Roeping. Jaargang 2
(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
Dante's goddelike komedie
| |
[pagina 290]
| |
25[regelnummer]
Toen wendde ik me om, gelijk de man, die staan blijft
om eerst te zien, wat hij behoort te ontvluchten;
maar door 'n plotse schrik geheel ontmoedigd,
28[regelnummer]
het vluchten om het zien niet langer nalaat; -
en achter ons zag ik 'n zwarte duivel
al hollend bovenop de brug verschijnen.
31[regelnummer]
O wee, hoe schrik-aanjagend was zijn uitzicht!
Hoe vreeslik scheen hij mij in zijn gebaren,
met de open vlerken en de lichte voeten.
34[regelnummer]
En op z'n schouders, hoekig en gebocheld,
lag achterover uitgestrekt 'n zondaar;
en met de vuist omknelde hij diens enkels.
37[regelnummer]
Van onze brugGa naar voetnoot1) riep hij: ‘O Gruwel-klauwen,Ga naar voetnoot2)
ziehier 'n raadsheer van de heilge Zita.Ga naar voetnoot3)
In 't pek met hem! Ik keer naar 't oord nu weder,
40[regelnummer]
dat rijklik is voorzien van zulke schurken.
'n Ieder is daar veil, slechts niet Bonturo.Ga naar voetnoot4)
Van ‘neen’ maakt men daar ‘ja’ om goud en zilver.
43[regelnummer]
Neèr smeet hij hem; en langs de harde rots-klip
stoof hij terug zo snel, als nooit 'n waakhond
werd losgelaten om 'n dief te grijpen.
46[regelnummer]
De schim verzonk; en kwam gekromd weer boven,
maar luid riep 't duivlen-rot van onder 't brug-dak:
‘Hier valt geen heilig Aanschijn te vereren!Ga naar voetnoot5)
49[regelnummer]
Hier baadt men anders wis dan in de Serchio;Ga naar voetnoot6)
dus, zo je niet verlangt naar onze krauwels,
zorg dan maar goed, niet boven 't pek te komen.’
| |
[pagina 291]
| |
52[regelnummer]
Ze staken hem met meer dan honderd gaffels
en zeiden nog: ‘Hier moet je in 't donkerGa naar voetnoot1) dansen,
zodat je, als 't gaat, nu ongezien kunt kapen.’
55[regelnummer]
Niet anders doen de koks hun medehelpers
't vlees onderdomplen midden in de ketel
met vorken, om 't aldus omlaag te houden.
58[regelnummer]
De goede Gids: ‘Om niets te laten blijken
van uw aanwezigheid’, sprak hij, ‘hurk achter
'n rotsblok ginds, dat u tot scherm zal wezen.
61[regelnummer]
En met wat ruwheid gij me ook ziet bejegend,
bijlf zonder vrees, want ik versta deez' zaken,
en zag al eer hen op deez' wijze woeden.’Ga naar voetnoot2)
64[regelnummer]
Hij ging de brug nu af aan de andre zijde,
maar nauwliks stond hij op d'n zesden oever,Ga naar voetnoot3)
of 't was hem nodig stout het hoofd te heffen.
67[regelnummer]
Want met die woede en niet te temmen storm-loop,
waarmee zich honden op de beedlaar werpen,
die plots, vanwaar hij staat, de handen uitstrekt,
70[regelnummer]
vloog 't duivlenvolk reeds op van onder 't brug-hoofd
en richtte tegen hem al zijne gaffels,
maar luid riep hij: ‘Laat niemand uwer gram zijn!
73[regelnummer]
Aleer mij met uw gaffels aan te vallen,
trede eén van u vooruit om mij te aanhoren;
en houdt dan raad, of gij mij wilt doorpriemen.’
76[regelnummer]
Zij schreeuwden allen: ‘Kwaad-staart tree naar voren!’
Zo deed dus eén en roerloos stonden de andren;
en tot m'n Gids kwam hij en sprak: ‘Wat wilt gij?’
79[regelnummer]
- ‘Gelooft gij, Kwaad-staart, dat ik hier gekomen
zou zijn’, sprak nu mijn Gids, ‘en ik mij veilig
zou weten tegen al uw boze lagen,
82[regelnummer]
zo niet Gods wil en 't lot mij gunstig waren?
Laat mij dus gaan: want in de hemel wil men,
dat ik 'n anderGa naar voetnoot4) deze woeste weg wijs.’
| |
[pagina 292]
| |
85[regelnummer]
Toen lag z'n overmoed plots zo verslagen,
dat hij de vork liet vallen voor z'n voeten
en tot z'n makkers sprak: ‘Hem niet gestoken!’
88[regelnummer]
En toen de Gids tot mij: ‘O gij, verscholen
ginds tussen stukken rotssteen van de klip-brug,
nu kunt ge veilig tot mij wederkeren.’
