| |
| |
| |
Het kerkgebouw
De Symboliek
Het kerkgebouw is een vergaderzaal, maar niet op de eerste plaats en niet uitsluitend. Op de eerste plaats moet het een waardig kader vormen voor de verheven handeling, die er in verricht wordt.
Het kerkgebouw is een monument, maar niet het meest van uiterlijke praal, niet zoo een, waaronder en waarbinnen men met moeite de beteekenis moet zoeken. Het is vooral van innerlijke grootheid, die het aan zijn levende bestemming ontleent.
De ontwerper zal zich dienen te verplaatsen in den geest van den eeredienst, die er in wordt uitgeoefend: hij zal zorgvuldig moeten nagaan, of elk onderdeel juist aan zijn doel beantwoordt en zijn passende plaats inneemt in het geheel.
De eeeredienst beleeft geen bloeitijdperk. Wie eens een klooster heeft bezocht, waarin de liturgie met liefde werd beoefend, is gaan begrijpen, hoe het plechtige gebeuren in onze kerken voor de geloovigen grootendeels verloren gaat. In vele handelingen van den priester ziet men niet meer dan een formeel gebaar, door latijnsche formules vergezeld, waarvan men de beteekenis niet weet en het gemis van oprechte belangstelling der geloovigen vindt zijn natuurlijke weerschijn in de uiterlijke onaandoenlijkheid, waarmee vele priesters celebreeren.
De taak van den kerkebouwer wordt er niet lichter op. Wil hij van zijn werk een levend element in de levende beoefening van den godsdienst maken, dan zal hij met de strekking en de beteekenis van allerlei gebruiken, waar de doorsnee-geloovige zich het hoofd niet over breekt, vertrouwd moeten raken. Hij zal in de idealen moeten deelen, die een groep enthousiasten cultiveert voor het herstel, de aandachtige herziening, de zuivering en de herbezieling van de eerediens-gebruiken. Hij moet een goede liturgist worden.
De opzet van het kerkgebouw moet aan de hoofdeischen beantwoorden. Zooals de heele eeredienst geconcentreerd is om het offer als middelpunt, moet het kerkgebouw ook zijn hoofdmoment vinden in de offertafel, niet alleen in dezen zin, dat ze overal zichtbaar is, maar het bouwkunstig accent moet ook ten volle op het altaar vallen, het altaar moet door de architectuur gereleveerd worden. Naarmate de architect nu liturgischer gestemd is, zal dit spontaner en daadwerkelijker gebeuren.
In eerste instantie doet de architect dus al een beslissende greep voor het vervullen van zijn opdracht, die bestaat in het scheppen van een doelmatige ruimte van verheven, godsdienstige stemming, waarin het intens, zintuigelijk meeleven van het offer door de geloovigen zooveel mogelijk wordt gewaarborgd. Maar ook de uitwerking van het
| |
| |
plan, de detailleering, de behandeling van het materiaal, de versiering, de meubileering, moet meewerken om een waardig, stijlvol geheel te bereiken. Zoo zeker als in een gebrekkig bouwwerk door goede meubels, details en versiering, de stemming aanmerkelijk verhoogd kan worden, kan een goede ruimte in zijn werking schade lijden door slecht materiaal-gebruik en verkeerde proporties in de onderdeelen van de inrichting.
Precies zooals een middeleeuwer paste in de middeleeuwsche architectuuromgeving en nog in de barok, in meer dan één opzicht toch een tijdperk van stijlverval, bouwkunst en meubelkunst, costuum, litteratuur, muziek, in een eenheid samengingen, zoo moet ook in deze eeuw de mensch in het gebouw van zijn tijd passen. Stijleenheid van alle cultuuruitingen is een allerbegeerlijkst ideaal. Hoeveel te meer gaat het klemmen als een eisch, waar het de glorie van het godshuis aangaat.
