Roeping. Jaargang 2
(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 306]
| |
'n Veel besproken boek
| |
[pagina 307]
| |
te zeer zal gezocht worden in 't voldongen feit van z'n bepaalde vormgeving, omdat, hoe zeer men ook geneigd is 't tegendeel te beweren en te geloven, bij velen de kwestie kunst, nog al te zeer de kwestie vorm gebleven is: zodat men van den Oever 'n verwijt zal doen of 'n lofprijzing zal doen om bijkomstigheden, maar de wezelike zin van z'n boek onbesproken zal laten. Bij z'n verheerlikers zou dit zelfs kunnen leiden tot 'n overname van de vormgeving zonder bezit van 'n eigen gans persoonlik levens-gevoel, waaruit hier de vorm als vanzelf onstond: terwijl de minder-begeesterde gevaar lopen, zich te bezondigen aan 'n onjuiste want onvolkomene en ouerwetse kritiek, die 't wezen van 'n werk voorbijziet. Dat is de artistieke reden. En de zuiver-geestelike ligt in 't karakter der dagen, die we doormaken, en waarop we - dank zij 'n blije voorbeschikking Gods - meer en meer gaan beseffen, hoe rijk we zijn door 't katolicisme. Dit besef echter, nog te jong en te overweldigend van grote en onvermoede werkelikheid, heeft de meesten van ons nog niet gebracht tot de rustige geloofskracht, die 't leven schoon versobert, met kinderlike eenvoud Gods wil bespeurt in de omstandigheden, stil offert, in ascese geschoold de genade streng onderscheidt van 't natuurlik gevoel, en in alles de leiding aanvaardt van 't door God verlichte verstand. Dit gebrek aan werkzame rust door zelfbeheersing en zelfverdieping laat zich van zelf gevoelen in een der zuiverste openbaringen van 't leven: de woordkunst: die, te weinig fluisterend gebed, te veel groot-steeds, nochtans bij heel veel prachtige en onverwachte kwaliteiten die de toekomst hoopvol maken, - in vele gevallen dezelfde rustige levenskracht mist, dezelfde spanning in de beheerstheid, dezelfde doorzichtige en om haar eenvoud zo roerende evangeliese logika. Juist om deze gesteltenissen heeft dit boek van K. van den Oever grote kans om misverstaan te worden, en bijgevolg om verwarrend te werken. 't Geestelik leven van Paul zal te veel als 'n syntese en te weinig als fragmentaries worden aangevoeld. Zich vormend in de rumoeren der grootstad, gevoelig tot 't abnormale toe, te jong om vastberaden-mannelik te zijn, zonder deemoedige berusting, wild van liefde, onstuimig van levenskracht, wrang in zonde-schuld, argeloos in de vervoering, zal 't als norm van ziels-ontwikkeling genomen worden, ofschoon 't enkel bedoelde, zich te openbaren op enige uitzonderlike geestelike ogenblikken. Deze redenen, waarom dit boek ontijdig genoemd moet worden ten opzichte van de lezers, zijn volstrekt niet denkbeeldig. Want Karel van den Oever is 'n merkwaardig figuur, ‘die in zijn vurig-beleefde geloof, zo schreef zo juist nog Wies Moens, zich telkens ook als kunstenaar weer vernieuwen kan’, en die z'n tijdgenoten niet onop- | |
[pagina 308]
| |
gemerkt voorbij gaat. En 't zou niet de eerste keer zijn, dat hij tot navolging opwekt, degenen die daartoe geenszins de aanleg bezitten: en als er in onze katolieke woordkunst van heden epigonen-werk valt te konstateren, dan is deze Antwerpenaar voor 'n merkwaardig deel de onbewuste schuldige.Ga naar voetnoot*)
◽ ◽ ◽
Maar ook ten opzichte van Karel van den Oever zelf is 't verschijnen van dit boek ontijdig te noemen. Ik raak hier aan 'n delikaat punt der bespreking: men moet me goed verstaan. Want ik bedoel hiermee eenvoudig: dat van den Oever op de uren die hij besteedde aan de verzameling van deze geestelike fragmenten, niet in de toestand was: om Pauls ervaringen naar waarde te beoordelen en zonder geforceerdheid weer te geven. Hij leed min of meer aan 't geen hij zelf zo juist typeerde: ‘'t Subjectivisme-van-het-individu’, dat hier in zijn geval te veel belang stelde in 't ogenblik-beleefde: in 'tgeen feitelik buiten de kern der ascetiese ziel om gebeurt: in de plotselinge voorstellings-verbanden, die in z'n buitengewoon-aktieve verbeelding ontstonden tussen 't zichtbaar-waargenome en de God van z'n hart: in de vorm ook, waarin hij de ziel zou openbaren. Hij vermeide zich te veel in 't bijkomstige, dus wat naast en na de ziel-ervaring was ontstaan, ook al vond 't in die ziels-ervaring van 't goddelike z'n oorsprong of z'n aanleiding. En dat bijkomstige werd dan gegeven dikwels in plaats van de wezelike zielservaring zelf. 