91[regelnummer]
Ik stond dus op en kwam met grote snelheid,
maar ook de duivels stormden allen voorwaarts;
en 'k was vol angst, dat zij hun woord niet hielden.
94[regelnummer]
Zo zag ik ook weleer het voetvolk beven,
toen 't bij verdrag Caprona's burcht ontruimde,
en zich van zoveel vijanden omringd zag.Ga naar voetnoot1)
97[regelnummer]
Met heel m'n lichaam drong 'k mij langs de zijde
van mijn Geleider; en ik wendde de ogen
niet af van hun gelaat, slechts onheil spellend.
100[regelnummer]
De gaffels velden zij; en de een tot de ander:
- ‘Verlangt ge nu, dat 'k hem in 't kruis zal raken?’
- ‘Ja zeker, raak 'em maar 'ns goed!’ klonk 't antwoord.
103[regelnummer]
Maar zie, de duivel, die het woord gevoerd had
tot mijn Geleider, wendde haastig 't hoofd om
en zeide: ‘Zacht wat, zacht wat, Haren-plukker!’
106[regelnummer]
Dan zeide hij tot ons: ‘Langs deze klip-brugGa naar voetnoot2)
kunt gij niet verder gaan; de zesde boog toch
ligt heel en al verbrijzeld in de diepte.
109[regelnummer]
Maar wenst ge niettemin toch voort te wandlen,
neem dan uw weg langs deze steile rotslaag,Ga naar voetnoot3)
daar hier nabij 'n andre boogGa naar voetnoot4) 'n pad vormt.
| |
[pagina 293]
| |
112[regelnummer]
Want gistren, vijf uur later dan het nu is,
zijn twalef honderd zes en zestig jaren
verlopen, sinds de rots-weg hier in puin viel.Ga naar voetnoot1)
115[regelnummer]
Juist zend ik enklen van de mijnen derwaarts
om uit te zien, of een z'n hoofd uit 't pek steekt;
gaat dus met hen; zij zullen u geen leed doen!’
118[regelnummer]
‘Gij Vleermuis-vlerk en IJsbeer-poot, treedt voorwaarts’
begon hij nu te roepen, ‘en gij Honds-snoet;
en Vuil-baard zal de tienGa naar voetnoot2) tot leidsman wezen.
121[regelnummer]
Bloed-gier en Draak-muil treden mede nader;
Dog-klauw, Zwijns-borstel met z'n lange tanden;
en Storm-geweld en ook de malle Rood-kuif.
124[regelnummer]
Gaat onderzoekend rond langs 't ziedend pek-deeg!
Laat dezen ongemoeid tot de andre klip-brug,
nog ongeschonden al de groeven kruisend.’Ga naar voetnoot3)
127[regelnummer]
‘Wee mij, wat is het, dat ik zie, o Meester!’
sprak ik, ‘laat ons alleen en zonder gids gaan;
weet gij de weg, voor mij wens 'k geen geleide.
130[regelnummer]
Wanneer ge opmerkzaam blijft als naar gewoonte,
ziet gij dan niet, hoe zij de tanden knersen
en uit hun ogen kwaad en onheil dreigen?’
133[regelnummer]
En hij tot mij: ‘'k Wil niet dat gij bevreesd zijt.
Laat zij, zoveel 't hun lust, dus knarsetanden;
't geldt hun alleen, die in de pek-zee zieden.’
136[regelnummer]
Nu zwenkten ze allen op de linker-oever;
maar eerst had elk de tong nog uitgestoken,
misschien wel als 'n teken voor de hoofdman,
139[regelnummer]
die van z'n achterste 'n trompet gemaakt had.Ga naar voetnoot4)
| |
[pagina 294]
| |
Zang 221[regelnummer]
Ik zag ooit ruiters 't legerkamp opbreken;
de strijd aangaan en wapenschouwing houden;
maar ook wel vluchten om het lijf te redden.
4[regelnummer]
'k Zag vliegende kolonne's door uw beemden,
Arezzo's volk,Ga naar voetnoot1) en plunderende benden;
steekspelen zag ik daar en schijngevechten.
7[regelnummer]
Nu met trompetgeschal en dan met klokken;Ga naar voetnoot2)
met tromgebrom en seinen uit kastelen;
met eigen en met vreemde krijgsgebruiken.
10[regelnummer]
Maar nooit zag ik met zulk 'n vreemd trompettenGa naar voetnoot3)
voetvolk of ruiterij hun tocht beginnen;
noch schip-op-zee bij land- of hemel-tekens.Ga naar voetnoot4)
13[regelnummer]
Zo trokken wij dan op met 't tiental duivels.