Zoolang er gebrek is aan eenheid van levensopvatting, zal het stijlideaal in het burgerlijk-maatschappelijke leven niet verwezenlijkt kunnen worden. In het leven van de kerkelijke gemeenschap heerscht die verdeeldheid niet. De kerk moet in de wereld de harmonie van haar innerlijk leven doen uitstralen; in het werk, dat zij ter eere Gods onderneemt, zal haar eenheid helder en volledig moeten blijken. In de liturgie, het Opus Dei, zal het gesproken en gezongen woord met de begeleiding, het gebaar, het costuum en de beweging stijlvol moeten samengaan. Maar niet het minst zal een passende omlijsting van architectuur en aan haar verwante gebruikskunst er toe bijdragen ze tot haar recht te brengen.
Er zal niets gebrekkig of hulpbehoevend mogen schijnen, maar ook niets overtollig of zinledig in het kerkgebouw. Veel hinderlijker leiden alle overdrijvingen de aandacht van de geloovigen af dan de armoede van menige noodkerk. Het pleit wel voor de innerlijke rijkdom van de liturgie, dat ze in zoo'n noodkerk even indrukwekkend of nog grootscher aandoet, dan in een omgeving vol pompeuze praal.
Zooals een edelsteen in edele metalen wordt gevat, moet het zuivere offer uitkomen in zuivere vormen en met zuivere voorwerpen zijn omgeven, zoodat er een zekere blankheid uit het geheel straalt. Van alles moet de blankheid afstralen, die de eigenschap van alle eenvoudige en gave dingen is. De kostbare montuur, doet de waarde van een kleinood uitkomen, maar is men niet in de gelegenheid, een rijk geheel te maken, dan zal men toch liever op een sober fond zetten dan het door schijnkostbaarheden omringen. Een echte diamant monteert men niet op een krans van nagemaakte, een natuurbloem maakt men ook niet op met kunstbloemen. En toch, hoe dikwijls zijn de katholieke kerken met hun kostbaren inhoud niet ontsierd en gebanaliseerd door
| |
| |
veel vulgair verguldsel, kunstbloemen, bontgeverfde steentjes met schijnvoegen, schijnmarmer enz., zoodat het er meer op lijkt of de pastoor een bazar van goedkoope galanterieën heeft of spullebaas is op een kermis, dan de beheerder en bedienaar van een eerbiedwaardige heiligdomsomgeving. De verhevenste handeling ter wereld wordt door hem voltrokken, niet in een schuur of keet, - dat zou geen schande zijn, sinds Christus is een stal wilde geboren worden - maar in een huis vol tweede-rangs-artikelen, de minderwaardige produkten van op winst beluste fabriekseigenaars, menschen wier motieven tot het maken en verhandelen dier produkten weinig met kunst en niet het minste met den eeredienst van doen hebben. Dat ze in kerken worden toegelaten kan alleen hierdoor verklaard worden, dat men zich van dit alles geen rekenschap weet te geven.
Het is de ziel, die alles levend maakt. Zoo zal de ziel der Kerk, zich gebarend in de liturgie, alle onderdeelen van het kerkgebouw tot een levende eenheid maken.
De geschapen dingen van de redelooze natuur brengen lof aan den Schepper door al hun eigenschappen en levensuitingen, door de liturgie eert de redelijke mensch op hem passende manier zijn Schepper. Geen andere functie hebben de elementen, waaruit het kerkgebouw geconstrueerd is. Zij prijzen den Bouwmeester van het heelal in de taal der symboliek. Alberdingk Thijm doet het glansrijk uitkomen in zijn ‘Heilige Linie’.
Dat boek vol piëteit en warme ontboezeming geeft een prachtige synthese van het kerkgebouw.
Gezochte symboliek, zoodanige interpretatie van de beteekenis der bouwdeelen, dat het een voortdurende intellectueele inspanning vergt, ze voor den geest te hebben, is ongewenscht; wij willen niet ontkennen, dat het allerbelangrijkst werk van Thijm dit element bevat. Zoowel de geest des tijds als het begrijpelijk verlangen om een uitgebreide kennis van de middeleeuwen in een boek te verwerken, leidden tot een dikwijls ingewikkeld symbolisme. Maar het boek is bovendien universeel en beperkt zich geenszins tot een poging middeleeuwsche denkbeelden nieuw leven in te blazen. Ik kan geen ander boek, dat even suggestief en overtuigend de waarde en de diepe zin van het kerkgebouw als een klankbord van verheffende gevoelens uitbeeldt en geen, dat even vol gratie als wetenschappelijk alle nuances peilt en op hun beurt in een kernbegrip, de Oosting symboliseert. Het doet een schat van beelden aan de hand, die als zij den ontwerper voor den geest staan, hem in een ideale gesteldheid plaatsen.
