Roeping. Jaargang 2
(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
Sint GeertruidXVI. Hoe Jezus en Geertruid vertrouwelik met elkaar omgaan.Wanneer 't schone gevoel vertrouwen zich in de mens bestendigt en verstevigt, verliest de ziel in haar omgang met God alle stijfheid: ze wordt soepel, ze kent duizend tederheden, is verrassend van delikatesse, is openhartig tot in de bekentenis van 't kleinste, en maakt God deelgenoot in de onnozelste bijkomstigheid van 't leven. Dat is de vertrouwelikheid: die, voortgekomen uit 't vertrouwen, daarin haar enigste verklaring vindt, haar onweerstaanbare drang om met God te doen haast wat ze wil. De zonde is heerlik vergeten, aan straf wordt niet gedacht: 't Onvatbare is vatbaar geworden: God is louter Vader, Jezus louter Broer, de Geest de intieme Bruigom: beleving van 't onvervalste nieuwe testament in 'n verlost zich voelende menseziel. O de steile Godsvereerder in vrees en bezorgdheid, de gestyleerde aanbidder van God-op-afstand wordt verbijsterd en ergert zich misschien, maar hij moet 't de ziel niet kwalik nemen: want deze Godsverzinneliking komt recht en warm uit 'n hevige liefde, die God vermenselikt om Hem volkomener te bezitten: vertrouwelikheid is allerhevigste drang naar Gods-bezit. 't Is deze vertrouwelikheid, die Ernest Hello zo juist kenmerkte als Geertruids aantrekkelikheidGa naar voetnoot1): aantrekkelikheid, zo meen ik te verklaren, die zowel haar geestelike werkzaamheid in 'n geheel eigen richting voortdreef, en tevens, die aan haar wezen dat fijn-bekorende, dat lenig-bovennatuurlike, en menselik-heilige wist te geven.
◽ ◽ ◽
Eenmaal 't feit van haar vertrouwen vastgesteldGa naar voetnoot2), kan in Geertruids konsekwente natuur onmiddelik tot de vertrouwelikheid of de praktijk van 't vertrouwen besloten worden, ook zonder meerdere bekendheid met haar leven. Maar nu we dit leven in woord en daad gelukkig bezitten, nu kan deze ziels-trek zo heerlik worden nagespeurd in 'n enkel gesprek met Jezus, in 'n bedoeling, in 'n oogslag, in 'n handdruk: in heel de eigenaardige bedrijvigheid van haar geestelik leven, dat altijd 't liefst zich cirkelt om Jezus-als-mens, om 't hart van de God-mens, dat is juist: Jezus op z'n vertrouwelikst. In 'n krachtige parallel zegt Hello: ‘Katrien van Genua toont aan, hoe God is vér van de mens: Geertruid, hoe God is bij de mens; | |
[pagina 48]
| |
Katrien van Genua wijst de afgrond, die God scheidt van de mens; Geertruid, de brug geworpen over de afgrond.... De liefde in Katrien heeft 't karakter der aanbidding, die naar 't oneindige uitgaat, en niet weet hoe zich te voldoen: de liefde in Geertruid heeft 't karakter der vertrouwelikheid, die de aanbidding niet uitsluit, maar zich meester maakt met aandrift en genot, van al wat God ons gaf van Zich zelf.’
