Roeping. Jaargang 2
(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
Sint GeertruidXVII. Hoe Geertruid 'n heerlike vrijheid bezat.Ligt niet in de aard-bepaling der ware vrijheid de fatale vergissing der mensheid, vanaf 't paradijs tot nu toe? En 't is zo ver met ons gekomen, dat de grootste partij onder ons, teoreties haar zó hebben geformuleerd, dat zij haar schrikkelik tegendeel, dat is: slaafsheid, prakties ondervinden. Dat zijn de verheerlikers van de grillige willekeur, dat zijn de opstandelingen tegen 't wettig gezag, dat zijn de pretmakende uitleef-wellustelingen: de naievelingen, die niet aanvaarden kunnen, dat onze koninklike ongebondenheid, de vrije ontbloeseming van onze hoog-menselike potenties, altijd veronderstelt 'n dienstvaardige gebondenheid, en 'n krachtdadige besnoeiing van 't laagmenselike in ons tweevoudig geheel. Dat zijn ook de gematigde vromen, de mekaniese mensen van 't morele evenwicht, die 't evangelies beginsel godvruchtig aanvaarden, maar er niet op doordenken en er niet naar handelen en dit niet-doordenken en niet-naar-handelen nooit smartelik voelen als 'n inkonsekwentie, en er volkomen kalm in berusten, wederom ter wille van 't hoog-geprezen morele evenwicht: de verstandelike inkwiesitoren naar al wat treedt uit de rooi-lijn van hun alledaagse en tamme godvruchtigheid, om dit terstond te veroordelen als dweepzucht en buitensporigheid. Want ook dezen, hoezeer in schijn de deugdzamen, hebben de vrijheid niet: ze zijn er bang voor: ze beperken zich tot een stipt opvolgen van kleine ascetiese praktijken met geen andere bedoeling dan die opvolging: hierin voelen ze zich veilig: en om dit veilig gevoel verdragen ze dageliks de benauwende geestelike gekerkerdheid van hun nochtans naar ruim en groot leven snakkende mense-ziel, liever dan dat zij zich wagen aan de geweldige avonturen der goddelike vrijheid. Zij allen hebben 't begrip der ware vrijheid verloren, en missen de vreugden der heerschappij; ze maken van 't waar achtig en grote vrijheids-geluk, ons door God toegekend, 'n karrikatuur of 'n miniatuur; ze spreken erover als lochenaars of als retrozijnen.
◽ ◽ ◽
In deze alom heerschende verbijstering in de vrijheids-idee, is 't zo uiterst moeilik de vrije en daarom zo blijde Geertruid duidelik te schetsen. We denken stilletjes in ons zelf: hoe is dat mogelik? Haar leven lang achter de kloostermuur, achter dezelfde kloostermuur, met geen zelfstandige beschikking over wat geld of wat onnozel leef-gerief, over rust en arbeid: elke dag met 'n strenge verdeling in bezigheid, | |
[pagina 88]
| |
krachtens eerwaardig en onveranderlik statuut: cel en koorbank met daartussen de sobere variatie van wat handwerk en van wat spreken met lang-gekende gezellinnen: ofwel de vermoeiende adviezen aan ziels-zieken en onrustigen, 't scherp beluisteren van eigen ziel, op Gods bevel: en alle hoop op verandering onmogelik gemaakt door 'n voor eeuwig plechtig beloofde verzaking aan eigen wil, aan enig bezit, en aan de tederheden van 'n gelukkig huwelik, en de blijdschappen van 'n gezegend moederschap. En om deze kloosterlike kerker heen, de bloei van de ruime wereld: voorbij 't venster de kleurige stoeten van lenige kavalieren en edelvrouwen; en daarbij heel goed te weten, dat daarbuiten de heerlikste kansen bestaan, gevierd te worden om schoonheid, fijne manieren en voortreflike geest: spelende willekeurige met uren en dagen, meesteres van seizoenen. Zou ze niet schrander en beslist weten, wat ze wilde, en ook zeker zijn, van wat ze wilde, met 'n enkele teleurstelling er tussen door als 'n pikant avontuur. En toch is Geertruid met grote vrijheid door dit bindend en beperkend monachale leven heengegaan: en juist om haar vrijheid was ze aan God 't meest behagelik. Ze was geen verflenste non, die van achter de tralies - o sentimentele romantiek! - smacht naar 't onbeperkte zonnige buiten: zij wist elk ogenblik haar leven in z'n abbatiale omheining groot en schoon: en 't vernederend veelvoud van op zich zelf kleine of geruchtloze bezigheden, heeft zij sterk vergaderd tot één grote werkzaamheid, uit één sterke bedoeling en uit één allernobelste liefde verricht. Door kracht van konsentratie bemerkte ze, hoe zij door de onstoflike, van ruimte, maat en tijd niet afhangende ziel, heerste boven alle beperktheid, en ver buiten de wanden van haar kleine cel in 'n goddelike oneindigheid verblijven kon. Juist in de gebondenheid door statuut en belofte geschiedde de opbloei van haar vrijheid. Want de unieke, de gouden, menswaardige vrijheid - ze was er zo zeker van - dat was de onbekommerde opvaart naar 't Doel, en de onbelemmerde tref der middelen tot dat Doel-bezit, die beide door stipte observantie gewaarborgd werden. Dat Geertruid dit ware vrijheids-begrip als 'n daadvaardige overtuiging in zich bezat, blijkt helder uit 't eenvoudig verhaal der kloosterlike kronista: ‘Zo glansde ze van geestes-vrijheid, dat zij geen ogenblik, iets hoe gering dan ook, verdragen kon in strijd met haar geweten. En de Heer zelf heeft haar hierom geprezen. Want aan 'n godsvruchtige persoon, die in 't gebed Hem vroeg, wat Hij 't schoonste vond in deze uitverkorene, antwoordde Hij: de vrijheid van hart. Toen was die persoon daarover zeer verwonderd, en waardeerde dat niet: ‘ik had | |
