Roeping. Jaargang 2
(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 198]
| |
Sint geertruidXVIII. Hoe Geertruid 'n grote liefde bezat.‘Die half-dode harten, waartoe dienen ze nog?’, schreef Frans van Sales. We roemen immers de liefde als de mooiste mense-kracht. Want zij geeft de doelmatigheid en richt de werkzaamheid: ze heldert 't inzicht, en scherpt 't motief tot 'n markant en precies inwendig feit, doorgloeit 't en handhaaft 't, en drijft de begeerte onfeilbaar op tot wil: in de benardheid geeft ze vertrouwen; ze maakt van de toekomst 'n veelvoudige mogelikheid van allerschoonste werkelikheden: ze is heldhaftig-konsekwent, en offert kostbaarheid om kostbaarheid, en om 't unieke punt van haar strevingen houdt zij de verrichtingen van de mens vast vergaderd: hij voelt, en wil en denkt om haar en door haar: zij beheerst hem volkomen. Zoo voert dus de liefde 't leven tot in z'n diepste eigenheid op tot 'n offerande: tot 'n totale overgave aan 't beminde doel. En daarom is dit de verbijsterende angst-gedachte op 't bezonnen uur: wanneer 't doel deze zelfvernietiging niet waard is, en dit eens ontdekt wordt in 't verloop van dit zonnig sakrifisie, dan betekent dit inzicht 'n wrede ervaring van zelfbedrog, wreder naarmate 't meer eiste aan menseleven: uiteindelike teleurstelling om niet vermoede verspilling van kostbare kracht. Brengt deze ervaring eigelik niet 't echte menselike verdriet, 't allerdiepste, waarover we in gezelschap niet spreken, maar wat we met ons zelf in ons zelf verduren? En in ons tegenstrijdig levensbedrijf is dit wel de felste en pijnlikste tegenstrijdigheid: altijd de liefde te willen roemen, en toch in ons diepste zelf misschien wel dageliks te ondervinden, hoe zij juist dat diepste zelf in kleiner of groter deel verkwist heeft aan 'n onwaardigheid. Op haar zes-en-twintigste jaar heeft ook Geertruid deze ervaring in scherpe bitterheid ondervonden.Ga naar voetnoot1) En de zielkundige omkeer, die toen bij de eerste verschijning van Jezus, in haar geschiedde, bestond wel hierin: dat ze allereerst pijnlik bewust werd, hoe betrekkelik minwaardig 't voorwerp was, waarop ze haar jeugd-liefde gezet had: maar tevens - want Jezus ontneemt om te geven, die fijne zielekenner! - dat zij van toen af zuiver en scherp, en bereid tot heldhaftige konsekwensie, wist: wie ze lief moest hebben, als 't enig waardvolle, want alles-verzadigende voor haar beminnend hart. Omzetting van liefde in liefde: passie voor wetenschap en zichtbare schoonheid werd passie voor God en onzichtbare schoonheid. Deze | |
[pagina 199]
| |
passie heeft in Geertruids leven haar tijdelike verstellingen gehad, ze moest die hebben om te blijven bestaan in dit vrouwelik en nog door ziekte vele jaren geteisterd organisme, wat bovendien z'n komfort tot 't minste beperkt had. Maar door haar voortdurende aanwezigheid heeft zij 't inzicht van deze vrouw op God, wonderbaar-indringend gemaakt, en haar wil opgevoerd tot 'n heroiese sterkte. Geertruid heeft veel geweten van de onzichtbare Realiteit, wat ons verborgen blijft: veel meer nog, dan de heldere onzegbaarheden, die zij met zoveel pijn van onmacht, op Gods bevel heldhaftig probeerde te formuleren: terwijl diezelfde liefde de geweldige stuwkracht geweest is om in 't vlees te belijden, wat in haar geest als zoveel lichtende levenswaarheden bekend aanwezig was. Voor ons, zachtzinnige vereerders van God, is 't zeer moeilik om ons de liefde tot Hem in te denken als 'n hartstocht, die krachtens z'n aard heel 't leven kringt om z'n voorwerp: temeer, daar wij de heiligheid geneigd zijn ons voor te stellen meer als 'n gave, in vreedzame kalmte verworven, dan als de gedeeltelike uitkomst van 'n geweldige zelf-beheersing. Dit moeten we echter eerlik ons durven voorhouden: is deze zedelike hoogstand met z'n vele verzakingen aan de intieme bedorven natuur, met z'n resoluut post-vatten tegenover 'n vaak niet-begrijpende en tegenwerkende omgeving, wel mogelik zonder 'n hartstochtelike zielskracht: en is onze geestelike middelmatigheid, die zoveel wenst en weinig wil, misschien geen gevolg juist van dit feit, dat de liefde tot God 't niet verder in haar ontwikkeling gebracht heeft dan tot de hevigheid, maar de ogenblikkelike en spoedig uitgewerkte hevigheid van 'n emotie?
