Roeping. Jaargang 2
(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |
Van het heilig huisgezinGa naar voetnoot*)Maria bezoekt hare nicht Elisabeth.I.Vader's glimlach was over de aarde, die aan Zijn voeten was als een druif in de zon. De wijnstok richtte zich op van verheugenis, en de vijgeboomen bloeiden langs alle wegen. Maria bad naar den Hemel, en dankte God om het zoete tij. En zij vroeg Jozef, te mogen gaan naar Elisabeth, haar nicht, nu de dagen lang waren, en God's gelaat was gekeerd naar de aarde. Jozef zeide haar te gaan, nu de tijd goed was. Hij dacht hoe God met haar zou zijn langs de baan, en hoe Zijne engelen zouden waken over de Zoete last in Maria's schoot. En Maria legde zich te ruste, blijde, omdat zij weer zou zien Elisabeth, haar nicht, na langen tijd. | |
II.Op een morgen was de aarde blij. Een lied aan de voeten van hare Schepper. Zijn wij dankbaar als het licht schijnt in onze huizen, en de bloemen bloeien in onzen hof? Blijde, omdat de Vader Zijne kinderen gedenkt, en niet naar de mate van hunne ondankbaarheid? Zijn onze harten niet gesloten voor het licht, en onze oogen gesluierd voor de kleuren van zijn alomme tuin? Is wel de mensch ons lief aan de waterput, en de duif op de rand van het dak? En zijn onze woorden goed, als wij den eersten mensch zien, na de duisternis van den nacht? Dit mogen wij onszelven vragen, als de dag om ons geboren wordt, en de Vader Zijn zon beurt uit de nevelen. Hij plaatst het licht op den kandelaar, en zamelt de sterren terug in Zijnen schoot. Dat onze harten open zijn naar onze broeders, als een moeder haar armen opent naar een kind. Zoo is ook de groet aan het altaar: Pax Vobis. Als gij ontwaakt: dat uwe harten zijn al rêe voor de ontvangenis van het Licht. En gij zult heel den dag in vrede zijn. | |
[pagina 79]
| |
III.Dit was de morgen van Maria's reize. Al vroeg was het gerucht van Sint Jozef's bezig zijn, en de geuren van de weien waren in het huis. Toen was voor Maria de moeilijke weg, en de zon als een lamp boven de bergen. Nòg verder was de stad in Juda, waar de woning stond van Zacharias, die priester was voor den Heer, en van hare nicht Elisabeth. Maria dacht aan het huis, dat wit was in groote tuinen, en aan Zacharias, die altijd bad. Zacharias had een grijzen baard, en nog nimmer waren kindervoetjes in de gangen van zijn huis. Dit was de wolk over hun beider paden, doch hun gedurige troost was de Heer. Zóó dacht Maria. Maar voor haar God's woord gewerd, was Gabriël's boodschap in Zacharias' huis, en in Elisabeth's schoot, was de hoop van hun leven. En Maria ging biddend over de bergen, en zij was een gebed in den Heer. Dit is: God was om haar, en God was in haar. En waar zij wandelde, zongen de vogelen. | |
IV.Zoo gaat men op naar een goeden vriend, en naar een trouwen gebuur: we verlangen met heel ons hart, en we weten wat we zeggen zullen op den dorpel, en wat, als wij ten kameren zijn ingekeerd. Dat dit gebeurde, en dàt; en het het is alles, zoet en zuur uit ons eigen huis, en vreugde en droefenis van ons moede hart. Soms is het ook een boodschap in onze mond, en we verbeiden het uur, dat mèt ons, anderen zullen weten. Maria ging op naar een goeden vriend, naar Zacharias, en naar Elisabeth, haar nicht. Niet met het zoet en zuur uit haar huis, niet met de droefenis van haar hart. Want in Maria was het waarachtige Woord, en zij ging de Boodschap brengen van den Heer, die Zijn volk had bezocht, en die verkoren had Zijn nederige dienstmaagd. En na dien dag is er niet meer gegaan zoo'n boodschap langs de wegen, en niet meer zoo'n blijdschap door het woud. Wij allen kunnen de boodschap dragen naar een vriend, en naar een verre gebuur, en naar hen, die we voordien niet zagen. | |
[pagina 80]
| |
Dat op onze gezichten vreugde zij, en velen zullen zich verheugen met ons. Zoo wordt de schaapstal voller, en de kudde wint nieuwe schapen. De Eene Herder zal ons terzijde zijn. | |
V.Maria kwam aan het huis, van Zacharias, den priester. En nog niet was haar gelaat gekeerd naar Elisabeth hare nicht, of in Elisabeth's schoot sprong het kind op van vreugde, en het huis was van den Hemel vervuld. Elisabeth ving aan te spreken: ‘Gezegend zijt gij onder de vrouwen, en gezegend zij de Vrucht uws lichaams.’ Dit was, wijl God haar nabij was, en zij ervoer de Zaligheid van het Woord. Maria bad naar den Hemel en zeide: ‘Mijn ziel maakt groot den Heer.’ Zoo waren beiden vol van den Vader, en verheugenis was tusschen beiden. Hebt gij u ooit met iemand in God verheugd? Wij eten met een vriend, en drinken met hem; wij zingen met hem, en gaan met hem langs den weg; maar heeft God ons nooit samen hooren bidden? En toch, is dit vreemd? Dit is de schaamte van de kinderen des Lichts, voor de kinderen der Duisternis. En toch, is één van ons, niet meer dan een legioen van hen? Omdat gij den Vader kent, en Hem kunt bidden. Hij zal U hulpe zenden uit Sion, en de Kracht van Zijn Heilig Huis.
ALBERT KUYLE |