Roeping. Jaargang 2(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 85] [p. 85] De boom. Gods liefde is als een fruitboom in deze aard geplant - de sterren staan te lichten in de kruin - de forse takken langs de wereldrand van het gewicht der vruchten nijgen diep en zwaar. Eens in Italië viel een gouden vrucht een sjofele minnezanger in de schoot. Een jaculator werd hij vóór de Heer op markt op plein: de wereld gooide hij naar de hemel toe en ving haar, druipende van dauw en licht, weer in zijn handen op en duwde haar in het ruim! Zijn woorden stonden overal als vlaggen uit, en met gestrekte boeg schoot de aarde rakelings Gods bloemend hart voorbij! Ofwel het was een boeremeisje in Duitsland in een dorp: zij plok de vrucht en ziet: seizoenen uit Gods leven wandelden uit haar, het oud verhaal van Golgotha, en van de straten van Jeruzalem die dronken bloed en zweet van Hem die bracht het leven en het leven heeft. En overal, waar uit de boom een vrucht viel in de mens, sprong op een helle vreugd gelijk een hemellicht of gingen wonden open in het kranke vlees: en telkens spoelden stromen licht of bloed en tranen de oude wereld rein. Daar leefden vrouwen op een grauwe brits die lagen lijk melaatsen aan de zoom der stad maar uit wier keel gezang als uit een woud van nachtegalen brak. [pagina 86] [p. 86] En mannen die zich rolden in de sneeuw op hoge bergen in de gure wind. Landlopers vuil en vaal, die geurden op hun sterfbed lijk een lelieveld. Soldaten en matrozen, kinderen ook, in wie de vrucht haar wondersappen goot. Dan de miljoenen van wie niemand weet: de droeven, in een duister minneleed gedompeld, zonder zucht noch klacht, de vroliken die dansen in het klare gras onder de boom van God die strooit zijn vruchten in het Morenland en langs de Ganges, in Japan waar de vuurberg kraakt, in oud Europa rokend nog van bloed, tot in het land der Yankees, langs de lichte pleinen en in stegen goor van roet en puin. Het is de bloei waaraan geen einde komt, waarin geen snoeimes hakt, het weids gewas dat tiert in elke lucht: ruisende groen asyl van Ruusbroec in het Zoniënwoud; en baldakijn van bloesem in het rijk der Zon waaronder schrijden in hun wit gewaad op slanke voeten jonge katechumenen wiegelend lijk de maïspluim! WIES MOENS Vorige Volgende