Roeping. Jaargang 2(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 238] [p. 238] De boot We drijven op 't blanke water in de boot, giechelend als stoeiende vinken in 't voorjaar; we kloppen aan de deur van den dag, als straatjongens, dartel van leven. We plukken zangen van de boomen, bloeiend langs de wegen; aan de huizen spat onze jool achter 't hortje schrikt de rustige vrouw. We ruiken den damp der aarde, en juichen; ze slurpt de zon als morgen-wijn; haar lichaam is rijp 'n vrouw, die nieuw leven gaat baren. We drijven op 't water, hemel-reflector, blauw paleis achter de luiken der ziel. Dan: geronk een dampende pijp, - bruisende hartstocht in 't jonge hart - angstig vliegen de meeuwen, als 'n zwaard klieft 'n stoomboot de baren, die schuimend staan als 'n sneeuwhoop. God, sta ons bij, en geef ons vrede, misschien voor 't avond is, ligt ons geluk aan stukken. JOZEF VAN AALST Vorige Volgende