Roeping. Jaargang 2
(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||
Strindberg's ‘Der vater’.ILaura's liefde is tweeërlei: gespleten in twee elkander vijandige elementen. Laura: ‘Sie wollte aber nehmen, nicht empfangen’Ga naar voetnoot1), zoals Strindberg later in zijn Nach Damaskus zegt. Laura kan alleen houden van Adolf (der Rittmeister) als Mutter (nehmen), niet als Geliebte (empfangen). Als Adolf zegt: ‘Vater und Mutter wollten mich nicht haben, und darum wurde ich ohne Willen geboren. Ich glaubte mir darum ein Stück anzusetzen, als ich und du eins wurden, und darum durftest du herrschen!’Ga naar voetnoot2), ‘ich dein unverständiges Kind’, dan antwoordt Laura: ‘Ja, so war es damals, und darum liebte ich dich wie ein Kind. Aber weist du, du hast es wohl gesehen, jedes Mal, wenn deine Gefühle ihre Natur änderten und du als mein Geliebter vor mir standest, da schämte ich mich, und deine Umarmung war mir eine Freude, der Gewissensbisse folgten, als hätte das Blut Scham gefühlt. Die Mutter wurde Geliebte, hu.’ Zonder wil heeft zij hem ontvangen, zonder wil, als ‘ein unverständiges Kind’ dat gehoorzaamt, òpziet, wapenloos: zo wil zij hem behouden. Maar ‘die Geliebte’ geeft zich hem over, ontvangt: En het moeder-bloed voelt schaamte: een schaamte die Adolf niet begrijpt en ‘Verachtung meiner Unmännlichkeit’ gelooft. Uit dit misverstaan nu wordt het konflikt geboren: hij wilde haar ‘als Weib dadurch gewinnen, dass ich Mann war’. ‘Ja, aber darin, antwoordt Laura, lag der Irrtum. Die Mutter war dein Freund, siehst du, aber das Weib war dein Feind, und die Liebe zwischen den Geschlechtern is Kampf! Und glaube nicht, dass ich mich hingab; ich gab nicht, sondern ich nahm, was ich haben wollte. Aber du hattest die Oberhand, die ich fühlte, und die wollte ich dich fühlen lassen.’ Al komt het mij voor dat hier de teoretizerende Strindberg aan het woord is en niet de vrouw die onder een instinktieve drang ‘die hemmende Last abzuschütteln versuchte’, hier is dan geformuleerd en geanalizeerd-tot-de-oorsprong hetgeen we in het begin van dit drama reeds hadden geaksepteerd als een karaktereigenschap, en aldaar als volgt stond aangeduid: Als sie Kind war, pflegte sie sich tot zuGa naar voetnoot3) | |||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||
stellen, bis sie ihren Willen kriegte; und wenn sie bekommen hatte, was sie wollte, gab sie es, wenn es ein Gegenstand war, mit der Erklärung zurück, nicht den Gegenstand wollte sie, sondern ihren Willen wollte sie haben’. Haar wil zal heersen: dit: de ‘Selbsterhaltungstrieb’ van het moeder-element in Laura strijdt met de overgave, de zelfvernietiging a.h.w. van de Geliebte: ‘nehmen, nicht empfangen.’ Zo wordt dit drama ìn Adolf het drama der vereenzaamde, hongerige liefde: maar niet enkel van de liefde tot de vrouw, want dit is slechts een uitingsvorm, maar van de liefde die om steun dwaalt, om bevrediging aan aller mensen harten: de liefde die, nadat ‘de vrouwenhater’! Strindberg (Adolf) God verlaten had, iets groots moest bezitten om de honger van zijn ziel te stillen, de wijdheid van zijn zieleafgrond te vullen. Want de Adolf uit der Vater, die in het begin van dit drama zegt zich om God niet te bekommeren, zal blijken dezelfde te zijn als de hoofdfiguur (Strindberg) uit Die Beichte eines Toren: ‘Das Gefühl der Verehrung, das ich in mir trage, tauchte auf, und zugleich der Wunsch, diese Verehrung zu zeigen. Die Leere, welche die vertriebene Religiosität gelassen hatte, füllte sich: das Bedürfnis zu verehren, erschien unter einer neuen Form. Gott war abgesetzt, das Weib nahm eine Stelle ein, aber das Weib, das Jungfrau und Mutter zugleich war.’Ga naar voetnoot4) ‘Immer glich die Verehrung, die ich für diese Frau empfand, in allen Punkten der Religion, von der ich mich eben frei gemacht hatte. Ich wollte verehren, mich opfern, leiden, ohne die Hoffnung zu haben, je etwas anderes zu erringen, als den Genusz der Verehrung, des Opfers und des Leidens.’Ga naar voetnoot5) In Strindberg was die liefde-afgrond, die enkel God kan vullen. Maar ‘Gott war abgesetzt’ en de vrouw moest de plaats innemen. En in het drama, der Vater, worstelt de man om de liefde van zijn vrouw, en later die van zijn dochter (zij immers zijn de enigen die hem het leven te leven waard maken) te behouden. Maar hij weet geen weg met zijn liefde: hij weet niet hoe die vrouw te herwinnen: hij heeft haar verkeerd begrepen: hij denkt zijn onmannelikheid de oorzaak van wat hij haar verachting gelooft. Maar.... En op het eind van het tweede bedrijf breekt die klacht tegen Laura uit hem los (een klacht die enkel onder dit licht mag gezien worden en slechts als één hulpeloze, schuwe verwarring mag worden gespééld): ‘Ja, ich weine, obgleich ich ein Mann bin. Aber hat ein Mann nicht Augen? Hat ein Mann nicht Hände, Glieder, Sinne, Neigungen, Leidenschaften? Lebt er nicht von derselben Nahrung, wird er nicht von derselben Waffe verwundet, vom selben Winter und Sommer gekühlt | |||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||
