Roeping. Jaargang 2
(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
Beeldhouwwerk van W.A. van der WinkelWe zijn op de goeie weg. Langzaam aan maar met vaste zekerheid, zullen de banketbakkersbeelden, die als gewijde kunst worden rondverkocht, weggedrongen worden door zuiverder kristenwerk. Dit beeld in eiken van beeldhouwer Van der Winkel is weer goed van gesloten eenheid. De jongere kunstenaars beseffen Goddank weer, dat dit volstrekte eis is, of liever t'is 'n noodzakelik gevolg van de sterke konsentratie van hun geest en gemoed, als ze de goddelike werkelikheid gaan uitbeelden. Door die vaste gesloten eenheid van et beeld wordt onze aanschouwing en gevoeling van zelf opgeheven naar 't eigenlik sprekende deel van et lichaam dat de uiting geeft van geest en gemoed. De onderste delen alleen als 't noodzakelike, geen enkel dat voor zich zelf spreekt, alleen dienstbaar. In dit beeld spreekt door 't gelaat en door de houding van de handen de innigheid van Maria's moederschap. Warme genegenheid in't tedere aandrukken van haar kindje tegen haar aan, in de zachte vasthouding van de slanke vingers om't kindje heen, en tegelijk in de vertrouwelike aangrijping van de kinderarmpjes. T'gelaat en vooral de ogen afgesloten van alle uitwendigheid, beduiden ons Maria's volkomen verzonkenheid in de inwendige overpeinzing van haar gemoed, voor ons de bovenaardsheid van haar moederschap, moeder van dit kindje dat God is. Toch lijkt bij de beschouwing de ingekeerdheid te volstrekt afgesloten, krijgen we enigsins 't gevoel, dat we staan voor 'n streng afwerende omheining. Heeft de kunstenaar zich te straf vereenzaamd in de volkomenste inkering van't verstand, zonder uitvloeiing van de gemoedsontroering? Zeker de zachtheid van gemoed spreekt ons wel duidelik aan uit haar omhouding van et kindje. Maar de mond is te stug en te stroef, doordat de lippen te veel vooruitstulpen, wat vooral bij't vooraanzicht van et beeld opvalt. Hoeveel zachter is de gelaatstoon op 't driekwart aanzicht, waar die uitstulping van de lippen niet zo sterk zienbaar is. Is er wellicht 'n zekere zwakheid in technies kunnen hier? Ik heb't al zo dikwels gezien dat beeldende kunstenaars, en vooral beeldhouwers, moeite hebben met de zo onmiddelik sprekende trekken van de mond. Of is et misschien zekere kalvinistiese besmetting die ons gemoed soms te weinig ootmoedig maakt, en te strenge starheid neerlei op dit moedergelaat van de moeder Gods? Want me dunkt, deze kunstenaar kan toch zoveel last niet hebben | |
[pagina *17]
| |
W.A. VAN DER WINKEL
1. moeder gods (vooraanzicht) | |
[pagina *18]
| |
W.A. VAN DER WINKEL
2.moeder gods (driekwart) | |
[pagina *19]
| |
W.A. VAN DER WINKEL 3.moeder gods (zijaanzicht)
| |
[pagina 77]
| |
in hand- en oogvaardigheid, wanneer in zuivere ootmoedigheid z'n gemoed de ontroering voelt van et goddelike. Nog 'n merkwaardig verschil in onze indrukken bij't beschouwen van de voorkant en van dat even opzij gekeerde aanzicht. De voorzij van't beeld is te zwaar en onrustig tegelijk, omdat onze aandacht wordt verdeeld. Daar onder elkaar, de zware evenwijdige lijnen van sluier en mouw aan de rechterzij van't beeld, zijn niet sober genoeg; ze doen ondanks hun strakheid druk, en verstoren de enkelvoudige aandacht. De onderste trekt te veel ons oog, en door die verdeelde aanschouwing is de indruk onrustig. Hoeveel rustiger is't driekwart aanzicht, doordat die bovenlijn van de sluier niet gezien wordt; de eenheid is nu zuiverder, en de gemoedstoon leniger. Op zich zelf ook lijkt me die afhangende mouw te zwaar, te sterk sprekend. Opmerkelik is de hoofds-houding van 't kindje, dat is dunkt me, wat ik zou willen noemen, naturalisties onjuist. Vooral in 't zijaanzicht is dat heel duidelik te zien. Dat afgewende hoofdje, dat heenkijkt naar iets buiten deze geslotenheid, verbreekt de eenheid van de overweging en de ontroering. T'is op zich zelf gezien door de kunstenaar, in natuurlike echtheid, dat is zo, maar, daarom noemde ik 't naturalisties onjuist, De kunstenaar heeft de bedoeling dat 't Goddelik Kindje heenziet naar de mensen voor wie hij kind geworden is. Op zich zelf 'n heel mooie voorstelling, van zuiver gevoel, maar die hier bij deze moeder Gods alleen de indruk geven kan van natuurlike kinderlikheid, en die op zich zelf zuivere natuurlikheid hoort niet in deze beelding, en allerminst in de beelding van deze enkelvoudige inwendigheid. Mag ik nog even erop wijzen, hoe goed de kunstenaar z'n materiaal verstaat. Geen losse of dunne uitstekende delen, die zo bros breekbaar zijn, in hout en steen; dat is de gebondenheid aan de stof, waarin de kunstenaar zijn ziel uitspreekt. Die gebondenheid te gebruiken als meester, en niet in zwakheid erdoor verwonnen te worden is eis, en dat heeft deze beeldhouwer bereikt. 'N goed beeld, 'n mooi beeld, waar ik heel blij om ben. HENK MOLLERGa naar voetnoot1) |
|