◽ ◽ ◽
De nobele hartstocht van Geertruid was van geheel andere aard geweest, indien ook haar levensverloop anders was geweest; 'n worsteling bijvoorbeeld tegen 'n oude vleeselike gewoonte, zoals bij Magdalena, zoals bij 'n Margaretha van Cortona. Ook daar is alles gesystematizeerd door de liefde, maar door de boetende, en de schreiende, de in berouw en penitentie zich kalmerende. Bij Geertruid echter is zij - hoe zou 'k 't nauwkeurig zeggen? - zonder enige refleks: ze kent geen tranen tenzij van overmaat aan vreugde: geen donkere herinnering weerhoudt in 't algemeen haar stortende vaart naar Gods hart: ze vindt haar begeestering niet zozeer in de verbijsterende tegenstelling tussen God en zondig schepsel: ze schouwt in God, in ‘die diepte van rijkdom’, zegt Sint Paulus de ziener, in die ééne, en toch drievoudige schoonheid en goedheid, en vindt daar 't loutere motief voor haar sterkste vervoeringen en haar heldhaftigste besluiten. | |
[pagina 200]
| |
Ik weet wel: er zijn van die werkelikheidsmensen, die de geestelike postuur van Geertruid, juist om de eigenaard van haar liefde, minder zullen waarderen: ze schrijven de liefde desnoods met 'n hoofdletter, maar ze verstaan er onder: de zorgzame, de met moeizaamheid losgebrokene, produkt van aanhoudende strijd met zichzelf en anderen, en die nooit volop zich mag geven, aan 'tgeen ze bemint, altijd 'n deel van haar werking besteden moet aan afweer. 't Leven, dus zeker 't leven in z'n hoogste veropenbaring d.i. in de liefde, is nu eenmaal, zo zeggen ze, laagstand en hoogstand, hoogstand na laagstand; ofwel, dan is 't boeiend tragies, laagstand na hoogstand. Zeer zeker: zo is 't in de meeste gevallen: dat is de ge-erfde gebrekkigheid van onze menselikheid, dat is de rampzaligheid van ons bestaan. Maar de doelmatigheid Gods in de verdeling van Z'n genaden is soms verbijsterend voor onze logika en zogenaamde praktiese levenservaring: en 't leven van Geertruid is niet 't enigste geval, waarin Hij de doodsgevaren der liefde tot 'n minimum beperkte, en zich verlustigde om in de tijd te verwerkeliken: tot welk 'n expansie die hoogste mensekracht in staat is, vrij van de gewone belemmernissen: voorzeker tot verzadiging van Zijn door ons nooit genoegzaam-begrepen menseliefde, maar tevens voor ons tot verbetering, want verruiming van ons levensinzicht, dat al te zeer gewend is om daar alleen van liefde te spreken, waar 'n hoofdzondige liefdeloosheid voorafging, en om 't grote, glanzende, louter om God en voor God uitvloeiende liefde-gevoel te kleineren tot 'n reaktie op 'n misbruik van deze zeldzaam-schone psychiese kracht. ◽ ◽ ◽ Kennen doet beminnen, en beminnen doet kennen, formuleert de zielkunde tot 'n wet van grote praktiese waarde: en ze geeft er de bewijzen voor. Maar 't frappantste bewijs voor deze waarheid vindt ze in de gestadige verbreding, verdieping en verheffing van 't waarachtig heilige-leven, elke dag tot aan 't geweldig ogenblik: dat dit kennen schouwen wordt zonder sluier, en dit beminnen volkomen bezit. Van Geertruid heet 't allereerst: haar liefde tot God openbaarde haar de liefde van God: en deze kennis van Gods liefde was voor haar geen idee, geen plechtig woord; ze beleefde Gods liefde, omdat ze erin leefde: dat was nu de alléene werkelikheid, waarin ze adem haalde; de verklaring van al wat er geschiedde. En op 't plechtig moment, dat zij haar leven overdacht om 't tot lof van God mee te delen aan de mensen, zag zij 't niet anders als bestaande door en in de liefde van God, met geen andere verklaring. Want vijf weldaden hebben 't biezonder bevoorrecht: haar onverdiende uitverkiezing van alle eeuwigheid, Gods | |
