Roeping. Jaargang 2
(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 155]
| |
Nieuw-Nederlandse bouwkunstGa naar voetnoot*)De nieuw-Nederlandse bouwkunst staat zeer hoog, met die van de Noordse landen 't hoogst in de bouwkunst van heel de wereld. Daarvan getuigt dit mooie boek. Allereerste bedoeling van dit werk is, voor belangstellenden, bouwmeesters en leken, de nieuwe bouwkunst van Noord-Nederland (dus niet de Nederlands-Vlaamse en Nederlands-Zuid-Afrikaanse) te laten zien, zoals die zich aan de straat vertoont. Meermalen ook geeft de verzamelaar-inleider verschillende binnenkijken, tot klaarder inzicht en zuiverder gevoel. Evenzo worden aan't eind van 't boek, tot vruchtbaarder studie en verdieping, de plattegronden gegeven van vele voorname bouwwerken, waarvan 't uitwendige aanzicht is afgebeeld. Wel mag ik hier opmerken, dat nog meer plattegronden heel gewenst waren, om de inwendigheid van't gebouw, dat toch bij slot van rekening 't bouwwerk maakt, werkeliker te kunnen beoordelen. Daardoor ook zou de gevel weer duideliker spreken, want nu staan we in vele gevallen voor 'n raadsel. En toch mogen we volstrekt niet zeggen, die bouw is niet juist, want die gevel zegt me niet genoeg. Daarvoor is noodzakelik, dat we alle behoeftes kennen van zo'n gebouw, anders kunnen we immers niet oordelen. Maar de hoofdbedoeling van Prof. Wattjes is ons de bouwkunst te doen zien en waarderen, zoals die zich in't openbaar voor iedere voorbijganger laat zien. Dat we niet achteloos voorbijlopen, maar zien en bewonderen wat onze hedendaagse bouwmeesters overal in ons land aan schone bouwkunst hebben gemaakt en blijven maken. Vooraf gaat 'n in't algemeen voortreffelike inleiding over de aard van de bouwkunst, zo biezonder goed ook voor 't natuurnoodzakelik verband tussen de bouwkunst en de bouwtechniek, van 'n bepaalde gemeenschap in 'n bepaalde tijd. Voor hun die goties-doof zijn, zoals helaas nog velen onder de katolieken, is et heel nodig, daar 'ns goed naar te luisteren. Een van de merkwaardigste uitingen van de nieuwe bouwkunst is wel de woningbouw voor massa-bewoning. T'is wel droevig, zo'n massaof kazernebouw, maar in de grote steden kennen we dat al heel lang, en zoals ze geen behoorlike kazerne's bouwden voor de soldaten, evenmin konden ze behoorlike kazernewoningen maken voor massabewoning, 't was niets anders dan opstapeling van kippehokken, zoals we die | |
[pagina 156]
| |