't Is hier, als we vergelijken mogen, wat de grote mystieken ervoeren, als de onmiddelike aanraking van 't goddelike voorbij was. Ze leefden nog in de sterke gemoeds-ontroering daarna, trachtten deze in hun woorden zo zuiver mogelik te uiten, maar konden niet meer in die woorden de aanraking van 't goddelike zelf benaderen. Meermalen toch, hoewel niet altijd, wisten dezen ten minste hun navoelen en naweten zuiver te houden, en zijn die uitingen, ofschoon reflexen, voor ons toch nooit genoeg gewaardeerde openbaringen van 'n diepere ziels-vereniging met de Godheid, waardoor wij zelf moediger kracht, vuriger liefde en sterker zuiverheid kunnen verwerven. Hij kon bij deze afleidingen dan ook niet vermoeden, dat Pauls ervaringen door de geestelik-ontwikkelden meer als kuriosum zullen gelezen worden, en zullen bewaard blijven als dokument voor de godsdienstige psychologie van deze tijd: dan wel dat ze voorzien zouden in de behoefte aan daadwerkelike ziels-zuivering en aan opdoen van kracht om zich te vervolmaken. Hij stond op die schrijf-ogenbliks- | |
[pagina 309]
| |
ken buiten de invloed van 't meer intellektieve, strakke en toch in z'n uiterlike koelheid zo veel fijne en diepe ontroeringen verbergende, teologiese leven, dat 't persoonlike volkomen eerbiedigt, maar 't excentrieke zoveel mogelik vermijdt. Men moet nu in 't geval van zuster Angelica niet 'n poging willen zien van de schrijver om z'n werk te verheffen uit dat subjektivisme, om 't zo groter objektieve waarde te geven. Haar zielstrijd had dan met meer nadruk moeten zijn uitgewerkt. Dit nu is zorgvuldig vermeden, en zeer terecht. Want 'n uitdrukkeliker aktie van dit meisje zou al te zeer 't fragmentaries vertelde ziels-lieven van Paul tot 'n verhaal gemaakt hebben zonder samenhang, tot 'n mislukte liefdes-roman. Nu echter - bij dit even verschijnen van deze verwarde meisjes-ziel, die in 'n paar korte brieven, knap om hun volledigheid bij zo weinig woorden, zich zelf gevoelvol uitspreekt - funktioneert haar geestelike postuur bij wijze van niet geforceerde tegenstelling: waardoor afwisseling verkregen is, maar tevens scherper omlijning van Pauls geestdriftig in Christus herwonnen wezen. Vanuit dit geestelik subjektivisme, wordt ons ook de houding van de schrijver volkomen begrijpelik: die voortdurend tegenover de geestelike ervaring zich zelf handhaaft als de ontledende en fijn-speurende en zorgzame woord-kunstenaar. De geheel anders-gezinde Pieter van der Meer kon zo dit boek gaan rangschikken onder de litteratuur in slechte zin, als zijnde de bezorgde kuituur van 't woord om 't woord. Ik zou niet durven beweren, dat deze rangschikking juist is: ze valt zo uiterst makkelik te beweren, maar met konkrete voorbeelden zo moeilik te bewijzen. Dit echter staat vast: deze houding doet onprettig aan: zeker in deze tijd, nu we de hierarchie der waarden weer willen herstellen volgens de waarheden van Openbaring en natuurlike rede: en we daarom tegenover de ontzaglike God en de hete instortingen van Zijn Geest in de ziel, niet graag 'n te sterk met zich zelf bezig zijnde mens willen ontmoeten. Dat stoort ons, omdat we in 't aanschijn van de allergrootste waarde en de allergrootste gebeurtenis, de allerkleinste waarde van de onnozele mens met te veel opmerkzaamheid en zorg zien behandeld. Neen, gunstig zijn de ogenblikken niet geweest waarop v.d. Oever dit boek heeft geschreven. En wanneer hij op dagen van zuiverder geestelikheid: dus van strakker verbeeldings-beheersing, van groter Gods-ontvankelikheid en vollediger afstand van eigen ik, van verstorverner stilte de bladzijden van Pauls inwendig leven zal herlezen: me duntk: 't zal hem volkomen duidelik worden, 'tgeen ik gepoogd heb eerlik te zeggen. ◽ ◽ ◽ | |
[pagina 310]
| |
Ik heb dus 'n diepe eerbied voor de nobele bedoeling, waarmee dit inwendig leven is beschreven: ook voor de taalkracht en voor 't gevoelig besef der schoonheid, wat dit werk veronderstelt: maar tijdig noch voor de tijdgenoot, noch voor de schrijver zelf moe 't verschijnen ervan genoemd worden. De eerste verkeert in 'n te eigenaardig ontwikkelings-stadium van kunst-beoefening en geestelike vorming om 't met voordeel te kunnen ondergaan: en de twede handhaafde zich zelf te sterk om door dit proza God tot in 't binnenste van onze aandachtige ziel te laten komen.
Sittard. M. MOLENAAR, M.S.C. |
|