[pagina 201]
| |
sterke aantrekking, haar vertrouwlike vereniging met Hem, Zijn lust in haar hart, en hoe Hij haar geheel in Zich wil opnemen.Ga naar voetnoot1) Subliem levens-inzicht, waarvan zij de echtheid met getuigenissen van Gods wege bewijzen kan, waarvan de God-intuitie haar zeker maakte. Wat heeft die vrouw ruim en blij geleefd, die zo sterk wist, dat zij van God kwam, en in God omkwam, en haar oorsprong en einde in Zijn liefde vond. Die ruime blijheid - want is er groter vreugde dan zich te voelen in Gods liefde en in alle goede daad de ontbloeseming te weten van Zijn genade? - werd door geen blijvende bijgedachte verstoord. We hebben dat al in 't kort gezegd. Wel gleed Geertruid niet dartel over haar zonden heen: ze kende zichzelf te goed, en was te redelik om zich blind te staren op 'n gewaande onschuld. En al vond ze in haar eerlikheid dan ook niet veel vlekken: Gods oog, zo wist ze, zag er misschien duizend. Op 'n avond kwam opeens deze bangheid stormen in haar ziel. ‘Kan ik in m'n rampzaligheid God nog believen?’ zo twijfelde ze.Ga naar voetnoot2) De oppervlakkige mens maakt zich met 'n goedsmoedse reflexie van zo 'n angstgevoel gemakkelik af, en gaat dan over tot de orde van de charmante dag: maar voor de sterk-voelende Gods-mens is zo'n twijfeling 'n opperste kwelling: ze laat hem niet met rust, want vóór alles wil hij eerlik zijn met God, met anderen, en met zich zelf. Voor Geertruid, die geroepen was tot de vreugde-volle uitviering der liefde, moest hier 'n alles-beslissende oplossing gegeven worden: deze was 't antwoord van Jezus zelf: ‘De liefde maakt behagelik’, waarvan ze de diepe en treffende zin aldus begreep: Wanneer de menselike liefde vermag om zelfs naar uiterlik misdeelden behaaglik te maken, voor wie ze beminnen, en soms zo behaaglik, dat de beminnenden uit liefde verlangen te gelijken op de beminden: hoe kan er dan twijfel bestaan, dat God die liefde is, uit kracht van die liefde, geen behagen zou vinden, in wie Hij bemint.’ ‘De liefde in eigen hart, zo zei Hij bij 'n andere gelegenheid, maakt dat alle woorden van de vriend vol zoetheid zijn: zo vindt ook Mijn liefde haar genot bij m'n uitverkoornen, in 'tgeen zij zelf nauweliks waarderen.’Ga naar voetnoot3) Ze behoeft niet bang te wezen, zo verzekert Hij, dat zij de rustige Bewerker der hoogste reinheid en kalmte, diep in haar hart verstoren zal door de hartstochtelikheden van haar nooit volkomen betreurde natuur. ‘Door liefde tot jou bemeesterd, zegt Hij, wil ik bij je blijven in alle stormen der binnengolvende ondeugden: ik wacht op 't heldere licht van de spijt, en op de haven der nederigheid.’Ga naar voetnoot4) Zo bleef haar Gods-liefde door Jezus zelf tegen haar eigen bedenk- | |
[pagina 202]
| |
sels verdedigd. Intussen - door zulke leringen - werd haar Godskennis, waaruit deze blije Gods-liefde voortkwam, zuiver nieuw-testimentair. En hoe veroordeelt ze de verschrikkelikheden, waarmee wij, uit angst en uit gebrek aan 'n diep Gods-beleven, de milde Vader omringen en maken tot 'n grimmige Ongenaakbaarheid, 't kinderlik en vreugdevol katolicisme tot 'n koel levens-systeem van uitmetende en wegende gerechtigheid. Terwijl deze gerechtigheids-kultus op de lange duur Geertruid zou hebben ter neer gedrukt en haar de deugd-lust zou hebben ontnomen, en 't geestelik leven - die volle en harmoniese uitbloei van al 't lichamelik en bovenzinnelik menselik schone - herleid had tot 't ontmoedigend negatieve der loutere