◽ ◽ ◽
Ik wil nu deze vertrouwelikheid in enige voorvallen doen aanvoelen: er zijn er zovele. 't Geschiedde dan op 'n nacht, dat zij zich uiterst vermoeid voelde: dat kwam door de veelvoudige troost van 's Heren tegenwoordigheid, en door de inspanning van haar geestelik kenvermogen. Ze nam daarom van de druiven, die naast haar bed stonden, met de bedoeling om zo in haar zelf de Heer te verkwikken. Zij en Jezus waren één, en ze was veel te veel liefde, om ook maar één ogenblik aan 't enghartig bedenksel toe te geven, dat deze verkwikking wel 'ns snoeplust kon zijn, zou 'n novies zeggen, en dit motief wel 'ns 't bedrieglik pleit van haar zelfzucht. En Jezus, alsof Hij vergat, dat Hij de wereld verlost had, zó gaat Hij op in deze nachtelike tederheid van Geertruid: magnifice acceptans, wat in z'n stille aandoenlikheid niet te vertalen is: ‘Ik moet 't nu bekennen, Ik voel me nu geheel en al beloond voor de bitterheid, die Ik op 't kruis uit de spons dronk uit liefde voor jou, want 'n onzegbare zoetheid zuig Ik in, uit jouw hart. En hoe zuiverder van mening je 't lichaam verkwikt tot mijn lof, des te zoeter goed gedaan in jouw ziel moet Ik me noemen.’Ga naar voetnoot1) Op 'n Zondag van Sexagesima stond de Heer wederom met Z'n bewonderenswaardige tederheid voor haar ziel: ‘Eia, m'n vrouwe en koningin, liefkoos Mij nu, gelijk ik jou dikwels geliefkoosd heb.’ En met deze woorden neigde de almachtige Heer, de eerzuchtige minnaar der trouwe ziel, met buitengewone tederheid naar haar over, als om 'n kus van haar te ontvangen. Toen schrok de ziel, verbijsterd door dit voorstel van 's Heren ongehoorde goedgunstigheid: en met allernederigste godsvrucht antwoordde ze uit 't diepste van haar hart: ‘Eia, Gij, God Schepper, en ik, Schepsel.’ Toen werd de ziel door 'n wonderbare werking van Gods kracht aangetrokken, en scheen in de Heer volkomen genietend op te gaan. En toch op dit intiemste ogenblik van Gods-vereniging, heeft ze de moed om te vragen, om weer haar zelf te zijn. En in deze sublieme stilte van Geertruid in God, zegt ze opeens in vertrouwelike bezorgd- | |
[pagina 49]
| |
heid: ‘Barmhartigste Vader, sta nu ten minste 'n weinig slaap toe aan uw dienstmaagd, en laat me wat reukwerk gebruiken - m'n hart is zo zwak - opdat ik vandaag uw leven-wekkende Sakramenten zou kunnen ontvangen.’ Maar ze kreeg ten antwoord: ‘de vereniging, die je ziel nu geniet in Mij, heeft je veel sterker gemaakt dan 'n lichamelike slaap zou kunnen doen.’Ga naar voetnoot1) 't Volgende voorval speelt zich geheel af in de zuivere verbeelding van Geertruid, en deze fantastiese, nochtans door God bedoelde gebeurtenis, heeft op de eerste plaats waarde door de geestelike lering, die ze symbolies bevat. Maar de verschijning is altijd 't gedachte- en gevoels-leven van de bevoorrechte aangepast: ze houdt rekening met de psychiese aard van de vizioenaire mens: en veronderstelt daarom in ons geval'n allertederste en toch hoofs beheerste genegenheid tussen Jezus en Geertruid: hier plasties voorgesteld, en daarom des te ontroerender, in de prikkelende geur en de verzadigde lovers van 'n eersteherfst-dag. Onder de poetiese titel: ‘Over de boom der liefde’, verhaalt ons de kronista: ‘'t Was onder de Nonen toen de Heer haar verscheen onder de gedaante van 'n bloeiende en schone jongeling: en Hij vroeg haar om van de boom noten voor Hem te plukken en ze Hem aan te bieden. Hij nam haar op van de grond, en plaatste haar op 'n tak van de boom. Ze zei toen: ‘O allerzoetste jongeling, waarom vraagt ge dat van mij: want ik ben zwak van deugd als van geslacht: en 't ware passender, dat Gij ze me aanboodt.’ ‘Neen, zeide Hij, want de bruid in 't huis van haar ouders, mag vrijer handelen, dan 'n zedige bruidegom, die tot haar komt op 'n enkel bezoek. Maar, wanneer nu de bruid deze zedigheid eerbiedigt, dan zal de bruidegom, wanneer hij haar in zijn huis ontvangt, deze hartelikheid zonder uitstel vergelden.’ Daarmee gaf Jezus te kennen, hoe onredelik 't is, wanneer sommigen zeggen: ‘indien God wil, dat ik dit of dat doe, zou Hij me wel daarvoor de genade geven.’ Immers 't is toch rechtvaardig dat de mens in dit leven in alles zijn eigen inzicht als 't ware breekt om God: en niet toestemt in iets, wat eigen wil behaaglik is. En in de toekomst zal hem dit rijkelik vergolden worden. Toen zij Hem nu de noten wilde aanreiken, klom de jongeling naast haar op de tak, zette zich bij haar neer, en vroeg haar de vruchten voor Hem te ontbolsteren, zodat Hij ze terstond kon eten. Daarmee leerde Hij, dat 't niet voldoende is z'n eigen inzicht te breken om z'n vijand goed te doen: men moet dit ook zo volmaakt mogelik doen. Want dat was de betekenis van die noten: 'n aansporing om goed | |
[pagina 50]
| |
te doen aan die ons achtervolgen. En daarom liet de Heer aan deze éne boom groeien: appels en daarbij noten, die bitter en hard van bolster zijn. Want de liefde tot de vijanden moet vergezeld gaan met de zoetheid der liefde tot God, waardoor de mens bereid moet zijn zelfs te sterven voor Christus.’Ga naar voetnoot1) ◽ ◽ ◽ O 't is in zo menig gesprek 'n gevoelige bewogenheid van onbevangen vragen en antwoorden: de geschenken verbijsteren niet: en de pijn van de onmachtige menselike dankbaarheid, bewust van Gods wonderbare gaven, verwart de heldere ziel geen ogenblik: ze draagt die onmacht in kalme moed, want haar vertrouwelikheid heeft 't bedenksel onmogelik gemaakt, als zou de Heer die onmacht kwalik nemen. Wat valt dit mooi na te gaan gedurende 'n onderhoud op 'n Goede Vrijdag. Ze wilde - dat was toen nog de gewoonte op die dag - te kommunie gaan: en ze bad haar voorbereiding. Toen hoorde ze de bekende stem: ‘Met zo'n grote begeerte haast Ik me naar je toe, dat Ik me nauweliks bedwingen kan. En al wat er geschied is vandaag in geheel de Kerk, ter herinnering van m'n Lijden, in gedachten, woorden en werken, dat heb Ik in m'n Schoot verzameld: om 't jou tot je eeuwig heil in te storten in 't Sakrament van m'n Lichaam.’ Ze zei: ‘Ik dank U, m'n gezegende Heer, maar ik zou willen, dat dit geschenk mij zo werd gegeven, dat ik ervan aan meerderen zou kunnen uitgeven, en wel aan degenen, die ik wil.’ En de Heer, glimlachend: ‘En wat geef je Mij terug, als Ik je die gunst toesta met zoveel goedheid?’ - ‘Och, m'n Geliefde, ik heb niets, wat ik als passend geschenk U kan geven. Maar toch dit verlangen heb ik: had ik alles, wat gij hebt, ik zou er afstand van willen doen en gulweg alles U schenken, opdat Gij 't zoudt kunnen geven aan wie Ge wilt.’ En vol goedheid zei Jezus: ‘Omdat je hart dit begeert, zo weet dan met alle zekerheid, dat ook Ik zo met jou wil handelen, en wel in die maat, als mijn genegenheid en liefde jouw liefde overtreft.’ ‘En hoe kan ik U waardig tegemoet treden, zei ze toen, nu Gij zo uiterst vrijgevig wilt komen tot mij?’ Hij zei: ‘Ik vraag niets anders van jou, dan dat je geheel leeg zou komen om te ontvangen: want al wat Mij in jou behaagt, dat zal mijn gave zijn.’Ga naar voetnoot2) ◽ ◽ ◽ De meesten van ons zullen in de vertrouwelikheid van Geertruid 'n moeilik te waarderen neiging in haar zielsleven ontdekken: alleen de heilige zal 't wel begrijpen. Want zolang onze zielen niet gezuiverd zijn | |
[pagina 51]
| |
van alle verkeerde gehechtheid, en de volledige overgave aan God in haar binnenste nog niet hebben voltrokken, in alle eerlikheid, als 'n onbetwistbaar feit, zonder ons zelf wat wijs te maken of ondoordacht op 'n schijnbaar verlicht moment van feestelike godsvrucht-exaltatie: zo lang ook zal dit omgaan van Geertruid en Jezus voor ons 'n geheim blijven: niet alleen, omdat we 't zelf niet ondervinden, maar ook omdat we de blijde realiteit ervan kwalik kunnen geloven, ondanks de goede wil: 't maakt ons verlegen: we durven niet doordenken: want zó hadden we Jezus ons niet voorgesteld. Van jongs af aan is ons te uitsluitend de eerbied geleerd: we gedragen ons hoffelik, maar niet hartelik: de kennis van Jezus is te abstrakt, z'n levende werkelikheid 'n idee, z'n persoon 'n historiese gestalte: er is te weinig experiment van Jezus: Hij leeraart, verbiedt