Roeping. Jaargang 2(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 386] [p. 386] [Jos Verjans] 'K Erkende voor god m'n noden als opvoeder van jonge mensen Heer in de na-nacht laat - de uren wit van stilte en sluimer - nog in m'n roerloos lijf de rode vlam die ruisend brandt maar laag: m'n moeë geest die traag nog werkt; en in de dagen als 'n zaaigetij m'n zeekre hande' en weel'ge mond; m'n oog 'n feilloos schot in zielenjacht voor U; en hóóg m'n g'loof in U-en-mij: 'n strakke witte vlag! Toèn heb ik U gebeden bang en snel: in m'n verborgenst zelf was 'k zeer benauwd; gesmoorde noodkreet in 'n diep ravijn van 'n filmartiest die gewaagde toeren doet en telkens ijst, maar tòch zich dapper houdt: hij raakte vàst z'n reputatie kwijt! Want als m'n uren wit van stilte en sluimer zijn; en in de grote dagen van de daad; dan sluipt - en telkens wéér - 'n schuwe twijfel door m'n ziel - 'n grote donkre vrouw die vlucht, zeer snel, na kwade daad - 'n schaduw - wèg. - Want ik herstel me snel. [pagina 387] [p. 387] Maar 'k dreig te worden, Heer, als een die voelt en weet; hij is zéér ziek en zwak maar kan nog leven lang - 't kan óók opeens gedaan zijn; niemand weet wanneer. M'n vlag valt slap: stuk frommeldoek. - Ik aarzel, twijfel, en 't moment passeert. - M'n ogen worden me 'n dwaasheid. Omdat ik de diepten des hemels zie zoals 'n bedronkene ziet de huizen die scheef staan en wagglen, en de maan die langs de hemel laveert! Laat me werken onder m'n jongens Heer: zeer kalm en sterk - groot evenwichtig in diepe eenvoud. En met het g'loof in Uw voortdurend waken op elk klein aardeding van de simple tuinman die al spit en zaait in gans nog dode aarde in de late winter; en tòch nooit twijfelt of 't straks wel lente wordt en 't zaad kan kiemen! JOS. VERJANS [pagina 388] [p. 388] De asceet Zoals 'n poolwolf, - mager jakkerbeest met bloedbelopen oge' en muil die dampt - de hete kop recht-uit, uit honger en uit bittere verlatenheid die hem tot schrikk'like angst werd lijnrecht rent de nacht door eindloos - eindloos. - uren - uren. -: want érgens móet het licht de dag de redding zijn! Zoals die poolwolf in gestrekte loop - van snelheid bijna gelijkmatig zweven - maar doorrent doorrent en het zelf niet voelt: hij waant zich stáánde soms, scherp schouwend naar 'n lage verre schemer, zó snellen grote zielen tót U God! door de ijswoestijn van dit gevloekte land - z'n nacht schier grensloos - uit schrikk'like angst en alles telt hun niets - elk aardeding passeren ze achtloos - zien het niet. zó is hun toe-ren op Uw verre verre Licht, maar dat onfeilbaar érgens zijn moet - dat ze zich wanen staande en kalm, sterk schouwend, naar Uw dagend schoon Gezicht op de kimmen van 't Leven. [pagina 389] [p. 389] Voor ons, zwakke strompelaars, Heer! die aan zovéél wat zonder waarde is elk louter-aarde-ding op onze weg 'n stuk van ons leven verdoen - voor ons véél hulp en véél barmhartigheid om Uw bitter Kruis! Vorige Volgende