kunnen betreuren in eindeloze straten van Amsterdam en Rotterdam. T'is te hopen dat 't altijd nog maar 'n overgang zal wezen, en we eindelik weer zullen komen tot ieder gezin in 'n eigen schone woning. Maar zolang deze massabouw nodig is, dan ook deze, en ik zou zeggen om 't vele wat deze bewoners toch al moeten missen, vooral deze gebouwd in schoonheid. Zo zijn ongetwijfeld de massawoningen in Amsterdam van M. de Klerk en Ir. J. Gratama. Hier is dat massale uitgedrukt in de uitwendige gevelvorm, en niet zogenaamd geprobeerd om 'n schijntje van afzonderlike huizen te behouden, zoals de 19d'eeuws treurige rijen van toch droefeentonige huizen. Van d'andere kant groeit toch ook de massagevel uit de bestemming van de ruimtes binnen, uit de doelmatig zuivere en streng logiese verdeling van de binnenruimtes, alles gebouwd in de aard van de materialen die beschikbaar zijn. En die ruimtes, ontworpen voor mensen met hun ziels- en lichaamseigenheden, en zuiver logies doorgevoerd door 'n groot bouwmeester, dat is dus 'n mens met grote vermogens van verstand en gevoel. Zo'n bouwkunstenaar moet in zich de menselike ontroeringen van de menselike werkelikheden beleven, en zo de logies geziene doelmatigheid van z'n scheppingen menselik beleven; en zo maakt hij schone bouwkunst; terwijl de vroegere massabouwers alleen min of meer vierkante ruimtes maakten, waar ook wel mensen in konden hokken. Jammer dat De Klerk voor de massabouw in't plan Zuid (Amsterdam), hier niet afgebeeld, alleen de gevels ontworpen heeft voor de binnenbouw, die eigenbouwers hadden opgezet. Toch wel 'n averechtse manier; maar wat heeft die geniale man toch nog bereikt! In de Spaarndammerbuurt (Amsterdam) heeft hij gelukkig alles ontworpen. Nr. 53-60. 'N ander merkwaardig soort van bouwwerk, waar ik op wijzen wil, is de schoolbouw, en biezonder goed voldoet dan de lagere school te Utrecht van W.A. Maas en L.J.K. Zonneveld, de zogenaamde Da Costaschool (Nr. 80 en 82). Dat is toch wel heel wat anders dan de afgrijselike dingen, die we vroeger ‘'t hok’ noemden. De afgeslotenheid van de straat, wat toch voor de rust van de schoollessen hoogst noodzakelik is; dat gevoel van rust in afgeslotenheid geeft de aanblik van't gebouw terstond, door de mooie ruimte-afsluiting in de werkelikheid. Die afsluiting is in die rumoerige stadstraten wezenlik noodzakelik. Let ook 'ns op de schoorstenen, die zo ellendig praktiese dingen, zeggen sommigen (en ze maken er dan ook wat van), alsof alle bouwwerken niet in al hun delen prakties moeten zijn. We zouen haast kunnen zeggen, 'n bouwmeester die deze dingen goed plaatst, zodat ze | |
[pagina *23]
| |
37, 38. W.M. DUDOK. Schoolgebouw, Hilversum.
| |
[pagina *24]
| |
57. M. DE KLERK. Woningen, Amsterdam.
| |
[pagina *25]
| |
68. A.J. KROPHOLLER. Kerk ‘St. Paschalis Baylon’, Den Haag
| |
[pagina *26]
| |
80. W.A. MAAS en L.J.K. ZONNEVELD, Da Costa-school, Utrecht.
| |
[pagina *27]
| |
91. J.M. VAN DER MEY. Brug Oude Waal, Amsterdam.
| |
[pagina *28]