und gewärmt wie ein Weib? Wenn ihr uns stecht, bluten wir nicht? Wenn ihr uns kitzelt, lachen wir nicht? Warum sollte ein Mann nicht klagen, ein Soldat nicht weinen dürfen? Weil es unmännlich ist! Warum ist es unmännlich?’Ga naar voetnoot6) Deze klacht tevens de zelfbeschuldiging der liefde: het bij zich-zelf de oorzaak zoeken van het konflikt. Terwijl de oorzaak van dit konflikt ligt in het wezen zijner vrouw. Daar m.i. op de figuur Adolf, zowel door Paul Wegener als door Dr. F.S. van Bouwdijk Bastiaanse, met zijn ingezonden stuk aan de Maasbode, een absoluut-verkeerd licht is geworpen, zij het mij vergund daar hieruit de grootheid en het wezen zijner liefde (waaruit weer zijn houding tegenover God, en zijn dochter moet worden verklaard) direkt zal blijken: ènkele passages uit dit drama los te maken. Indirekt leveren tal van andere passages de kunstgevoelige het bewijs van zijn hongerende liefde - voldoende zij hier: reeds enkele vaststaande feiten te geven: ‘Ich habe wie ein Sklave gearbeitet für dich, dein Kind, deine Mutter, deine Dienstboten; ich habe Beruf und Beförderung geopfert; ich habe Tortur, Qualen, Schlaflosigkeit, Unruhe für eure Existenz erlitten, so dass mein Haar ergraut ist; alles, damit du sorgenfrei leben und, wenn du alterst, noch ein mal das Dasein in deinen Kinde gemessen kannst.Ga naar voetnoot7) In een la hield hij herinneringen aan Laura verborgen: Laura's pop, doopmuts, Berta's ratel, Laura's brieven. Maar deze vrouw schijnt hem te haten, te verachten. En ook zijn liefde tegenover zijn kind getuigt van die grote liefde, die de psichologische ondergrond is van al zijn handelen: zijn kind moet van hem zijn: hij wil dit niet verliezen: dit kind moet ook van hèm houden: en van een ontroerende.... hulpeloosheid wordt dat dialoogje-in-het-eerste bedrijf tussen hem en Berta: Adolf, hij, de geléérde, buigt zich neer tot het kind van 17 jaar, om zo eenvoudig en begrijpelik als dit mogelik is, zijn wetenschappelike ontdekking, die de grootmoeder aan Berta zó heeft uitgelegd, dat die het kind van de vader kan vervreemden, uiteen te zetten: want het kind zal van de vader geen kwaad denken: Der Rittmeister: Glaubst du dass es Geister gibt? Berta: Ich weiss nicht! Der Rittmeister: Aber ich weiss, dass es keine gibt! Berta: Aber Grossmutter sagt, Papa verstehe das nicht, und Papa mache viel schlimmere Dinge, da er nach anderen Planeten sehen könne. | |||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||
Der Rittmeister: Sagt sie das! Sagt sie das! Was sagt sie noch? Berta: Sie sagt, du könntest nicht zaubern! Der Rittmeister: Das habe ich auch nicht behauptet. Du weisst, was Meteorsteine sind! Ja, Steine, die von anderen Himmelskörpern fallen. Die kann ich untersuchen und sagen, ob sie dieselben Stoffe enthalten wie unsere Erde. Das ist alles, was ich sehen kann.’Ga naar voetnoot8)
◽ ◽ ⽝
Adolf's liefde wil de volledige vereniging met het wezen, dat hij bemint. ‘Der Selbsterhaltungstrieb der Persönlichkeit’ in Laura komt daartegen in opstand: zij strijd met hem tot het uiterste om zich-zelf te behouden. ‘Die Wahrheit was, dass, sie zu sprechen aufgehört hatten; sie waren scheinbar so einig in allen Fragen und Neigungen, dass der eine die Ansicht des andern im voraus kannte, also kein Meinungsaustausch nötig war. Der selbe Geschmack, die selben Gewohnheiten, die selben Unarten, die selbe leichte Skepsis hatten sie zusammengeführt; und jetzt waren sie zusammen geschmolzen wie die beiden Stücke des selben Metalls. Jeder hatte sich und seine Form verloren, und sie waren eins. Aber die Erinnerung an ein selbständiges Wesen, an eine eigene Daseinsform war noch vorhanden, und der Befreiungskrieg stand vor der Tür. Der Selbsterhaltungstrieb der Persönlichkeit erwachte.’Ga naar voetnoot9) Die ‘Selbsterhaltungstrieb’ heeft hij in Laura tegenover zich gevonden, (een drift die zich uitte in een sataniese macht, haar wil door te zetten: de schaamte over haar overgave), en zijn hongerende liefde zwerft naar zijn dochter. Heeft hij deze eerst bemind met een zeer waarachtige vaderliefde, die enkel haar bestwil beoogt (pag. 11), vereenzaamd en verwijderd van zijn vrouw door een onoverbrugbare kloof, radeloos, omdat zijn eigen vrouw hem heeft doen twijfelen aan zijn vaderschap, is het deze uitgehongerde liefde, die de houding tegenover zijn kind in het verloop van dit drama wijzigt, en hem brengt tot deze uitbarsting, die niet de liefde van een vader, maar ook niet de kreet van een waanzinnige is, maar alléén de verbijstering der in woestenij-verlatenheid gedreven liefde: ‘Aber du sollst mich nur lieben! Du sollst nur eine Seele haben, sonst bekommst du niemals Frieden, und ich auch nicht. Du sollst nur einen Gedanken haben, der das Kind meines Gedankens ist, du sollst nur einen Willen haben, der meiner ist.’ ‘Der Selbsterhaltungstrieb’ in BertaGa naar voetnoot*) antwoordt: Das will ich nicht! Ich will ich selbst sein. | |||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||
