Roeping. Jaargang 2(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 182] [p. 182] Alarm. Geef mij een klepel, een zeel en een klok Om mijn Heiligen Geest te beluiden En te stuwen bronzen schok op schok Naar oosten en westen en noorden en zuiden. Tot komen de menschen samen staan En de zielen gaan vragen 't beduiden: Wat is er toch voor een klok aan 't slaan En wie kan er zoo luiden, zoo luiden!! Ik luister al luidend; het kan immers zijn, Dat er niemand van 't luiden wil weten En ik niet hoef te zingen mijn durende pijn Om den Geest zoo vergeten, vergeten. Loei, mijn donkere klok, loei uw bonzend gebui, Dat de gonzing nog nauw zij geweken, Of de donder van jonger gelui en gelui Stormt weer over de hartlooze streken! Schallende over de volken, die bidden veel En maar denken aan Vader en Zoon En vieren met zang en schoon gespeel De Moeder, de Heiligen rond Gods troon! Hier met den klepel en hier met de klok En het zeel om mijn Geest te beluiden! Al zing ik niet zoet en al gaat het met schok Na schok, wat wil dat nog beduiden! Als maar komen de zielen samen te staan En vragen van 't oosten, den kring rond tot 't zuiden: Wat is er toch voor een klok aan 't slaan En wie kan er zoo luiden, zoo luiden!? En wie kan er zoo zingen, omstuwd van het brons Der dondrende klok hoog daar boven, Dat het brult door de heemlen uit loei van den gons: Wie mag hij toch loven, toch loven!? [pagina 183] [p. 183] Dan lach ik en doe er mijn klok stil om staan En wil er mijn borst graag om breken. Dan zal ik het zingen: Ei, zielen, hoort aan, Wat ernstig van klanken tot u ik moet spreken! ‘Ik luid voor een heugelijk feest! Ik luid voor den Heiligen Geest! Wilt dit toch weten! Eert vrij den Vader, den Zoon, De Moeder, de Heiligen rond Gods troon, Maar hoe kunt gij vergeten, vergeten, Dat er diep in de Heemlen een Vogel zweeft Met vleugels van gloed en veeren van glans, Als de Schepper van al wat eeuwig leeft, Vereenzaamd door den trans. Dat die eenzame Duif toeft daar hoog in 't zwerk En al ziel toch bestiert en geleidt En wijd-spreidt haar vleugels op Jezus' Kerk Tot achter den aardschen tijd!’ Ik hoor in de verte al een wederwoord; Ik heb al die andere klok gehoord; Ik hoor er een menigte klinken, Bonzen en schallen en tinken. Heiligen Geest, zijt Gij nu tevrêe! Nu er dondert en bonkt over land en stêe Deze buien hulde van menschen die weten U nooit meer te vergeten. Bons nu mijn donkere, dondrende klok En stuw het gebrom van uw bronzen schok In het diepe gegons en den schellenden schal, Die er is tot Zijn Roem nu overal! PIERRE KEMP Vorige Volgende