zonden-vermijding: - zo bracht haar nu 't stralend bewustzijn van God-liefde tot die bekorende frisheid, tot die zorgeloze spontaneiteit, tot die vrije vertrouwelike tederheden, en 't argeloos opgaan in de volle aanwezigheid Gods: tot 't bezit van de hemel, en de aarde erbij. Voor haar was 't leven geen probleem, maar 'n heldere eenvoudigheid in haar gedachte: alles was uitstraling van Gods liefde, en gelijk 't begin van elk leven in deze liefde ontstond, zoo zou ook 't einde in de liefde geschieden. Want veel-eisend voor haar zelf, maar zonder angst, zonder koppigheid en devoterig formalisme, was ze geneigd 't bezit van de hemel voor anderen haast onvoorwaardelik zeker zich in te denken: tot zelfs in de strenge rechter bij onze dood zag ze bij voorkeur liever 't hart dan de wegende hand. En als zij zich bedrogen heeft, dan valt de schuld op de rechter zelf, zou ik zeggen. Want durf er maar 'ns anders over te denken, als gij van Jezus, gelijk onze Geertruid zo'n klare uitspraken hierover ter beschikking hebt, waarvan ik er één verhalen wil.Ga naar voetnoot1) Ze hoorde in 'n preek, dat geen mens zalig kon worden zonder liefde tot God, of tenminste hij moest er zoveel van bezitten, dat hij uit liefde berouw kon verwekken, en zich kon onthouden van de zonde.. Toen bedacht ze, dat er toch velen sterven, die naar 't schijnt, berouw hebben eerder uit vrees voor de hel als uit liefde tot God. En de Heer antwoordde: ‘Wanneer Ik mensen zie sterven, die ooit in hun leven aan Mij met liefde gedacht hebben, of die iets verdiensteliks gedaan hebben in hun laatste uren, dan toon Ik mij aan hen zo beminnelik door tedere welwillendheid, dat zij uit 't diepste van hun zelf spijt hebben, omdat ze me ooit beledigden: en juist door die spijt worden ze dan gered. Daarom wil Ik, dat m'n Uitverkoornn mij om deze inschikkelikheid verheerliken, en dat ze Mij dank betuigen ook om deze biezondere weldaad.’ | |
[pagina 203]
| |
Want dit is toch wel 't minimum van gerechtigheid, en 't maximum van barmhartigheid. ◽ ◽ ◽ Omdat Geertruid God zo zuiver kende als de God-liefde, heeft zij zich minder verbaasd dan wij over de verschijning van Jezus op onze wereld. Want de menswording van zo'n menslievende God was goed beschouwd 'n goddelike konsekwentie van Z'n groot hart. Jezus, kind, jongeling, en jonge man, dat was de ware zichtbare gedaante van God: de zuiverste veropenbaring van Z'n beminnend Wezen. ‘De bloeiende jongeling’, die ze zag op haar bekerings-ogenblik, beheerste voortaan dan ook al haar denken en doen: Gods-verering was Jezus-verering: het Woord is vlees geworden’, besliste volkomen over de inrichting van haar geestelik leven. ‘Ze had de gewoonte (die trouwens altijd bestaat tussen twee geliefden’, voegt er de kronista zielkundig bij), om alles wat schoon en aangenaam was, terug te brengen tot haar Geliefde. Wanneer ze dan ook hoorde lezen of zingen, ter ere of ter begroeting van de heilige Maagd of van andere heiligen, woorden, die haar liefde opwekten, dan dacht ze daarbij aan de Koning der koningen, die haar, gelijk dat alleszins passend was, boven allen beminnelik was, en die zij als de enigste had uitverkoren, veel meer dan aan de heiligen, wier feest of gedachtenis men vierde.’Ga naar voetnoot1) En in die mensgeworden God zag zij wederom 't liefste de liefde: en heel natuurlik zag ze dus 't liefste Z'n hart: symbool niet alleen van die liefde, maar voor de weerslag der liefde 't meest gevoelige deel in dat van liefde lenige, heldere en arbeidzame lichaam.Ga naar voetnoot2) Zodat 't geheel persoonlike van