Volgens het boekje van E. Bishop: ‘Le Génie du Rit romain’, is aan de eerbiedwaardigste en meest apostolische vorm van den eere- | |
| |
dienst, in den authentieken stijl, alle symbolisme vreemd. In de Fransche uitgave van het werkje heet het: ‘Le mystère n'a jamais fleuri sous le ciel clair de Rome, ni le symbolisme n'a été enfanté par le temperament réligieux de Rome. Il faut en convenir en effet: le symbolisme chrétien n'est pas né sur le sol romain et ne procède pas directement de l'esprit romain.’
Heeft de symboliek hiermee een gevoelige knak gekregen? Moet men nu voortaan van symbolen afzien om de oudste en zuiverste liturgie recht te doen wedervaren? Dit kan de zin niet zijn van de aangehaalde passus. Alberdingk Thijm, die zijn boek schreef in den bloeitijd van het materialisme geeft een dappere verdediging van het symbolisme. U zult mij toestaan, eenigszins uitvoerig hetgeen hij te zijner gunste zegt hier aan te halen.
‘Het symbolisme is zoo oud als de wereld’, zegt Alberdingk Thijm. Willem Durandus, bisschop van Manden, een der voornaamste middeleeuwsche schrijvers over symboliek, zegt, met waarheid: ‘het zinnebeeld bestaat in het zeggen van het eene om het andere aan te duiden’; inderdaad zijn alle afbeeldngen eigenlijk symbolen, want symbool beteekent samenbrenging en zoo vergelijking, maar men verstaat inzonderheid door het woord die stoffelijke verschijnsels, welke op dichterlijke wijze door uitbreiding, samenvatting, toespeling, vermomming of langs welken anderen redekunstigen weg ook, zekere voorwerpen, die door onzen geest zijn opgenomen, zekere wezens, daden en begrippen aanduiden en, in eene of meerdere hunner eigenschappen kennelijk vertegenwoordigen.
Die geen volslagen vreemdeling is in de leer van het christendom en in de geschiedenis van de H. Kerk, kent de symboliek ook in engeren zin als de geliefkoosde taal, waarin de Geest Gods en het Geloof en de Liefde zijner dienaren zich uitspreken. Symbolen kunnen het beteekende voorwerp min of meer nabij wezen, ja somwijlen er mee samengaan. Zoo de voetwassching, die de Zaligmaker in het Laatste Avondmaal verrichtte, een werkelijke liefdedienst en tevens een symbool (en ‘voorbeeld’) van de heerlijke deugd der nederigheid en broederilefde, die zelfs de grootste aan de geringste onder de menschen behoort te verbinden. En toen de liefdemaaltijd bij uitnemendheid gehouden werd - toen het H. Sacrament des Altaars werd ingesteld, waardoor de Zoon Gods tot het einde der eeuwen met Zijn Godheid en menschheid tegenwoordig zou zijn op aarde en wonen, naar Zijn welbehagen, bij de ‘kinderen der menschen’ - toen Hij in wezenlijkheid Zijn lichaam en bloed tot spijs en drank aan zijn discipelen gaf en voor de eerste reize het onbloedig en waarachtig sacrificie opdroeg naar de orde van Melchisedech, toen de kelk rondging des
| |
| |
nieuwen verbonds, een verbond gevehtigd in het bloed van het vlekkeloos Lam - toen alles schitterde van werkelijkheid en waarheid: toen bleef toch naast de zelfstandigheid van Christus' lichaam en bloed in het H. Geheim, de gedaante van brood en wijn bestaan en ook die gedaante wordt uitgelegd als een zinnebeeld der liefde, waarvan Christus en de zijnen de feestmaaltijd hield: in het brood en den wijn ziet de symboliek een voorstelling van de eenheid uit het vele - van de veelheid der druiven en korenaren, die samenkomen ter uitmaking van wijn en brood, een beeld van Christus' liefde voor zijn jongeren en van de eenheid van geest en zin bij de kinderen der Kerk.’