[pagina 89]
| |
gemeend, Heer, dat zij door uw genade reeds tot 'n hogere kennis en bovendien ook tot 'n vurige liefde gekomen was.’ En Jezus zei: ‘Zo is 't ook, maar door de genade der vrijheid, die 'n grote weldaad is: want zij voert onmiddelik tot de hoogste volmaaktheid. Op elk ogenblik toch wordt Geertruid bereid gevonden voor mijn gaven, omdat zij nooit toestaat, dat er maar iets zich vasthecht aan haar hart, waardoor Ik word verhinderd.’Ga naar voetnoot1)
◽ ◽ ◽
Vrijheid toch: dat is bewegelikheid bij zelfs 'n ademtocht Gods: dat is volkomen dienstbaar zijn aan God, met uitschakeling van eigen zin en voorkeur, boven aftrekkende of verzakende invloed van alle schepsel: dat is in ware zin heersen over 't geschapene en volledig beheerst worden door 't ongeschapen Leven: de kordate beaming en behandeling van alle mens en alle ding en alle gebeurtenissen, als providentieel ons toebedachte geluks-middelen: helderheid en eenvoud, sterke kalmte, wezelik zijn, wat ge moet zijn: logiese ordening van alle dingen en van zich zelf allereerst, volgens de evangeliese linie, die strak gericht is naar 't grote, unieke doel: opbouw van leven volgens Gods plan, met geen schijn-ornament, maar alles in krachtige funktie van de werkzaamheid, die verricht moet worden.
◽ ◽ ◽
't Mag niet gezegd worden, dat bij Sint Geertruid deze heerschappij over 't stoffelike en dit vrij opwaarts-gaan naar God, 't moeizaam gevolg geweest is van 'n langzame strijd, van 'n smartelike versterving en 'n strenge kontrole over haar sterk-ontwikkelde potenties. Want haar kindsheid tot dertien jaar niet meegerekend, - die immers verliep als van 'n kuis, regelmatig en zeer schrander pensionnaats-meisje - ligt, met haar bekering als zielkundig wendings-punt, haar bewust ziels-leven in twee perioden voor ons open. Vóór haar bekering: 'n langzaam heengaan van God af: lachend en met zich zelf ingenomen slavinnetje van menselike wetenschap en klassieke litteratuur, maar zonder zonde, argeloos zich overgevend zonder voorbehoud aan iets heel moois en verhevens, maar wat toch God niet was: en dan opeens bedachtzaam geworden, omdat zij de gevolgen waarnam van deze onbewuste Gods-verzaking: als 'n onbepaalde melankolie in haar gevoelig jong-vrouwe-hart, 'n tegenzin in 't gebed, 'n traagheid in de kloosterlike dienst van God: 'n tragiese twijfel, of dat onbezorgde leven wel goed was. | |
[pagina 90]
| |
Na de bekering: voor goed verlost van alle geestelike verdeeldheid, één overgave van kracht aan Jezus, met geen moment van aarzeling; vrij dus, want gebonden aan 't enige Doel, en met zo'n juist inzicht in 't betrekkelike van 't geschapene en 't absolute van God, zo zuiver vast-stellend ook de hierarchie der waarden om zich gelukkig eraan te onderwerpen, dat zij haar hart gaaf wist te bewaren, alleen voor de Heer, ‘nooit toestond, dat er maar iets zich vasthechtte in dat hart, waardoor Jezus verhinderd werd.’ Geertruids slavernij werd plotseling veranderd in vrijheid - er valt geen psychiese overgang te bespeuren - zij werd verlost zonder smeking, ze werd bevoorrecht met geen enkel feit als verdienstelik precedent: en beide perioden voegen zich samen door de loutere barmhartigheid van de Heer. Ze liet zich vrij maken, en had die vrijheid te aanvaarden als 'n gebeurtenis, voltrokken buiten haar meewerking om. Ze had dan ook enkel maar te zorgen, dat zij ‘de genade der vrijheid’ bewaarde: en niet in de vrij-making ligt haar grootheid, maar in de vrij-houding, die veel meer dan de eerste 'n scherpe en voortdurende werkzaamheid opvordert, en daarom alleen door 'n mens van forse struktuur kan worden gehandhaafd. Is dit niet 't huiverwekkende van alle hemelse voorrechten, dat de kans op verlies zich vergroot met hun waarde? De begeerlikheid gaat nooit dood: altijd, altijd achtervolgt ons de temptatie van wat niet God is en Hem verhindert: ze stelt zich verdekt op: ze is uiterst listig: ze kent zo goed 't arme onnozele vlezen mense-hart: ze verschalkt de zin van de realist, de geest van de idealist. Dit is de heldhaftigheid van Geertruid, dat zij noch langs haar zin noch langs haar geest de verleiding van 't geschapene in de vrijstaat van haar verloste ziel toeliet.
