Maar is dat dan niet goed zoo? Dit hoor ik, nu ik dit schrijf, iemand uitroepen, musicus, of muziekvriend. Zeker, 't is goed op zich, maar een andere verdeeling ware dáár rhithmisch beter geweest. En ook: naast het eene ‘goed’ der hier vermelde verdeeling a- (5) vond- (1) ster (1) staat een tweede ‘goed’ van b.v. a- (2) vond- (4) ster (1). Deze tweede verdeeling heeft op zich bovendien dit voor op de eerstgenoemde, dat ze het woord voor ons als uitspreidt, openlegt, in een evenwichtig-melodischen gang, terwijl in de eerst aangehaalde behandeling van het woord er aan de eene zijde overbelasting plaats heeft.
Die musici, welke door sleur of conventie ongemerkt als gebonden zijn aan die eenzijdige woord-behandeling, zouden, als zij lied No. 18 van den bundel van Dr. Huigens hadden moeten componeeren, b.v. het woord ‘donker’ als volgt hebben behandeld: op ‘don’ twee tijden, waarvan natuurlijk (Neen!! Lezeres of lezer, niet natuurlijk; denk aan den schijnregel!) de eerste tijd zwaar en de tweede licht zou zijn. Vervolgens: op ‘ker’ een lichte tijd. Nu een goede dynamische stoot op de eerste zware noot, met een crescendo naar de lichte noot (ja! nog steeds van ‘don’) en dan ‘ker’ met noot en al ‘weggooien’ (zoo noemt men dat wel eens op sommige ‘kunstzinnige’ repetities, waar de dirigent zegt, dat de onbetoonde lettergrepen ‘weggegooid’ moeten worden!). Weest verzekerd, dat 't met dezelfde noten (dit ter gemakkelijke vergelijking) van ons lied No. 18 een effect zou maken van de bovenste plank! Maar, onder ons gezegd, wij houden ons liever bij Huigens. We wezen er reeds op bij de bespreking van 't accent, hoe de componist hier het muziekrhythme paralel deed loopen met het woord-rhythme, n.l. licht-zwaar, dus overeenkomstig het rhythmisch princiep. En als nu de lezeres of lezer zou vermogen te begrijpen en smaken de fijnheid van die twee nootjes op ‘ker’, dan.... zouden wij ons verheugen, als over een werkelijk en blijvend resultaat van deze publicatie! Want wie de rhythmische adem ééns gevoeld heeft, dien blijft het rhythmisch schoonheidsleven aantrekken.
Gelukkig, ook in de tekstbehandeling in vorenvermeld opzicht komt ontwikkeling in de rhythmisch-fijnere richting. De composities van Perosi, Huigens Cuypers e.a. bevatten prachtige voorbeelden van tekstbehandeling, zooals daarvan ook reeds een fraai type voorkomt in de Kyrie der Missa in C, van L. van Beethoven.
En wil men eens ervaren, welke de betrekking is tusschen de drie achtste - of de die kwart maat en het rhythme, waarvan zij is afgeleid, dan bestudeere men de liederen No. 26, 27, 28 en 29 van den bundel. Men leere dan eens de natuur-eigen plaats van het woord-accent in de genoemde maatsoorten. Lichten - om een voorbeeld te noemen - in No. 27 de accenten niet stralend uit, als parelen, gevat in goud?
(Wordt voortgezet)
VICT. A. BORGHANS