Daar brood en wijn alleen in schijn aanwezig blijven kunnen zij geen andere dan een zinnebeeldige beteekenis hebben: Christus' vleesch en bloed is waarlijk spijs en drank.
‘Schier het geheele leven van Christus was historisch beide en symboliek. Hij was waarlijk de koning van Zijn volk en toch was Zijn zegetocht in Jerusalem vóór alles slechts een symbolische voorafbeelding. Duizende symbolieke banden houden het oude en het nieuwe testament aan elkander gehecht en inderdaad het zou alleen zijn bij volken, die tot het platste materialisme vernederd waren, of waar een hoovaardig idealisme, het bestaan, de wetten en de eischen van de stof had doen ontkennen, dat de symboliek geheel in verval had kunnen komen. De H. Kerk is er vol van. Hoe kan het anders? Haar leerboek de bijbel vloeit er van over. In gelijkenissen spreken was regel voor de profeten des Ouden Verbonds en ook de Zaligmaker spreekt zoo menigvuldig in gelijkenissen, dat de H. Evangeliën het uitdrukkelijk vermelden, wanneer hij daarvan geen gebruik maakte. Hoe zou de H. Kerk van die voorbeelden hebben kunnen afwijken! De oudste schriften der Kerkelijke schrijvers, de oudste gedenkteekenen van beeldende kunst zijn rijk aan symboliek. De Katakomben verhalen ons, voet voor voet, in deze geheimzinnige taal, waarvan mij echter gelukkig sinds lang den sleutel bezitten, het leven en sterven onzer eerste christen vaderen.’
‘Le mystère n'a jamais fleuri sous le ciel clair de Rome’, zegt Bishop, maar, als had Thijm hierop rechtstreeks te antwoorden, schrijft hij: ‘Al de mysteriën van de Christelijke Godsdienst zijn van symbolischen aard.’ Men kan voor Thijm's betoog niet ongevoelig blijven. Zeker, de Romein was een nuchtere practicus, die zich met een geheel natuurlijke waardigheid bewoog en volgens Prof. Hartmann staan de werken van de Noordsche bouwmeesters tot de marmeren paleizen van het Zuiden in dezelfde verhouding als het ‘bonte van robijnen, granaten en goud fonkelende prachtgewaad der Germanen tot de witte, majesteitelijk golvende toga der Romeinen.’ Het symbolisme moge dan niet
| |
| |
rechtstreeks uit den Romeinschen geest zijn voortgesproten en niet geboren zijn op den Romeinschen bodem, met de eerste ademtocht van het christendom op den Romeinschen bodem, werd deze ervan doortrokken en doorgeurd. Dat den Romeinen vóór het christendom de symboliek niet vreemd was, blijkt overigens hieruit, dat zij hun tempels binnentredend, alvorens het godsbeeld te begroeten, zich naar het Oosten wendden, de zijde van de opkomende zon, die de heidenen reds sprak van een toekomstig geluksoord en als het lichtverschijnsel bij uitstek, verstand en liefde voor hen uitdrukte. De tempels der Romeinen waren dan ook, evenals die van alle overige heidenvolken gëorienteerd.
Op Grieksche en Romeinsche afbeeldingen van goden treft men al de nimbus aan. De oudste christelijke voorstelling met nimbus is van de vierde eeuw en dus uit het bloeitijdperk van de Romeinsche liturgie. Van de drie soorten van maaltijden, die de christenen in de catacomben voorstelden, was het hemelsch maal volkomen symbolisch. De vreugden des hemels werden er door verzinnebeeld, als dienaressen traden Agapur en Irene er bij op, de personificaties der hemelsche goedheid en liefde.
Het aantrekkelijke boekje van Bishop is een kostbare wegwijzer in de gecompliceerdheid van het bestaand missaal en biedt een imposante reconstructie van het Romeinsche misceremonieel, het gebouw en de omgeving van het Offer zijn zonder symboliek niet denkbaar.