◽ ◽ ◽
Deze vlijtige toeleg om haar vrijdom te handhaven, gaf aan haar leven iets geheel-eigenaardigs van manieren, dat sterk opviel: de oorspronkelikheid van de superieure mens, die zich niet uit minachting, maar van zelf, krachtens 'n zeldzaam voorkomende levensopvatting en 'n moedige verwerkeliking dezer opvatting in de daad, zich afzondert van de gemoedelike en elkander na-pratende en na-bootsende middelmatigheid der gemeenschap. De kronista kon zich gemakkelik dit geheel-persoonlike van Geertruids gedrag herinneren: we volgen dit subliem verhaal over 'n ziel, die tot aan haar heengaan uit 't lichaam, te midden van zoveel kansen op geestelike slavernij, trouw haar vrijheid wist te bewaren.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 91]
| |
Geertruid, zo staat van haar geschreven, had alleen 't noodzakelike in haar gebruik: ontving ze geschenken, dan deelde ze die zo spoedig mogelik uit, vooral aan behoeftigen, en lette daarbij niet op natuurlike voorkeur. Dacht zij aan iets, wat uitgevoerd ofwel gezegd moest worden, dan deed ze dit terstond: ‘uit vrees, dat zij anders misschien geschaad zou worden in de dienst van God en in haar overgave aan de beschouwing. Streng oordeelde ze soms over de fouten van anderen: want evenmin als zij ze duldde in haar eigen hart, zo verdroeg zij ze in anderen: in haar levensbeschouwing was 'n fout niet allereerst n minderwaardigheid van 'n persoon, maar 'n beletsel voor Gods genade, 'n moedwillige beperking der ware vrijheid, die immers voor haar niets anders was als 'n volkomen ontvankelikheid voor Gods invloed: of deze zich voordeed in haar zelf of in anderen, dat was 'n bijkomstigheid zonder waarde in deze geweldige ziels-gebeurtenis. 't Geen ze gebruikte, behaagde haar, in zover 't hielp om God te dienen: zo hield ze van 't boek, waarin ze dikwels las, van 't leitafeltje, waarop ze dikwels schreef, of van de boeken, waarin anderen graag lazen of hun stichting vonden. In kleren en gebruiksvoorwerpen zocht zij alleen nut of noodzaak, en hield geen rekening met voorkeur of gemak. Al 't geschapene, haar door de Heer verleend, gebruikte ze, niet voor haar zelf, maar voor de Heer, tot Z'n eeuwige glorie: en ze verheugde zich wonderbaar, alsof zij 't offerde op 't altaar, God ter eere, ofwel 't uitdeelde in aalmoezen. Daarom: 't zij ze sliep of at, of iets anders aangenaams aanvaardde, dan was zij blij, omdat zij 't besteedde aan de Heer, die zij in haar zelf zag en in wie zij haar zelf zag, volgens 't woord van de Heer: ‘Wat gij aan de minste der Mijnen gedaan hebt, dat hebt gij aan Mij gedaan.’ (Math. 25, 40.) En terwijl zij zich beschouwde in haar onwaardigheid, als de laagste en de minste van alle schepsels, zo meende ze aan Gods minste schepseltje te geven, wat zij aan zich zelve gaf, en gaf 't zo aan God. Wat is dit - om 't motief - 'n verheven manier om zich zelf goed te doen. En wat staat dat ver af van alle zinnelike zelf-koestering, van alle weifelende en kwezelende preutsheid tevens. En dat deze gezonde praktijk God aangenaam was, bewees 't volgende voorval. Want toen ze eens vreselike hoofd-pijn had, en om zich te verkwikken ter ere Gods, iets welriekends in haar mond nam, neigde de Heer zich liefdevol naar haar over, en scheen zelf verkwikt te worden van de geur. En toen Hij enige ogenblikken dit zacht had ingeademd, hief Hij zich op, en met blij gelaat, alsof Hij zich beroemde, op 'tgeen Hij gedaan had, zei Hij in tegenwoordigheid van alle heiligen: ‘Zie eens 't nieuw geschenk, dat Ik van m'n bruid zo juist weer ontvangen heb’. | |
[pagina 92]
| |