Der Rittmeister: Das darfst du nicht! Siehst du, ich bin ein Kannibale und ich will dich fressen. Deine Mutter wollte mich fressen, aber das konnte sie nicht. Ich bin Saturn, der seine eigenen Kinder frass, weil man prophezeit hatte, dass sie ihn sonst fressen würden. Friss oder werde gefressen! Das ist die Frage! Wenn ich dich nicht fresse, so frisst du mich.’Ga naar voetnoot10) Men zou misschien geneigd zijn na deze laatste woorden een beschuldiging tegen den ritmeester uit te spreken - men moet echter begrijpen, dat hier bij Adolf sprake is van de gerechtvaardigde Selbsterhaltungstrieb der liefde, die echter hier: uitgedreven, opgejaagd: tot een wanhoopsdaad overgaat. ‘Friss oder werde gefressen’: 't kind kan niet helemaal van hèm zijn, hij wéét niet of het van hem is: altijd de onzekerheid over dit kind dat hij bemint met een hevige liefde, met een hevige honger naar wederliefde - dat wordt een foltering die hem verbrijzelen moet: hij moet zich bevrijden: bevrijden van het kind: hij schiet (het is pas op het eind van de strijd, dat het motief ervan zelfverweer wordt: niet meer de strijd van zijn liefde-verlangen, maar een strijden om zelfbehoud). Deze wanhoopspoging ter bevrijding, die voor waanzinnig wordt uitgekreten, loopt echter evenwijdig aan de gevoelens van Adolfs woorden, als hij zegt in het begin van het tweede bedrijf, dat het vrèselik is gedwongen te worden, zich de vader te moeten erkennen van een kind, waarvan men niet weet de vader te zijn. Zo hevig heeft hij lief, dat hij zich liever wil losmaken van alles, dan in zo'n onzekerheid voortleven. Zoals de toestand, waarin hem het dwangbuis door Margaretha wordt aangedaan, niet die is van een krankzinnige, maar ten slotte eenvoudig een uiting van liefde, immers parallel loopt met die, waarvan hij sprak tegen Laura toen hij zei: Du hattest immer die Oberhand, du konntest mich im wachen Zustande hypnotisieren, so dass ich weder sah noch hörte, sondern nur gehorchte!’ Ook nu hoort hij in zijn eenzaamheid weer woorden van liefde: hij blijft gehipnotiseerd zitten: Margaretha kan nu alles doen met deze hunkeraar naar liefde. Uit deze liefde - de liefde van Strindberg, die de overgave, de vermorzeling-van-zichzelf noodwendig voelde voor de bevrijding, een bevrijding die hij geloofde in de liefde tot de vrouw te zullen vinden - uit deze liefde moeten de woorden tegen Margaretha ‘die Amme’ (die het drukkende, afmattende geloof: het sombere, leven-dodende pietisme van Strindberg's kinderjaren verpersoonlikt) worden verklaard: Es ist merkwürdig, sprichst du von Gott und der Liebe, so | |||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||
wird deine Stimme so hart und deine Augen so hasserfüllt. Nein, Margret, du hast bestimmt nicht den wahren Glaube’Ga naar voetnoot11) De God van deze ongelukkige, soms even bittereGa naar voetnoot**), maar altijd néérgedrukt levende ‘Baptistin’ (misschien moet wel uit deze troosteloze armoe van haar leven, haar gehechtheid aan Adolf worden verklaard: ook zij wil toch iets hebben om voor te leven, al is dit leven ‘am besten noch gewesen’ pag. 39), haar God, dezelfde die hem in zijn jeugd had gemaakt tot de ‘Sklave, der nichts vom Leben zu verlangen wagt’Ga naar voetnoot12) is geen God voor zijn Gods-liefde een God moet de bevrijding zijn. Men neme in dit drama deze houding tegenover God wel in aanmerking, want het slot van dit drama wordt ermee verklaard (ik kom hier straks op terug), en slechts in dit licht mag het gespeeld worden: de Gods-ontkenning is niet koe-rationalisties maar, men vergeve mij de paradoks, een hartstochtelike, maar nog onbewuste, Godsbehoefte, echter de behoefte naar een God die bevrijding is, die de stem niet hard maakt maar mild, en het oog rustig en blij. Zijn liefde is te wijd om te sterven in het harde, enge ritme van een stroeve, pietistiese Godsopvatting. | |||||||||||||||||||
II.Waarvan Nöjd (de knecht), koel-sinies partij trekt: het: ‘man kann nicht wissen, wer der Vater eines Kindes ist’ en daarom het meisje dat hij verleidde, verlaat - is het probleem waarop dit liefde-drama ‘der Vater’, waarin de vader niet zijn vrouw, niet zijn kind kan verlaten, omdat hij van deze beiden houdt, gebouwd werd. Door welke houding van de vader deze figuur in diametrale tegenstelling staat met de egoiste, gewetenloze, wrange Nöjd-figuur. Zoals ik reeds boven zei - Laura, om zich-zelf te behouden, moet haar man vernietigen, ontwapenen, hem maken haar ‘unverständiges Kind’. Dit niet bewust: dein Dasein (d.w.z. waar zij zich als Geliebte moest overgeven) ist mir ein Stein auf dem Herzen gewesen, der gedrückt und gedrückt hat, bis das Herz, die hemmende Last abzuschüteln versuchte’. En zoals in haar jeugd de anderen willoos onder haar moesten staan, zo moest dit ook haar man. Hij, omdat hij haar schaamte-voor-zich-zelf, verachting voor zijn onmannelikheid gelooft, wil haar herwinnen door sterk te zijn. Maar dàn juis haat ze hem. ‘Hassest du mich?’ ‘Ja, zuweilen! Wenn du Mann bist!’ antwoordt Laura. En dan ook ontwaakt haar sataniese macht haar wil door te zetten, 'n wil ‘der keine Mittel scheut.’ | |||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||