O wee wat woest gezelschap! Maar ter kerke
met heilgen; en met slempers in de herberg!
16[regelnummer]
Alleen op 't pek hield ik m'n blik gevestigd
om alles wèl te zien, zo van de groeve
als van het volk, dat in de pek-poel brandde.
19[regelnummer]
Gelijk dolfijnen, als ze 'n teken geven
aan 't scheepsvolk door het krommen hunner ruggen,
dat het bedacht moet zijn om 't schip te bergen,Ga naar voetnoot5)
22[regelnummer]
zò - tot verlichting van z'n folteringen -
kwam soms 'n zondaar met de rug naar boven,
maar dook dan weder, sneller dan het weerlicht.
25[regelnummer]
En ook gelijk soms aan de zoom der poelen
de vorsen slechts de kop uit 't water steken,
zodat ze romp en poten onder houden,
28[regelnummer]
zo stonden te alle kanten hier de zondaars;
maar aanstonds als zij Vuil-baard naadren zagen,
verdwenen allen in het borlend pek-wak.
| |
[pagina 295]
| |
31[regelnummer]
Ik zag - en nog krimpt mij het hart van weedom -Ga naar voetnoot1)
hoe eén wat treuzelde, gelijk 't soms voorkomt,
dat eén der vorsen blijft en de andere duiken.
34[regelnummer]
Dog-klauw, die 't dichtst in zijn nabijheid toefde
sloeg hem z'n haak in de bepekte haren
en trok hem op, als ware hij 'n otter.Ga naar voetnoot2)
37[regelnummer]
Van al de duivlen kende ik reeds de namen,
zò lette ik op, toen zij gekozen werden;
en gaf 'k nu acht, hoe zij elkander noemden.
40[regelnummer]
‘O Rood-kuif, streel z'n rug eens met uw klauwen,
zodat je hem de huid van 't lichaam afscheurt’,
zo brulden tegelijk de boze geesten.
43[regelnummer]
En ìk: ‘Tracht, Meester, als het in uw macht ligt,
te horen, wie hij is, deze arme zondaar,
die in de handen viel van zijn belagers.’
46[regelnummer]
Nu plaatste zich mijn Gids aan zijne zijde
en vroeg, vanwaar hij was; en 't antwoord luidde:
‘Geboren ben 'k in 't koninkrijk Navarre.
49[regelnummer]
M'n moeder liet me in dienst gaan bij 'n meester,
daar zij mij had gewonnen bij 'n deugniet,
die eigen goed en leven eens verspilde.
52[regelnummer]
Toen kwam ik bij de goede Koning Thibaut.
Maar daar begon m'n handelen in ambten,
waarom 'k nu boeten moet in deze hitte.’Ga naar voetnoot3)
55[regelnummer]
Zwijns-borstel, uit wiens mond ter wederzijden
'n grote tand opstak gelijk bij de ever,
deed hem van eén de scherpte nu gevoelen.
58[regelnummer]
Zo was daar 't muisje tussen boze katten!
Maar Vuil-baard nam de zondaar in z'n armen
en sprak: ‘Houdt af, zolang ik hem omvat houd.’
61[regelnummer]
En naar m'n Meester 't aangezicht weer wendend,
sprak hij: ‘Verlangt ge meer van hem te horen,
vraag dan, eer andren hem in stukken rijten.’
| |
[pagina 296]
| |
64[regelnummer]
De Gids: ‘Nu meld ons iets van de andre zondaars;
kent gij ook eén, geboren in Itaalje,
daar onder 't pek?’ En deze nu: ‘Zo even
67[regelnummer]
verliet ik eén, die woonde in de nabijheid.
Lag ik met hem nog maar in 't pek gedompeld,
dan had ik klauw noch krauwel nu te vrezen.’
70[regelnummer]
Maar Bloed-gier riep: ‘Te lang duurt ons geduld reeds!’
En woest greep hij z'n arm vast met z'n krauwel,
zodat, door 't rukken, er 'n stuk van afvloog.
73[regelnummer]
Ook Draak-muil wilde woedend hem nu grijpen
van onder bij de benen, maar de hoofdmanGa naar voetnoot1)
keek met verwoede blikken heel de kring rond.
76[regelnummer]
Toen ze allen weer 'n weinig kalmer waren,
vroeg onverwijld m'n Leidsman aan de zondaar,
die aldoor nog naar zijne wonde staarde:
79[regelnummer]
‘Wie was die mens, die gij zeer tot uw schade,
gelijk gij zegt,Ga naar voetnoot2) verliet, om hier te komen?’