Maar oneindig groter was haar blijdschap, wanneer zij iets aan de naaste kon geven: gelijk 'n vrek, die in ruil voor één geldstuk, er honderd krijgt. Al 'tgeen ze bezat, bezat ze in gemeenschap met de Heer: en wanneer ze dan ook in iets 'n keus had te doen - in spijzen, in kleren, of in iets anders - dan sloot ze de ogen, en strekte haar hand uit, want zo meende ze te ontvangen 'tgeen God voor haar had bepaald. En wat ze dan kreeg, dat aanvaardde ze met zo'n grote dankbaarheid, alsof de Heer haar dit met eigen hand gegeven had: en of 't nu goed of slecht was, 't was haar altijd zeer aangenaam. Deze treffende dwang, om toch zelfs in de keus voor eten en kleren, Gods wil te kunnen doen, met volkomen verzaking van eigen zin en voorkeur, veronderstelt in Geertruid 'n fijn inzicht in de schalksheid, waarmee 'n dood-gewoon gebruiksvoorwerp de vrijheid van de diep-levende en zuivere ziel kan benadelen. En ofschoon de wijze, waarop Geertruid te werk ging, om aan alle slavernij te ontkomen, voor ons, onkinderlike vernuftelingen, misschien wat al te naief aandoet: nochtans na enig overleg, vooral na enige persoonlike proefnemingen, zal 't al heel gauw onze overtuiging geworden zijn, hoe deze metode op de blinde tast, veronderstelt, een zo belangloze en volkomene verwaarlozing van eigen zin, een zo hevig opgaan in Gods lust en wil, dat alleen de vrije mens bij uitnemendheid, de heroiese Gods-vrouw, die haar hart onthecht heeft van alles en gehecht heeft aan 't unieke Al, daartoe in staat kan zijn. 't Was voor Geertruid 'n grote vreugde, om deze manier van doen overal toe te passen. En in 't diepe geluksgevoel, dat over haar ziel zich verbreid had door deze onthechting en door dit schadeloos gebruik van 't schepsel, kon ze menigmaal van harte de jood en de heiden beklagen, die deze gemeenzaamheid met God in 't hanteren van 't geschapene, niet eens vermoeden en daarom dan ook volstrekt niet verwerkeliken konden.
◽ ◽ ◽
Zo verkreeg Geertruid 'n imponerende schoonheid. Meesteres over de haastige en tegenstrijdige en telkens varierende en onrustige grillen, waarmee 't lager begeervermogen, beinvloed door de duizend verlokkelike stoffelikheden om ons heen, de psychiese eenheid maar al te vaak uiteenscheurt en de volwassene maakt tot 't wispelturig moment-wezen van 't kind, ging zij in alles recht op 't Eind-doel af in viriele kalmte, en beschouwde alles van uit 't absolute dier eindfinale. Zij was 'n karakter, 'n persoonlikheid, van buiten en van binnen volkomen één: 'n zedelike grootmacht, beheerst door één beginsel, | |
[pagina 93]
| |
dat al haar divergerende krachten samenbundelde, en in hete drift der liefde richtte naar God. Haar leven bezat de stoere doelmatigheid van 'n fel-bewust en met z'n krappe tijd woekerende mens: soberheid, beslistheid, voortvarendheid, eerlikheid, en ook van zelf met die heilige onverdraagzaamheid voor al wat schijn is en zich bedriegelik aandient als wezelik, voor al wat uit de richting is, voor al wat charmant-doelloos is, en waarvoor wij, als iemand er zich aan overgeeft, de zuidelike naam dilettantisme hebben binnengevoerd in onze taal. En blij als Geertruid moet geweest zijn! immers de gelukkige om de voorname vreugde der heldere orde: waarmee de psycholoog Ignatius ons de intree in de dienst van God terstond - alleen bij 't overdenken al - zo makkelik maakt: alles voor de mens, en de mens voor God: vertoef in de onzegbare sereniteit der waarachtige wereldbeschouwing, in de praktijk helaas bij de meesten van ons zo kort van duur, en bij heel weinigen bestendigd door 'n heldhaftige verwerving en handhaving der zielsvrijheid.
Sittard. M. MOLENAAR, M.S.C. |