en gebiedt, maar we weten niet wat we aan Hem hebben, en we vermoeden niet de verrassende tederheden van deze zielsbeminnaar, en hoe Hij zin en ziel van de mens kan boeien met z'n heldere schoonheid en waarheid: altijd jong, altijd verrassend in de vindingrijkheid van z'n liefde. Maar wanneer we dit niet vermoeden, is 't ons dan wel verklaarbaar: hoe deze Geertruid, en vóór, en met en na haar, hoevele mensen nog, 't uithoudingsvermogen hadden, en de levensmoed, om de kostbaarste jaren van hun bestaan door te brengen in de eentonigheid en in de van alle variaties lege regelmatigheid van 'n onbarmhartig klooster, zonder 'n bewuste begeerte naar verandering of naar wat meer wereld om hun heen. Achter die muren moet iets biezonder bekoorliks aan 't werk zijn; dat alles vergoedt, dat alles vergeten doet, dat alles ver overtreft in hevigheid van genot en schoonheid: en om welks bezit dan ook 't scherpste offer niet te pijnlik is. Dat is Jezus: in vertrouwelikheid benaderd, en in vertrouwelikheid zich gevend als 'n ontwijfelbaar aanwezige levende persoon, die ziel en zin verzadigt: middenpunt van alle werkzaamheid, ziel van de ziel, en altoos de dringer naar zedeliker voltooiing tot volkomener bezit, altoos de onverbiddelike opeiser en de vertederde gever; eerste en laatste begroeter en begroete. En daarom is 't eigelik de simpelste zaak ter wereld, hoe Geertruid volop vrouw en met de natuurlike begeerten der vrouw, scherp bezintuigd, krachtig van geest en wil, in de prachtigste uitbloei van haar gezonde menselikheid, van niets weten wil en van niets anders weet dan van Jezus. Want wat bij ons, helaas in zoveel gevallen, niet meer dan 'n idee is, geniet zij als verzinnelikt, waardoor Jezus volop werkelik voor haar is: ze kan vrij haar vrouwelik hart uitvieren in Hem, die alles verheft en verzuivert, en daardoor verhevigt. Hij is alles voor haar. En daarom is Geertruids extaties dankgebed, waarvan hier de ver- | |
[pagina 52]
| |
taling beproefd wordt - niet zonder verlies van de onstuimig herhaalde, hier zo vonkelende latijnse superlatief en 't sonore rijm - de ontroerende poging van 'n vervoerd mens-kind om in vurige klank en in 'n hevige reeks van verbeeldingen weer te geven de voor haar alles-zijnde Jezus, die, op gewone dagen in vertrouwelikheid zich openbarende, deel voor deel, nù op dit sterk zielsmoment in al zijn voortreflikheid voor haar staat, rijke bezitter van onzegbare heerlikheden.
Ze zingt: ‘Gij, leven van mijn ziel,
met U vereend zij mijns harten beweeg,
'n vlam van krachtige liefde-brand:
sterve m'n ziel in al,
wat zij verlangt zonder U.
Want Gij zijt de liefelikheid aller kleuren,
de zoetheid aller smaken,
de welriekendheid aller geuren,
de streling aller klanken,
de zoete bekoorlikheid inniger omhelzing.
In U is zoet genot,
uit U ruist weelderige overvloed
tot U trekt sterke bekoorlikheid,
uit U werkt gevoelige invloed.
Gij, overvloeiende afgrond der Godheid.
O waardigste Koning der koningen,
hoogste Keizer
roemrijkste Prins
Meester zeer mild
Beschermer zeer machtig
Gij, levenwekkend juweel van menselike adel.
Kunstvaardigste Schepper,
zachtmoedigste Leermeester
wijste Raadgever
welwillendste Helper,
trouwste Vriend,
Gij, welsmakende vereniging van innerlike zoetheid.
| |
[pagina 53]
| |
O zachtste Streler,
tederste Beminnaar
vurigste Verliefde,
zoetste Bruidegom,
Zuiverste IJveraar.
Gij lentebloem van tedere schoonheid.
O beminlikste Broeder
bloeiendste Jongeling
aangenaamste Metgezel
mildste Gastheer
oplettendste Dienaar.
U verkies ik boven alle schepsel,
om U doe ik afstand van elk genot,
voor U ga ik elke moeilikheid tegemoet
in alles zoek ik U alleen tot lofprijzer.
Met hart en mond betuig ik, dat Gij de
Bewerker zijt van deze en alle gaven.
In de kracht uwer liefde
voeg ik de aandacht mijner godsvrucht
aan de doeltreffendheid van uw gebed:
opdat ik door de volkomenheid mijner Gods-vereniging
gevoerd worde tot 't toppunt van hoogste volmaaktheid:
met kracht elk weerstands-pogen onderdrukt.Ga naar voetnoot*)
M. MOLENAAR, M.S.C. |
|