Wanneer dit drama begint is reeds een groot deel van dit gekwelde huweliksleven voorbij, staat reeds geheel de sfeer geladen van die afmattende strijd van vrouw tegen man om de macht: van welke strijd dit drama het eind-konflikt is. Veel reeds is er gebeurd: wat met dit drama direkt verband houdt weten we, het overige wordt door sfeer-aanduidingen aangegeven: Zij onderschept zijn briefwisseling: hij ontvangt nu zijn boeken niet voor zijn wetenschappelike arbeid: in zijn sukses vreest zij zijn overmacht; Zij heeft bij hun vrienden het gerucht verspreid, dat hij krankzinnig is; Reeds vroeger heeft zij hem ertoe kunnen brengen, de dokter te schrijven, dat hij voor zijn verstand vreesde; ‘Es ist, zegt Adolf, pag. 9, als sei man bei Tigern im Käfig, und hiele ich ihnen nicht mein rotes Eisen unter die Nase, so zerrissen sie mich im nächsten Augenblick!’ En pg. 12, ‘es kommt mir vor, als werde Bertas Zukunft drinnen von hasserfüllten Motiven bestimmt. Sie lassen solche Worte fallen wie die: der Mann solle sehen, dass die Frau dies könne und das könne. Mann und Weib sind gegeneinander, unaufhörlich, den ganzen Tag.’ Pg. 13 zegt Adolf tegen de dokter: ‘Hat Laura dir das eingeredet? Mich hat sie seit zwanzig Jahren als Todeskandidaten behandelt.’ Pg. 24 zegt Margaretha: ‘Aber mein Gott, sollen denn zwei Menschen sich zu Tode peinigen; zwei Menschen, die sonst so gut sind und allen andern wohl wollen.’ En pg. 28 zegt Berta: ‘fort von hier, wohin es auch sei!’ ‘Oh, drinnen ist es immer so schwer, so unheimlich, als wäre es Winternacht.’ In deze geladen atmosfeer, in de gefolterde ziel van deze opgejaagde vader, die naar liefde hongert: nu opeens - om hem te ontwapenen - deze achterdocht, door zijn vrouw zèlf gewekt: man kann nicht wissen, wer der Vater eines Kindes ist.’ De strijd, waarmee dit drama begint, ontstaat over de opvoeding van hun kind. De moeder wil het thuis houden. De vader wil het naar de stad. De moeder zegt dat ze als moeder het recht heeft, daarover te beslissen. De vader zegt wèttelijk het recht te bezitten, de opvoeding van zijn dochter te bepalen. ‘Das arithmetische Mittel würde sein, dass Sie auf der Bahnstation bliebe, mitten zwischen der Stadt und dem Elternhause. Das ist ein Knoten, der nicht aufgelöst werden kann! Siehst du!’ ‘Dann muss er zerhauen werden!’ antwoordt Laura; zerhauen: hoe dan ook (nicht den Gegenstand wolle Sie, sondern ihren Willen). Hij geeft niet toe (ich wollte dich als Weib dadurch gewinnen, | |||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||
dass ich Mann war, is immers de drijfveer van zijn handelen). Bovendien staat zijn verzet geruggesteund door rechtvaardige redenen. En tussen Laura en Adolf ontspint zich nu de volgende dialoog: in het begin tracht Adolf Laura te overtroeven, te overbluffen (het ‘ich wollte dich als Weib dadurch gewinnen, dass ich Mann war, voert hij onbewust in alles door), maar hij redeneert zich-zelf vast (men lette op het stotende, opgejaagde ritme van deze in korte zinnetjes afknappende dialoog: dit ritme-alleen doet al vermoeden wat een gedurige strijd er reeds aan dit drama moet zijn voorafgegaan): Laura:.... Was wollte Nöjd hier? Der Rittmeister: Das ist mein Amtsgeheimnis! L.: Das die ganze Küche kennt! R.: Gut, dan musst du es auch kennen! L.: Ich kenne es auch. R.: Und hast dein Urteil bereits fertig? L.: Das steht im Gesetz geschrieben! R.: Es steht nicht im Gesetz, wer der Vater eines Kindes ist. L.: Nein, aber das pflegt man wissen zu können. R.: Kluge Leute behaupten, so etwas könne man niemals wissen. L.: Das ist merkwürdig! Kann man nicht wissen, wer der Vater eines Kindes ist? R.: Nein, behauptet man! L.: Das ist merkwürdig! Wie kann der Vater denn solche Rechte über ihr Kind haben? R.: Er hat das nur in dem Falle, in dem er Verpflichtungen übernimmt oder ihm Verpflichtungen auferlegt werden. Und in der Ehe ist ja jeder Zweifel an der Vaterschaft ausgeschlossen. L.: Ist da jeder Zweifel ausgeschlossen? R.: Ich hoffe es! L.: Falls aber die Frau untreu gewesen wäre? R.: Ein derartiger Fall liegt hier nicht vor! Hast du noch etwas zu fragen? L: Nein! R.: Dan gehe ich mein Zimmer hinauf. Zij heeft hem nu lichtelik doen twijfelen aan de zekerheid van zijn vaderschap: hij rukt zich los van die gedachte door weg ta gaan: zij heeft haar doel bereikt: hem ‘überlistet’, is hem ‘überlegen’ geweest: heeft zijn evenwicht wankelend gestoten. Zij verneemt nu van de dokter dat zij hem moet behoeden voor sterke indrukken, hem b.v. niet achterdochtig mag maken, ‘deinn in einem weichen Gehirn entwickeln sich die Eindrücke schnell und werden leicht zu Monomanien oder fixen Ideen. | |||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||
Deze zekerheid grijpt ze direkt met beide handen aan. En op een doortrapt geslepen wijze, laat ze Adolf geheel-en-al aan zijn vaderschap twijfelen: L.: Du weisst nicht, ob du Bertas Vater bist! R.: Weiss ich das nicht! L.: Nein, was niemand wissen kann, weisst du wohl auch nicht! R.: Scherzest du? L.: Nein, ich benütze nur deine Lehren. Übrigens, wie weistt du, dass ich dir nicht untreu gewesen bin? R.: Viel traue ich dir zu, das aber nicht; und auch nicht, dass du davon sprechen würdest, wenn es wahr wäre. L.: Angenommen, ich zöge alles vor, ausgestossen, verachtet zu werden, alles, wenn ich nur mein Kind behalten und beherrschen darf; und ich wäre jetzt aufrichtig, wenn ich erkläre: Berta ist mein, aber nicht dein Kind! Angenommen.... R.: Hör auf! L.: Angenommen nur: dann wäre deine Macht zu ende! R.: Nachdem du bewiesen hast, dass ich nicht der Vater bin! L.: Das wäre wohl nicht schwer! Würdest du es wollen? R.: Hör auf! L.: Ich brauchte natürlich nur den Namen des wirklichen Vaters anzugeben, Ort und Zeitpunkt näher zu bestimmen - zum Beispiel, wann ist Berta geboren? - Im dritten Jahre nach der Trauung.... R.: Hör auf! Sonst.... L.: Sonst, was? Wir wollen aufhören! Aber bedenke genau, was du tust und beschliessest! Und mache dich vor allem nicht lächerlich! Waarop deze klàcht van de in het nauw gedreven ritmeester, tegen de vrouw die hij liefheeft: ‘Ich finde dies alles äusserst traurig!’ Dan hoort Laura van de dokter, dat een waanzinnige zijn burger- en familierechten verliest, en dat het niet goed is, tegen Adolf over zijn toestand te spreken. Adolf vindt geen steun in het feit, dat zijn dochter op hem gelijkt: dit bewijst niets: de dokter geeft hem hierin gelijk. Dit spant zijn innerlik nog strakker. Dan komt het in de nacht tussen hem en zijn vrouw tot een uiteenzetting, aan het eind waarvan zij zijn brief aan de dokter voor de dag haalt: Deine Erklärung an den Arzt, dass du wahnsinnig bist! Schaakmat! Met deze brief bij haar heeft zij met hem staan praten, hem geliefkoosd, toen hij haar schreiend om genade voor zijn leven vroeg, het teken van zijn macht aan haar voeten lei, en zij hem streelde, omdat ze weer zijn ‘Mutter’ was. Ingesloten, bedrogen, wèèr ‘überlistet’ tegenover de vrouw die hij liefheeft. En haar haat: Jetzt hast du deine Bestimmung als ein leider notwendiger Vater und | |||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||
Versorger erfüllt. Du bist nicht mehr nötig und du musst gehen.’ Verstomd van ontstelling over zoveel koelbloedige slechtheid, over zoveel verwording en haat in de vrouw die hij bemint, wanhopig, want weer überlistet, weer meer in het nauw gedreven, neemt hij de brandende petroleumlamp en smijt die zonder een woord te zeggen naar zijn vrouw. Nadat hij, wederom in een ogenblik van radeloze wanhoop, op zijn dochter heeft willen schieten, wordt hem op sluwe wijze door Margaretha het dwangbuis aangedaan ‘gefangen, geknebelt, überlistet, (geen vrouw, geen kind), und nicht sterben dürfen! Hij heeft zich niet als Nöjd kunnen losmaken (hoewel ook hij niet wist of hij de vader van het kind was), van zijn vrouw en kind: de liefde ketende hem aan hen vast: tans ligt hij verslagen, ontwapend. Dan komt Laura: zij kan weer ‘Mutter’ zijn, en zij heeft hem weer lief: en hij vergeeft weer en vergeet, is zonder haat of wrok: (zij heeft haar sjaal over hem uitgespreid, omdat hij het koud had) ‘Aber ich fühle deinen weichen Schawl an meinem Munde; er ist so lau und so sanft wie dein Arm, und er riecht nach Vanille wie dein Haar, als du jung warst! Laura, als du jung warst, und wir uns in Birkenwalde ergingen, wo Primeln blühten, und in den Gesang der Drosseln unser Liebesgeflüster mischten - herrlich, herrlich! Wie schön das Leben gewesen, und wie grausig es geworden ist. Du hast es nicht gewollt, dass es so wurde; ich habe es nicht gewollt, aber doch ist es so geworden. Wer gebietet denn über das Leben!’ Met welke laatste vraag hij zijne vrouw heeft vergeven. Waarop Laura om hem klein te hòuden antwoordt: ‘Gott allein gebietet....’ Dat smijt met één ruk weer heel het verleden voor hem open: hij doorziet haar: Oder die Göttin jetzt! Een bittere vervloeking - dan overstroomt hem weer de kilte der eenzaamheid, en dit sinisme breekt dof los uit zijn gefolterde ziel, als Laura hem vraagt of hij zijn kind wil zien: ‘Ein Mann hat keine Kinder, nur Frauen bekommen Kinder, und darum kann ihnen die Zukunft gehören, wenn wir Kinderlos sterben.’ | |||||||||||||||||||
IIIDat, in het kort, is het verloop van de handeling. Volledigheidshalve zij nog even gewezen op twee figuren: Margaretha en de dokter, die beiden in de gedachtengang van dit stuk een biezondere betekenis hebben. Margaretha ‘die Amme’ wil, gelijk Laura, Adolf ook-niet-anders zien als haar ‘grossen, grossen Jungen’: zij gaat mee met Laura. Want hoewel zij in haar dor leven niets heeft dan haar liefde voor Adolf, | |||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||
heeft ook zij die instinktieve drang, te willen heersen, haar wil door te drijven: Al wordt dit dan in haar veel gemilderd, omdat zij overtuigd is dat het voor zijn bestwil is. Maar dit doordrijven, haar wil door te drijven maakt hem toch wantrouwig tegenover haar, en hij vreest deze karaktereigenschap, louter een samenspannen van haar met Laura tegen hem. Waarbij men het lange, afmartelende huweliksleven wèl in aanmerking moet nemen. Maar terstond als Margaretha weer blijk geeft van haar liefde, vergeeft deze hunkeraar weer, zoals hij ook Laura vergeeft, en zoals hij ook Berta vergeeft. En, àls Laura, is ook zij van een geraffineerde listigheid: zó op het eind van het eerste bedrijf: Adolf vraagt haar: Aber ich bin doch Bertas Vater. Sag, Margret, glaubst du das nicht? Glaubst du das nicht? Waarop zij listig het antwoord ontduikt: Gewiss ist er der Vater seines eigenen Kindes. Met welke algemeenheid ze de vraag openlaat of Bèrta zijn eigen kind is. En het is, omdat hij deze list terstond doorziet, dat hij haar de kamer uitjaagt. Altijd is hem de vrouw ‘überlegen’. Deze beide vrouwen gaan met elkaar samen, omdat zij over de man willen staan. Strindberg wil deze eigenschap doen geloven, de grondtrek van de vrouwen-psiche.