| |
86. J.M. VAN DER MEY. Kantoorgebouw ‘Het Scheepvaarthuis’, Amsterdam.
| |
[pagina 157]
| |
gelijk alle andere delen meewerken tot 'n schoon geheel, is je ware. Want zie maar 'ns, hoe ellendig veel grote fabrieken en kerken en andere grote gebouwen met die dingen zijn opgeknapt, zelfs door bouwmeesters met ‘'n grote naam’. en dat schoon geheel bereikt men niet met logiese doelmatigheid alleen. Toch vind ik de school van Dudok in Hilversum (Nr. 37 en 38) mooier, omdat die niet de nuchterheid heeft die ons in de Utrechtse wel wat hindert. Niet fraai kan ik vinden 't schoolgebouw van de gemeentelike Openbare Werken te Amsterdam (nr. 96); zeker t'is beter dan die foei-lelike dingen van vroeger; maar 't lijkt me toch niet veel meer dan 'n veel verbeterde uitgaaf van't vroegere soort; en alweer zo maar onmiddelik aan de openbare straat met 'n tramlijn erlangs. 'N school is toch wat anders, en dus moet dat ook in z'n uiterlike ligging uitkomen, als 'n magazijn, 'n bank of 'n fabriek. T'bekende scheepvaarthuis in Amsterdam van J.M. van der Mey. (Nr. 86). Hiervan spreekt Prof. Wattjes even afzonderlik in de inleiding (blz. 10); hij zegt dat ‘overal de grillige overdadigheid door fijne kunstzinnigheid binnen de grenzen van kunstschoonheid is gebonden.’ Dat is niet juist, en 't kán ook niet juist zijn; ‘grillige overdadigheid’ kán niet zuiver samenstemmen met schoonheid. Wat 't geheel betreft is't ook duidelik. Die ontzettend vermoeiende onrustigheid in de luidruchtige gevels, waaruit geen gesloten eenheid spreekt, maar talloze veelheden. En dan de dikwels zo onmogelike spelletjes met baksteen buiten en vooral binnen. Die onrustigheid wordt vooral veroorzaakt door z'n smartelike overdaad in versieringen, en uitsprongen, en hoeken, en schuine en hoekig gelegde stenen en steentjes. Hij heeft er van willen maken de triomf van de baksteen, maar is afgedwaald ver, heel ver, tot 't onmogelik gebruik van die baksteen; moest ie ze zelfs niet heimelik met ankerijzertjes afzonderlik ophangen? En toch is 't 'n bouwwerk volstrekt niet te versmaden. Is et van't geheel onjuist wat de schrijver zegt, waar is et van veel grote en kleine onderdelen, dat ze door fijne kunstzinnigheid tot schoonheid geworden zijn. Van dezelfde bouwmeester die mooie massale brug, die zo rustig en veilig over 't water ligt, werkelik ligt, voor't gevoel even vast en rustig te betreden als de straat (Nr. 91). Met genoegen vind ik hier de Haagse kerk van A.J. Kropholler (vgl. 1e deel van deze jaargang blz. 129 vlgg.). Op 'n enkele kleinigheid mag ik wijzen. Als 'n kerk verwarmd wordt, dient er toch ook 'n schoorsteen te zijn. Alweer die schoorsteen; ja daar weten ze bij 'n kerk helemaal geen raad mee. Maar zie nu hier; die schoorsteen is zuiver passend in't geheel, en voltooit ook 't schone geheel. Maar ik vraag | |
[pagina 158]
| |
me af, dat uitsteeksel aan de andere zij van de kerk, wat is dat? Is dat om de evenredigheid zo gemaakt? Ik hoop van niet. Hoe zuiver ook vormen pastorie en kosterswoning eén geheel met 't kerkgebouw. Waarom is Kropholler blijven staan op de plaats, waar ie vijftien jaar geleden al stond? En waarom gebruikt ie niet meer en beter de nieuwe bouwstoffen! Zit ie te veel vast in vroegere vormen?
◽ ◽ ◽
Wat me zo biezonder aantrekt in dit mooie boek, is dat 't zo tastbaar laat voelen de eenheid van onze eigentijdse nieuw-Nederlandse bouwkunst, eigenlik beter nieuw-Hollandse bouwkunst, zoals de schrijver in z'n inleiding die bouwkunst noemt; immers nagenoeg alleen in de Nederlandse gemeenschap van óns land. De eenheid is er bij al de goede bouwmeesters. Die bestaat vooreerst in de nieuwe manieren van samenstelling of konstruktie, mogelik en noodzakelik door de nieuwe eigentijdse bouwstoffen, en 't juist gebruik van die nieuwe bouwstoffen, en alles volgens de hedendaagse behoeftes, die bepaald worden door de bestemming van de gebouwen in deze tijd; dat is toch 't eerste natuurnoodzakelike beginsel. En ten twede is die eenheid in de drang om schoon te bouwen overeenkomstig dat eerste grote bouwbeginsel. T'eerste is bouwen volgens onze tijdsbehoeftes en onze tijdsmogelikheden; 't twede met 't eerste samen is schone bouwkunst geven. Beide beginselen zijn in alle tijden door alle bouwers die kunstenaars waren, dus wezenlike bouwmeesters, altijd van zelf gevolgd. En in alle tijden, ook in de onze, openbaart die eenheid zich in wisselende verscheidenheid, volgens de persoonlik menselike aanleg van de bouwmeesters, ten goede beinvloed (ook ten slechte?) door de bouwheren. Met zuiver logies bouwen alleen geeft men geen schone bouwkunst. De doelmatigheid van't bouwwerk moet niet tot m'n logies verstand alleen spreken, maar tot m'n hele ziel. Die doelmatige bouw moet me als geheel levend wezen aandoen; de waarde van 't bouwwerk moet niet uitsluitend door nadenken achterhaald worden, wel door nadenken gekontroleerd en getoetst worden. Voldoet 't gebouw alleen m'n logies verstand, dan is 't enkel doelmatig; voldoet 't aan m'n hele levende wezen, m'n verstand en m'n gevoel, spreekt 't dus tot m'n hele ziel, dan is't doelmatig in schoonheid; want de bestemming van 'n gebouw in z'n geheel en in z'n delen is toch 'n bestemming voor de hele levende mens, en moet dus ook die hele levende mens aanspreken.