En hij hernam: ‘'n Monnik was 't, Gomíta;
82[regelnummer]
die van Gallura,Ga naar voetnoot3) vat van alle snoodheid;
hij, die de vijanden zijns meesters vast had,
maar zò hun deed, dat ze allen er om juichten:
85[regelnummer]
Geld nam hij van hen aan en liet ze lopen,
gelijk men 't noemt; maar ook in andere ambten
was hij 'n schurk, geen kleine, maar de grootste!Ga naar voetnoot4)
88[regelnummer]
Gezelschap houdt hem vaak heer Michel ZancheGa naar voetnoot5)
uit Logodore en nimmer zijn hun tongen
te moe om van Sardinië te spreken.
| |
[pagina 297]
| |
91[regelnummer]
Wee mij! zie ginds die andreGa naar voetnoot1) knarsetanden!
Nog meer zou 'k zeggen, maar ik vrees, dat gene
zich al gereed maakt mij de kop te krabben.’
94[regelnummer]
Maar 't opperhoofdGa naar voetnoot2) tot Storm-geweld zich wendend,
wiens ogen reeds van wilde moordlust vlamden,
sprak: ‘Scheer je weg van hier, jij onheilsvogel!’ -
97[regelnummer]
‘Wanneer ge wenst te aanschouwen en te horen,’
hief de verschrikte schim weer aan te spreken,
‘Toskanen of Lombarden, 'k zal ze u tonen.
100[regelnummer]
Maar laten zich de duivels rustig houden,
zodat geen schim hun wraakzucht heeft te vrezen;
en ìk, hier op dezelfde plaats gezeten,
103[regelnummer]
doe dan voor mij alleen er zeven komen,
zodra ik fluiten zal, gelijk 't gebruik is,
om een der schimmen uit het pek te lokken.’
106[regelnummer]
Honds-snoet stak bij dit woord z'n snuit naar boven
en schudde 't hoofd en sprak: ‘Hoor eens, hoe listig
hij dit verzon om weer in 't pek te springen.’
109[regelnummer]
Maar hij, die list bezat in grote rijkdom,
hernam: ‘Ik zou de grootste booswicht wezen,
zo ik mijn makkers zwaarder pijn deed lijden.’
112[regelnummer]
Maar Vleermuis-vlerk, om de andren op te hitsen,
bedwong zich niet en riep: ‘Wanneer je wegschiet,
zal ik je niet in draf omlaag vervolgen,
115[regelnummer]
maar boven 't pek de vlerken even uitslaan;
Wij nu de dam af! Jij hier achter de oever!Ga naar voetnoot3)
Of jij alleen meer kunt dan wij, moet blijken.’
118[regelnummer]
'n Nieuwe klucht, o lezer, gaat gij horen!
Elk wendde de ogen nu naar de andre zijde;
en hij het eerst, die 't hevigst zich verzet had.Ga naar voetnoot4)
121[regelnummer]
De Navarrees had goed z'n tijd berekend.
Vast plantte hij de voet en plots, daar sprong hij;
en aan hun lagen was de schim ontkomen.
| |
[pagina 298]
| |
124[regelnummer]
Daar stonden ze allen als van spijt verslagen;
maar hij het meest die de oorzaak was der neerlaag;Ga naar voetnoot1)
woest vloog hij dus omhoog en kreet: ‘Ik pak je!’
127[regelnummer]
Maar 't baatte luttel; want de vleugels vlogen
zo snel niet als de vrees; de schim dook onder;
en gene hief de borst al vliegend opwaarts.
130[regelnummer]
Niet anders plompt ineens 'n eend in 't water,
wanneer hij door de lucht de valk ziet naadren;
en deze keert dan weer, verwoed en moede.
133[regelnummer]
Maar IJsbeer-poot, vergramd om 't spel, vloog haastig
d'n ander na, blij, dat de schim ontsnapt was
en hij nu reden had om twist te maken.
136[regelnummer]
Zodra dan de aartsbedriegerGa naar voetnoot2) was verdwenen,
greep hij z'n mede-duivel met z'n klauwen,
en boven 't dalGa naar voetnoot3) ving hij met hem de strijd aan.
139[regelnummer]
Maar de ander was 'n echte wilde sperwer
en klauwde goed terug, zodat ze beiden
neerstortten midden in de hete pek-brij.
142[regelnummer]
De gloed van 't pek bracht ras de strijd ten einde;
maar geen van beiden kon meer opwaarts vliegen,
zo was hun vleugelpaar met pek bedropen.
145[regelnummer]
Maar Vuil-baard, die met de andren zeer bedroefd was,
liet vier van hen naar de andre zijde vliegen
met hunne gaffels; en zij daalden haastig
148[regelnummer]
langs alle kanten naar de plek van 't onheil,
hun gaffels reikend aan de drenkelingen,
die in het pek reeds als gebraden waren.
151[regelnummer]
En wij verlieten hen in deez' verwarring.
C. KOPS, O.F.M. |
|