De vrouw wil boven de man staan: Laura haat haar man, daar ze dit niet kan, daar haar natuur in twee, elkander bestrijdende driften, die van Mutter en Geliebte, verdeeld is: ze moet haar liefde tot Adolf uitmoorden, om haar persoonlikheid (Mutter) te behouden. (in Margaretha strijden met elkander: haar liefde tot Adolf en haar persoonlikheid; echter neemt die strijd bij haar geen scherpe en hatelike verhoudingen aan, omdat haar zich-zelf-behouden (haar wil doordrijven) samenvalt met wat zij voor Adolf het beste gelooft. Maar in wezen is de grondtrek van hun beider wezen hetzelfde). De liefde van Adolf vermag niets die twee vijandige elementen in Laura te verzoenen - integendeel, door een verkeerd begrijpen van haar innerlik, scherpt bij deze strijd tot eigen nadeel aan, zodat Laura zijn vernietiging gehéél wil. En eerst in het alleruiterste verweert hij zich met motieven, die op een Selbsterhaltungstrieb wijzen (het: zijn verstand, zijn leven willen redden), waar eerst het motief alleen was: Laura als vrouw te herwinnen. Sintetizerend kunnen we dus Strindberg's huweliksopvatting in dit drama, aldus formuleren: waar de liefde van de man, de tweestrijd der vrouw, die uiteraard naar de macht streeft, niet kan uitdelgen, zal het huwelik ontaarden in een strijd om de macht, d.i. in laatste instansie een strijd om zelfbehoud: - de struggle for life, overgebracht op de mensen. | |||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||
Daar Strindberg in dit drama de mening schijnt toegedaan, dat de Selbsterhältungstrieb bij de vrouw, noodzakelik sterker is dan de liefde tot de man (ook in Margaretha kunnen we die overmacht konstateren), komt hij tot deze ontstellende konkluzie, dat mensen, die tot elkander worden aangetrokken, noodzakelijk, al is dit dan volkomen onbewust, zich uit elkander drijven - een probleem, waarbij Adolfs liefde hulpeloos om steun zoekt: Du hast es nicht gewollt, dass es so wurde! ich habe es nicht gewollt, aber doch ist es so geworden; een probleem, waaronder ook de vrouw vreselik moet lijden: immers: zij houdt van Adolf, en toch, door hare natuurlike geaardheid, kan zij hem niet naderen. 't Spreekt vanzelf: wanneer Adolf 'n oprechte kristen was, hij z'n strijd anders gevoerd had, en dat Laura, als kristin, ook met dezelfde geaardheid, de tweestrijd in haar karakter niet zo zou hebben opgelost. Het strijdmiddel, waarmee deze strijd van de zijde der vrouw wordt gevoerd, is het probleem: man kann nicht wissen, wer der Vater eines Kindes ist. De drie mannen in dit drama, de dokter, de ritmeester, Nöjd, zijn alle drie gegeven in hun verhouding tot dit probleem. Nöjd, zoals ik reeds zei, trekt daarvan op koel-siniese wijze partij, daar hij geen liefde bezit. Der Rittmeister gaat aan de twijfel daaraan ten gronde, omdat hij louter liefde is, en niet wilskrachtig genoeg om zich boven die twijfel uit te worstelen, en het standpunt in te nemen, dat zich de dokter veroverd heeft: Kinder muss man auf Treu und Glauben hinnehmen. Dat is van het probleem de pijnlike en moeizaam-veroverde oplossing voor de dokter. En heel het wankele, hulpeloze van deze levenshouding, die geen twijfel verdraagt, geeft hij onbewust toe, wanneer hij zegt, nadat Adolf hem zijn verhouding tot Laura en Berta heeft uiteengezet: ‘Mit dieser Sache kann ich mich niet weiter befassen. Der Rittmeister: Sind wir Feinde? Der Doktor: Weit entfernt. Schade nur, dass wir nicht Freunde sein können! Want Adolf zou die moeizaam veroverde levenshouding, die de enig aanneembare is, en bij de dokter de enige mogelikheid voor innerlike rust (voor zover dat gaat), wankel stoten: ‘Trau auch nicht zu wenig!’, ‘Ihre Gedanken schlagen eine krankhafte Richtung ein’, dat is alles waarmee hij zijn houding kan verdedigen, tegen de onverbiddelike logika van Adolf. Maar wanneer Adolf de schamele wankelheid van dit zich-staande-willen-houden, dat in de grond van de zaak een ontkennen, een ontkomen aan het nijpende van de vraag is, met zij knagende twijfel blijft ondergraven - dan weet de dokter niets dan het smartelike: ‘Herr Rittmeister, wollen Sie nicht von etwas | |||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||
anderm sprechen’, en de domine niets dan het onnozele: ‘Weisst du mein Brader, du bist gemütskrank.’ Wat zal de dokter, die zelf met het leven geen raad weet en het wrede verloop van dit vader-leven, dat de kracht miste, zoals hij, zich boven de problematiek van dit leven uit te heffen, zeggen bij het doodsbed van deze gefolterde man?: ‘Wenn es so ist (nl. dat Adolf voor hij stierf, nog gebeden heeft), worüber ich ebensowenig urteilen kann wie über die Ursache der Krankheit, so ist meine Kunst zu Ende’: 't Leven-zelf geeft geen oplossing: als deze èrgens ligt, dàn.... Maar.... ‘Mehr weiss ich nich! Wer mehr weiss, der spreche.’ Berta komt dan binnen, roept ‘Mama, Mama!’, en Laura antwoordt: Mein Kind! Mein eigenes Kind!: dat is het enige, wat men weet: het kind is van de moeder. En de dominee sluit dit drama met ‘Amen!’ 't Hele probleem is aan hem voorbijgegaan. | |||||||||||||||||||