◽ ◽ ◽ | |
[pagina 159]
| |
Ik heb enkele grepen gedaan uit dit boek, en ik zou graag ook enkele voorbeelden van gewone partikuliere woningbouw eruit hebben gegeven, maar 't mag niet te veel worden. T'is 'n buitengewoon leerzaam boek, dat we telkens en telkens weer met hartelik genoegen ter hand zullen nemen, om te kijken, na te denken, te overwegen, en met dieper schoonheidswaardering onze nieuwe bouwkunst langs onze wegen te bezien. Ik hoop hartelik, dat de bekwame verzamelaar-inleider, door de grote belangstelling voor dit boek, deze eerste bundel, z'n voornemen zal kunnen volbrengen, om nog enige vervolgbundels te geven, en zo ‘een in beginsel volledig beeld van de hedendaagse Nederlandse bouwstijl te geven’. Mag ik dan tevens vragen, wat velen welkom zal zijn, om ten minste bij vele werken, 'n korte tiepering of verklaring bij te voegen? Ik zou dit boek zo heel graag zien in de boekverzamelingen van alle scholen, middelbare en lagere; immers vooral de jonge jeugd moet oog en gevoel leren krijgen voor de schone bouwkunst. Want er is geen kunst die zo biezonder door de gemeenschap wordt gemaakt (en ook wordt bedorven) als juist de bouwkunst. Daar hebben we allemaal zonder uitzondering mee te maken. Maar dan moet dat boek ook dikwels gebruikt worden. T'is geloof ik wel 'n ietsje ‘nuttiger’, dan 't leren van jaartallen als: 1299, Jan de eerste, zwak naar ziel en lichaam, sterft kinderloos, enz. enz. En vergeten we ook niet dat mooie slotwoord van de korte maar uitstekende inleiding. De schrijver wijst op 't buitengewoon bouwkunstig vermogen van onze nieuwe bouwmeesters en besluit: ‘Op de Nederlandsche natie legt dit buitengewoon architectonisch vermogen een zware verantwoordelijkheid. Nog meer dan tot bewaring van hetgeen de kunstkracht van vroegere generaties het heeft nagelaten, is het verplicht, de kunstkracht van de huidige generatie gelegenheid tot volle ontplooiing te geven.’ Dat is zuivere waarheid en strenge plicht van ons Nederlandse volk. En wel mogen dit bedenken vooral zij, die te beslissen hebben in deze tijd over de bouw van monumentale gebouwen, kerken, scholen, patronaten, stations enz. enz. Want eenmaal zal 'n kunstzinniger nageslacht velen van deze tijd 't merk inbranden van barbaren, erger dan de zo genoemde barbaren, omdat ze de schoonheid niet zagen, die hun voor ogen was gesteld.
HENK MOLLER |
|