Roeping. Jaargang 2(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 81] [p. 81] Lente Wanneer ik over de kade koom Zijn alle dingen weer goed en vroom. Blijmoedig de blik achter 't winkelglas Van den man, die zoo wijs in het leven las. Hij bestijgt het - een ladder - tree na tree, Zoo stoor'loos beaat en gewijd van vree. Stil knikt hij me toe: wel thuis, wel thuis - Nu mijn weg loopt voorbij de vertrouwde sluis, Langs leunenden gevel met zuiver kozijn, Waar de hemel in draalde tot ultramijn. De bolle boot, die haar schomm'lenden boeg Met dof geplof door de brugpoort droeg, Plooit alle zeilen op d'eerste bries Die geurig en luw uit het Zuiden blies. Een aëroplaan met sonoor geronk - Wit-schitterend visch-lijf, waar zon op blonk - Roeit in een lucht van strakke zij Achter het mousselien van de boomenrij. Het maakt me zoo week als de jonge tenoor Die zong voor het eerst in het avondlof voor: In de kerk hing al schemer, maar hij zag het altaar, Waar Maria's glimlach, van waslicht klaar, Uit teeder ovaal op de menigte keek. ‘Salve Regina’ - het klonk bijna bleek Van bevend geluk, dat verstild en fijn In het donker vonkt als een oud robijn. ‘O clemens, o pia’ - ik proef het cantiek Van engelen blank op een Vlaamsch triptiek, Den cymbelslag, het vibrato hoog Waar een arm zich naar de viola boog, Seringen-geur, d'allerzoetste zoen, Een helle fanfare op gouden klaroen En kolken van licht om mijn slapen heen: Een jubel, die niet te beëindigen scheen. ◽ ◽ ◽ [pagina 82] [p. 82] Het leven is goed. Ach, het bitter ‘kijk uit’ Van den kleerekoop, die zijn geploegde huid Draagt als het harnas zijner onaandoenlijkheid! - De negotie is slap en onzeker de tijd. - Ik wil hem omhelzen, hij is mijn broer: Misschien dat wat zachts om die lippen voer Als ik hem zei, hoe mijn dochtertje lacht, Wanneer ze mij achter het venster wacht.... JAN ENGELMAN Vorige Volgende