IVIk meen met deze uiteraard schematiese analieze de oorzaken van het konflikt, tussen Adolf en Laura, te hebben opengelegd, en te hebben bewezen, dat dit konflikt niet eindigde met de krankzinnigheid van Adolf - gelijk ons dit Paul Wegener met zijn spel, en Dr. F.S. van Bouwdijk Bastiaanse met zijn ingezonden stuk aan de Maasbode, wilden doen geloven. Op Wegener's spel wens ik dadelik terug te komen. En dokter van Bouwdijk Bastiaanse zou ik willen vragen, of hij dit stuk inderdaad gelézen heeft. En heeft U dit stuk, wanneer U het niet las als kunstgevoelige, maar als geleerde, heeft U dit stuk dan wel voldoende geanalizeerd. Want hòe kunt U anders spreken van: ‘die haar geraffineerde list stelde tegenover de grove kracht van haar man’. M'n hemel! waar Adolf aan ten gronde ging, dat was juist zijn liefde, en zijn gebrek aan energie, om zich boven zijn vrouw en boven de onzekerheid van zijn vaderschap uit te worstelen. Maar wanneer U dit stuk niet las - hoe durfde U zich dan een oordeel te permitteren over een toneelwerk van een der grootste kunstenaars, die Europa de laatste eeuw kende: een oordeel zò absoluut als het uwe: ‘het opvoeren van tooneelstukken die schade toebrengen aan den goeden smaak van het publiek’ (afgezien nog van het twistpunt, of men op vandaag nog bij het publiek van ‘goeden smaak’ kan spreken). Of is de schrijver van dit ingezonden stuk enkel afgegaan op het spel van Paul Wegener? Inderdaad! uit zijn spel bleek zeer scherp, dat hij het ‘terwille van sensatie op het tooneel’ bracht. Maar dan nog | |||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||
blijft deze moeilikheid: heeft Dr. v. B.B. dan niets van dit stuk verstaan (immers, had hij het verstaan - hem zoude stellig de tegenstrijdigheid van woord en spel, van het geschrevene en gespeelde zijn opgevallen). Maar zo hij het niet verstond - we kunnen dit begrijpen: het wàs slecht verstaanbaar - hoe heeft de schrijver van dat ingezonden stuk dan een zò absoluut-geformuleerd oordeel over een zò groot kunstenaar durven uit te spreken. Dat zijn enige vragen, die bij me opkwamen, en waarop ik wel gaarne een antwoord zou bezitten. (Hij zou dan moeten aantonen dat Adolf wèrkelik krànkzinnig was, en ‘de grove kracht’ welke hij stelt tegenover de geraffineerde listigheid van zijn vrouw). Want bij aandachtig lezen zal Dr. v. B.B. toch moeten toegeven, dat zelfs het laatste woord van Adolf, nog blijk geeft van een hevige helderheid en scherpte van geest.... En ook de dokter is niet overtuigd van Adolfs waanzin: ‘jetzt ist die Frage, ob man die Gewalttat für einen Ausbruch des Zornes oder des Wahnsinns halten soll!’; ‘Wahnsinnig oder nicht, die Vorsicht verlangt, dass es dem - Kranken unmöglich gemacht wird seine - Attentate zu wiederholen’. Alleen uit voorzichtigheid laat hij hem het dwangbuis aandoen: de gedachtengang van Adolf is zeer logies: de twijfel zeer aannemelik: alléén - de dokter weet niet, hoe die twijfel tot zo'n ontzettende heftigheid groeide, (worüber ich ebensowenig urteilen kann wie über die Ursache der Krankheit), dat Adolf tot zulke uitbarstingen tegen Laura en Berta gebracht werd: van de strijd tussen man en vrouw immers weet hij te weinig, al vermoedt hij: wat wel blijkt o.a. uit het feit, dat hij tegen Laura zegt, dat zij hem niet het dwangbuis aan kan doen: ‘Sie, Frau Rittmeister, wären die nächste dazu, aber ich fürchte, er misstraut Ihnen auch.’ En in die geest speelde Hans Sturm m.i. ook deze rol. Naar aanleiding van bovengenoemd ingezonden stuk, zou ik Dr. v. B.B. nog dit willen vragen: zoudt U menen Shakespeare ‘in de eerste plaats’ te kunnen afmaken, omdat hij niet de laatste methoden van oorlog-voeren toepast. Ook zou ik nog willen opmerken dat het toneel, waarin Adolf de lamp naar Laura werpt, niet in ‘het láátste’, maar in het tweede bedrijf voorkomt. | |||||||||||||||||||
VEn nu de opvoering door Paul Wegener. De grote fouten, die in het algemeen deze opvoering aankleefden, waren: | |||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||
U begrijpt, dat, waar zulke grove tekortkomingen te konstateren vallen, we het spel van Wegener, dat bovendien nog, ook al gaan we met diens opvatting over Adolfs krankzinnigheid mee, plat en onbeheerst is, niet meer dan dilettanten-spel kunnen noemen. Laten we er voor een ogenblik buiten, dat W. niets begreep van de geest, de grote lijn van dit stuk - had hij maar enkel gespeeld volgens de gegevens van dit stuk zelf, maar ook dat heeft hij met een onbegrijpelike nonsjalans verwaarloosd.
Zo is het eerste bedrijf, zesde toneel: Adolf vertelt de dokter zijn ontdekking: Wegener komt binnen: vertelt opgewekt met een gebaar van ‘nou, kijk, dat zit zó in mekaar: eenvoudig, niewaar; ja, feitelik idioot dat ze daar niet eerder achter zijn gekomen!’ zo heel op zijn gemakjes.... maar hij vergeet dat:
| |||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||
Zo in het vierde toneel, 2de bedrijf: een nachtelike scène tussen Adolf en de dokter: Adolf vraagt: ‘Ist es wahr, dass man gestreifte Füllen bekommt, wenn man ein Zebra mit einer Stute kreuzt?’ Wegener gaat achter een leuningstoel staan, duwt deze naar voren, zoodat ie nog op zijn twee voorste poten rust, leunt op de leuning, en stelt zijn vraag met het gebaar van een vrijgestelde, die er zeker van is zijn tegenpartij vast te zetten, - waarbij W. helemaal vergeet:
Ik laat nog buiten bespreking, dat op het einde van het vijfde toneel, derde bedrijf, als Adolf vermoeid, zonder hoop en zonder geloof in het leven zegt: Jetzt will ich sterben! Macht mit mir, was ihr wollt! Ich bin nicht mehr!’ Wegener, gezeten in de leuningstoel, zijn benen daarbij uitstrekt, zijn hoofd achterover legt, en de ogen sluit - hetgeen een allerbelachelikste indruk zou maken, indien het niet zo treurig-grof van opvatting was: terwijl toch staat aangegeven: sitzt zusammengefallen am Tisch.