Neemt men de symboliek weg uit het kerkgebouw, dan zal de bron van inspiratie voor den kunstenaar opgedroogd blijken. Den ontwerper blijft geen andere keuze als een dood formalisme of een wereldsche aesthetisme, dat de verheven bestemming van het werk parodieert. In plaats van de levende voorstelling, weldadige verbeeldingsassociaties treden holle rethoriek en phrase, die voor den bloei van de kerkelijke kunst volstrekt noodlottig zijn.
Als het nu een bekende opvatting is van alle christentijden, dat de H. Kerk gesymboliseerd wordt door het scheepje van Petrus en de hoofdruimte van het stoffelijk kerkgebouw heet werkelijk het schip, is het dan vreemd, dat men in de onderdeelen van een kerk ook de onderdeelen van een vaartuig wil herkennen? Of als de torens ons de Ivoren toren en de Toren van David in herinnering brengen, waarbij de H. Maagd vergeleken wordt, is het dan onredelijk zich in het proportionneeren van die elementen door zulke voorstellingen te laten beïnvloeden? Mij dunkt van niet. Aan deze onderwerpen wijdt Thijm indrukwekkende beschouwingen. Het scheepsmotief biedt hem gelegenheid tot het geven van een beknopte synthese van het heele kerkgebouw. Al zal niet ieder onderdeel van het bouwwerk een symbolisch
| |
| |
naamkaartje opgenecht krijgen, al zal elk kerkbezoeker niet in staat zijn de Ivoren toren van den vrede van de versterkte citadel van David uit zichzelf te onderkennen, licht voelt hij onbewust de typeering aan van het ‘donjon religieux’ (comme les chateaux avaient leurs donjons militaires) om eens met Viollet le Duc te spreken.
De drang naar symboliek is ook in den modernen mensch geenszins gestorven. Wij vinden die behoefte ook in de uitingen van nietkatholieke architecten duidelijk terug. Om twee bekende Hollandsche voorbeelden te noemen: Kromhout verwerkt het scheepsmotief aanhoudend m.i. niet uit pure willekeur. Berlage's Pantheon der menschheid is een gedicht van symboliek in steen.
Al zou men in Thijm's H. Linie alleen een boek met godsdienstige meditaties zien, naar aanleiding van Kerkarchitectuur, dan zou het nog genoeg beteekenis hebben. M.i. moet het boek zijn grootste werk nog doen en heeft het recht op veel ruimere waardeering, dan het is ten deel gevallen. Het moet een grooten invloed uit gaan oefenen op de ontwikkeling van den Nederlandschen kerkbouw. Vormde het in den jare 1858, toen het voor het eerst verscheen, een gedachtenrijke achtergrond voor de herleving van de kerkelijke bouwkunst, zooals die door Cuypers als een Neo-Gothische was ingezet, sindsdien is het op den achtergrond gebleven. Men kende wel den naam, maar niet den inhoud. De bouwmeester Jos. Cuypers, wiens eigen werkzaamheid grootendeels in de tweede helft van de periode 1860-1920 ligt, kwam onlangs tot de vernederende erkenning, dat de gemiddelde waarde van de nieuw-gebouwde kerken in ons land, in dien tijd, naar zijn oordeel niet gestegen was. Voor een goed deel is het m.i. te wijten aan de gebrekkige verwerking van Thijm's lessen. Men heeft bij tijd en wijle op de groote verdienste ervan gewezen, maar toch is de inhoud geen gemeengoed geworden van bouwmeesters en leeken. De werken van Ruskin en Viollet le Duc hebben hun invloed uitgeoefend op de algemeene ontwikkeling der bouwkunstige idee, men vindt hun uitspraken meermalen aangehaald; Thijm's Heilige Linie, die op het gebied van kerkbouw eenvoudig visioenair is, heeft nooit den invloed uitgeoefend, die er om haar voortreffelijkheid van mocht verwacht worden.