Geertruids ziele-leven eigelik 't beste wordt aangegeven als 'n fel-bewuste samentrekking van al haar werkingen om God op Z'n innigst en menselikst: om Z'n hart in Jezus: Gods-verzinneliking, om beter want menseliker Hem te kunnen beminnen, Die zij zo aantrekkelik in haar aanwezig wist. ◽ ◽ ◽ Maar Geertruids liefde tot God openbaarde haar de liefde van God in haar volle rijkdommen: zodat, gespecialiseerd op 't Ene, zij niet enkel dat Ene-in-zich-zelf te beminnen kreeg, maar ook nog al de verscheiden en zichtbare vormen, waarin dat Ene in minder of meerdere mate aanwezig wilde zijn. Zo leefde deze Gods-vrouw met vele milde ontroeringen over de zichtbare schoonheden in dier, plant, delfstof en vochten, over de heldere doelmatigheden, over de ontbloesemingen van Gods teelkracht, over de dagelikse geheimen der sprakeloze levens en wezens: ze had | |
[pagina 204]
| |
alles lief: elk seizoen had z'n verrukkingen; ze streelde 't dier, ze was blij om 'n bloem: ze was 'n mens, die 't bekoorlike heeft van blije en mededeelzame verwonderingen om 'n eenvoudig gegeven: ze luisterde naar de diepe zin der dingen, die voor haar veel meer dan zintuiglik waren. En bovenal had ze de mens lief, waarmee Jezus - en met zelfs de minste onder ons - zich vereenzelvigd had: en in wie ze zo veel van God terug vond. Ofschoon lichamelik streng ervan verwijderd, leed zij met de mensheid, en was er blij mee, want ze droeg de mensheid in haar hart en wist, dat deze kosmiese liefde de Wereld-verlosser aangenaam was. En dat deze liefde echt was, bewees ze met 't gebed, met 't offer, met haar geschriften, bovenal met de trouwe praktijk van die liefde in de kleine dagelikse omgeving. Want de liefde, die waarlik evangelies, dus mondiaal is, begint allereerst met 't nabije - voor Geertruid: de mensheid, zoals zij die vond in 't klooster. Het is in deze schijnbaar gunstige gelegenheid van 't klooster, dat de naastenliefde niet zelden zwaar wordt beproefd. Want ofschoon met nobele bedoeling bijeen gekomen, en niet zelden bogend op deze deugd als op haar kenmerk - immers, omdat maar al te licht, wat teorie is, aanvaard wordt als werkelikheid - zo kan toch de gemeenschap in de afzonderlike personen zich zeer onaangenaam manifesteren. En hierin zit dikwels de moeilikheid en de beproeving voor die er zelf-bewust en hoogdoelend eraan deelneemt: meegaand te moeten zijn, en toch zichzelf te respekteren, uitzonderingen te vrezen, en toch met hart en ziel hoger te willen dan de gemeenschap, die in de meeste gevallen middelmatig is: verschil van opvatting te dulden zonder verzaking van levensprinciep: miskend te zijn en toch niet moedeloos, ruil van beleefdheid tegen onbeleefdheid, eerlikheid ondanks tegenspraak, leven in de Realiteit van de grote, royale Jezus, en toch altijd ziende en horende dikwels zo ontnuchterende kleine-belangetjesmenselikheid, die in ons allen onverhoeds weer opleeft. Geertruid, die dat alles veel scherper voelde, dan door mij kan worden gezegd, vond in de omgeving der kloostergemeente voorzeker prachtige kansen, om de waarachtigheid van haar Gods-liefde te beproeven. Dat deze proef volkomen slaagde, getuigt de lof der kronista, getuigt niet in 't minst 't geschrift, waarin ze de liefdeloze wereld de zuivere liefde leren wilde. Want wie schrijvend op Gods uitdrukkelik bevel, 'n heraut dier liefde moest zijn, kon door haar leven die zending niet verlochenen: God haat wat louter schijn is: in Zijn intieme dienst duldt Hij geen mensen, die zelfs de zachte Sint Jan: liegers noemen moest. M. MOLENAAR, M.S.C. |
|