Het zevende toneel, 3de bedrijf: Adolf zit ‘gefangen, geknebelt, überlistet’ in zijn dwangbuis. ‘Wirf mir etwas über, ich friere! Ich friere so furchtbar!’ klaagt Adolf van eenzaamheid. Laura geeft hem haar sjaal, en Adolf stroomt weer over van vertedering en liefde: ich fühle deinen weichen Schawl an meinem Munde; er ist so lau und sanft, wie dein Arm, und er riecht nach Vanille wie dein Haar, als du jung warst! Laura, als du jung warst, und wir uns in Birkenwalde ergingen, wo Primeln blühten, und in den Gesang der Drosseln unser Liebes- | |||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||
geflüster mischten - herrlich, herrlich! Wie schön das Leben gewesen, und wie grausig es geworden ist.’ En hij vergeeft: ‘Du hast es nicht gewollt, dass es so wurde; ich habe es nicht gewollt, aber doch ist es so geworden.’ Stelt U nu, geachte lezer, goed voor hoe Paul Wegener dat speelt: hij zit gebonden op de stoel (volgens het stuk moet hij liggen op een sofa; maar afijn! - daarover dadelik): Laura ligt de sjaal over hem: In flagrante tegenspraak met de tedere fijnheid der woorden, drukt Wegener zijn hoofd ruw zinnelik in de sjaal, kust deze vèt ('k weet geen ander woord), strijkt met zijn wang grof erover heen, en inmekaar gekropen, zijn schouders opgetrokken, ligt hij zich wellustig te koesteren. Stelt U voor: wàt een onhebbelik gezicht, en wàt een plebejers-opvatting.
En wat uitgelezen-vulgair is dat uitbeelden van de groei dier krankzinnigheid: lezer! geachte lezer!.... met.... fluiten, dansen, en wat wezenloos-voor-zich-uitkijken als hij dingen zegt.... die helemaal niet krankzinnig zijn.
En ook niets, niets begreep Wegener van het bijtend, van zichaftrappend sinisme der laatste ogenblikken. Het is waarachtig niet voor niets, dat Strindberg Adolf liet vastbinden op een sofa, om hem met zijn hoofd te kunnen laten rusten in de schoot van Margaretha. Heel deze houding is een wrange onderstreping van wat Adolf zegt: Adolf trapt a.h.w. God - waarheen zijn levenshonger hem terugsmeet van zich af en met de hoon van deze.... piéta (der Vater rustend in de schoot van die Amme), met de hoon en de smart en de radeloosheid ‘ik bid niet tot God, maar tot jou Margaretha, dass du mich in den Schlaf lullst, denn ich bin müde, so müde! Gute Nacht, Margret, und gesegnet seist du unter den Frauen!’ gaat hij de dood in; immers: ‘ich bin weder ein Wahrheitszeuge, noch ein Martyrer. Darüber sind wir hinaus! Die Sache muss ihren gewöhnlichen Lauf nehmen, auf Rechnung des offiziellen Gewissens’ heeft hij in het begin van dit drama gezegd. ‘Jacob ringt.’
Ik zou op nog veel meer stommiteiten in dit spel kunnen wijzen: ik wil het hierbij laten: deze zijn me het eerst ingevallen: ik hoop, dat ze overtuigend genoeg zijn.
Nòch Laura (hoewel deze trachtte naar dieper spel, maar - omdat haar rol boven haar krachten ging?Ga naar voetnoot*) - verviel in het teveel beaksen- | |||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||
tueren van wat aksidenteel was), noch der Pastor, noch die Amme (zij betoonde alleen maar haar liefde tot Adolf, nòch Nöjd, niet één dezer gaf bevredigend, allen bijna gaven begrip-loos dilettantenspel. 'n Uitzondering maakte de regisseur Hans Sturm als de dokter. Deze gaf een diepe, en met boven uiteengezette opvatting geheel overeenkomende uitbeelding. Deze kreasie was zeer verblijdend temidden van al dat begriploze gemodder.
Eén vraag moet ons nog van het hart. Welk nut meent de impressario Hugo Helm ons land te bewijzen, met de import van zulke ongure gezelschapjes al die van Wegener en Moissi. Is hij dan helemaal niet op de hoogte met ons vaderlands toneel? Weet hij dan niet wat een Verkade (met zijn Hamlet), 'n Mus, 'n Royaards, wat de Rotterdammers (met hun ‘Spoken’) presteerden, weet hij dan niet, dat de beste uitingen van ons vaderlands toneel hoog staan uitgegroeid, boven het banale realisme (dat nog maar een zwakke poging was) van die twee duitse troepjes. Weet hij dan niet, dat een opvoering van ‘Spoken’, door de Rotterdammers, duizendmaal hoger staat, van een gespannenheid is zó hevig, zó nijpend, dat Moissi's opvatting er kinderspel bij is, en van een ernst en een toewijding getuigen, die hun oppervlakkigheid niet toelaat bij hen te veronderstellen? Of mist de heer Helm dan alle onderscheidingsvermogen - zodat hij misschien meent dat die twee troepjes horizonten zullen openstoten aan het nederlands toneel? Dat durven we niet te geloven. Zoals we evenmin kunnen begrijpen dat de hollandse pers vrijwel een-en-al bewondering was voor wat door deze mensen werd gepresteerd. Of zonk onze persmannen dan de moed in de schoenen, bij het vuurwerk-lawaai van ‘wereld-reputasies’? M'n hemel! ook Bouwmeester is een wereldreputasie! En tegen zoiets mag toch wel geprotesteerd worden - vooral als ze nog geimporteerd worden: ook ‘al hebben die mensen hun verdienste’. Vooral als voor een opvoering van Bouwmeester Sollness, door Verkade, geen belangstelling is.
HENRI BRUNING |
|