Zoomin als de innerlijke beteekenis van de negentiende eeuwsche architectuurbeweging was gelegen in de toevallige verschijningsvorm, die zij als Neo-Gothiek heeft aangenomen, zoomin is de waarde der H. Linie gelegen in de evocatie van het specifiek middeleeuwsch symbolisme. Maar zooals de innerlijke drijfveer van de bouwkunstontwikkeling bestond in een ontwaking van den zin voor architectonische eerlijkheid en waarheid, waardoor ook het vervolg ervan verklaard wordt, zoo vindt Alberdingk Thijm's werk zijn verklaring als
| |
| |
een kreet om redelijkheid en herstel van de zuivere begrippen omtrent de stoffelike omgeving van den eeredienst. Terwijl het boek een ruggegraat gaf aan het streven van de architectuurvernieuwers, plantte het tegelijk de herstelbeweging voort op eene zaak, die den eeredienst zelve even na staat als de architectuur. De vurige aandrang, waarmede Thijm den eisch stelde van de daadwerkelijke Oosting van het kerkgebouw, was nuttig om de architectuurbeweging haar juist relief te doen verkrijgen, maar tevens moet hij er toe gestrekt hebben, het redegevende stijlbeginsel ook buiten de architectuur te doen toepassen. De huidige liturgische beweging, die de vormen van de eeredienst zelve toetst aan eischen van natuurlijkheid en rede levert een sterk bewijs voor de gegrondheid van Thijm's eisch en geeft dien op haar beurt zijn rechtmatig relief.
De liturgische beweging zoekt de ongerepte schoonheid van het kerkelijke leven te herstellen, als een basis van voortgezette ontwikkeling. Dezelfde bedoeling inspireerde Thijm. De liturgist, die alles wil ‘herstellen in Christus’ en de zuivere grondvormen van den eeredienst opspoort, doet een gelijksoortig werk als Thijm.
De liturgist orienteert de kerk in de cultuurgeschiedenis der menschheid, Thijm orienteert het kerkgebouw in de wereld. De liturgist orienteert de menschheid in het geestelijke heelal: door de orientatie van het kerkgebouw kiest de geloovige zijn juiste standplaats in de stoffelijke cosmos.
Wanneer eenmaal de Kerk in het openbare leven de erkenning vindt, waarop zij recht heeft, zal haar gestie geen vraagstuk meer vormen. Ze zal die ontleenen aan het karakter van de liturgie. Wij denken ons een indrukwekkend, waardig en tegelijk eenvoudig optreden, zooals het optreden van Christus was tijdens zijn sterfelijk leven. Het kerkgebouw, dat zulk een optreden in zijn voornaamste uitingsvorm omsluit, zal even waardig en eenvoudig zijn. Al wat naar pose en gekunsteldheid zweemt, zal uit het gebouw gebannen moeten blijven.
Evenals de liturgie moet de bouwkunst tot haar oude bronnen terugkeeren. Zij blijft niet bij de middeleeuwen, die ondanks al hun schittering in een grooten rampspoed ondergingen, staan. De liturgie put uit de bronnen van de ouste christentijden: de kerkelijke bouwkunst zal zich ook in dit opzicht op de liturgie te inspireeren hebben en tot haar oervorm moeten terugkeeren. En ik vind het geen depreciatie voor de kerkelijke kunst, te zeggen, dat zij zich hiermee aansluit bij een algemeene richting in de kunst, die er naar streeft, hare verschijning tot de eenvoudgiste primaire vormen te herleiden. Zij secondeert daarin de liturgische beweging, die aan een algemeenen drang gehoor geeft, om
| |
| |
de cultuur van onze samenleving (want daarvan is de eeredienst toch de opperste uiting) te herzien en te hervormen.
Drang tot hervorming ontstaat steeds uit de elementaire behoefte om alle menschelijke levensuitingen tot een levenseenheid te verbinden. Een levenshouding kan ons niet bevredigen, een levensstijl kan alleen gefundeerd zijn op een levensbeschouwing en deze op levenswaarheid.
De Kerk als draagster van die levenswaarheid, waar een modern geslacht naar hunkert uit te beelden, is de verheven taak der liturgie en de bouwkunst staat haar daarin terzij. De ideale bouwkunst van de toekomst kan alleen op de liturgie geïnspireerd zijn.
ALPH. SIEBERS.
|
|