Roeping. Jaargang 2
(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 179]
| |
Rhytmische muziekZoo dikwijls wordt er gesproken van rhythme, terwijl het in werkelijkheid niet op het rhythme slaat en men niet verder, niet dieper blikt dan op omstandigheden, die met het rhythme kunnen samengaan, op vormen, waarin het rhythme functioneeren kan, op ornamenten, die den rhythmus sieren kunnen. Den rhythmus zelf laat men echter onaangeroerd, zijn schoonheidsinvloed wordt veelal niet gekend, noch benut. Dat de muzikale rhythmus in wezen en eigenschappen, in doel en vermogen, zelfstandig is en onderscheiden van metrum, tempo, dynamiek en expressie, wordt door velen nog niet verstaan. En door die onbekendheid met het rhythme zelf blijft menigeen, ook onder hen, wier hart als aan de muziek is verpand, verstoken van een bron van schoonheid en vreugde. Want juist in en met den rhythmus komen de factoren, die wij zooeven noemden, in hun juist karakter en hun juiste werking in het beloop van het muziekstuk te staan. Het is juist de rhythmus, die alles, wat tot het muziekstuk behoort, in de juiste verhouding zet en tot eenheid bindt. Waar de zaken zóó staan, is het verschijnen van een muzikaal werk, dat welbewust is gebouwd op de princiepen van het rhythme, alleszins verblijdend en van niet te onderschatten beteekenis voor het muzikale leven en streven. En is het reeds daarom gewettigd en gewenscht, om bij dat werk wat stil te staan, zoo doen wij dat te liever, waar niet alleen de rhythmus zuiver principieel wordt behandeld, maar ook de muzikale inhoud, als zoodanig, van superieur gehalte is. Het is kerkelijke muziek, Hollandsche kerkelijke gezangen. Beperkt in het onmiddellijk doel (zooals op hun beurt ook opera's, kinderliederen, dansmuziek etc.), zijn zij algemeen in rhythmisch-principieele waarde voor studie, zoowel als een vingerwijzing naar de richting, die tot het hoogere genot voert van beter doorschouwen, inniger gevoelen van elk waarachtig, goed stuk muziek, in welk genre dan ook. Voor ons ligt dan de bundel: Kerkelijke Gezangen voor de Derde Orde en alle vereerders van St. Franciscus.Ga naar voetnoot*) Onder deze veertig liederen bevinden er zich vijftien, welke in den maatvorm staan. Vijf-en-twintig zijn louter natuur-rhythmisch gehouden. Zijn bijzonder de laatsten aanleiding tot onze beschouwingen, toch willen wij niet nalaten, hier terloops te wijzen op de voortreffelijkheid ook der maatliederen. Ook deze zijn, melodisch en tonaal, van uit- | |
[pagina 180]
| |
muntende kwaliteiten en een innig-fijne bezieling gloeit ook uit deze ongekunsteld-devote kerkelijke volksliederen op. Het was wijs en pedagogisch juist gezien van den componist, den leeraar aan het Conservatorium, te Amsterdam, Pater Dr. C. Huigens O.F.M., tusschen de rhythmische liederen ook deze maatzangen te voegen. Niet alleen, dat voor velen de muziek in maatvorm het gereedst uitvoerbaar is, zoodat men bij aanschaffing van den liederenbundel kan beginnen met de liederen op maat en het repertoire geleidelijk met de rhythmische gezangen kan uitbreiden, maar ook, omdat men door de aanwezigheid van beide vormen tot vergelijking komt van het rhythme en zijn werking in de natuur-rhythmisch gecomponeerde liederen met die in de gezangen, waarop de maat haar invloed doet gelden. Het is jammer, dat er nog geen breed en gedegen Hollandsch leerboek over den rhythmus bestaat. Zij, die de studie van den rhythmus willen beoefenen, zijn nog steeds op buitenlandsche werken aangewezen. Intusschen mogen wellicht de bespiegelingen, die wij bij deze gelegenheid aan den rhythmus willen wijden, sommigen het verlangen bijbrengen, tot bedoelde studie over te gaan. Intense bestudeering van het rhythme zal hun leven mooier maken. Niet alleen aan muziekbeoefenaars, maar ook litteratoren bevelen wij de aanschaffing van dezen liederenbundel aan. Ook hun zal het doordringen in den rhythmus nieuwe gezichtspunten openen. De plaatsruimte in een maandblad, alsmede de omstandigheid, dat een tijdschrift wel de plaats is om algemeene belangstelling te wekken, doch uiteraard zich niet leent voor te ver doorgevoerde specialisatie, noodzaken ons, beknopt te zijn. Daarmede rekening houdend, willen wij zoo goed mogelijk trachten een beeld van den rhythmus te geven en in verband met de aangekondigde liederen-uitgaaf op enkele typische rhythmische schoonheden wijzen. In de muziek leeft de rhythmus in de contrasteerende werking van beweging en rust. Gezien in den elementairen vorm, is dit de samenwerking van een lichten en een zwaren tijd; van de lichte noot, gevolgd door de zware. De lichte tijd, als dragende van nature het karakter van aanloop, van opstijgende, opwaarts strevende beweging, van voortzetting, gevolgd door den zwaren tijd, als dragende van nature het karakter van afloop, ontspannende bezinking, van neiging tot rust (of, in muzikale termen: de opslag, gevolgd door den neerslag) en het tot eenheid brengen van die twee (door op de respectieve noten een woord te zingen, of er louter klanken op tot uiting te brengen) geven even zoovele malen een elementair, of klein rhythme, als die eenheid-vormende samenwerking van licht-zwaar plaats heeft. Het rhythme, in algemeene beteekenis, dus los van muziek, woord | |
[pagina 181]
| |
of geluid, doch als verschijnsel in zich, leeft in elk leven, in iedere levensuiting. Het leeft in en om den mensch. Dit laten wij op het oogenblik verder onbesproken, om er voor ons object, het rhythme in de muziek, slechts aan toe te voegen, dat in den mensch aanwezig is de capaciteit, maar tevens de wet, om, bij het aanhooren van een reeks individueel volmaakt gelijke geluiden, een onderscheiding aan te brengen, of te gevoelen van groepjes van twee of drie geluiden. Die indeeling is natuur-noodzakelijk. De mensch is er toe gedwongen. Bewust of onbewust treedt hij in deze op, voldoet hij aan deze rhythmische wet. Want die natuur-noodzakelijke onderscheidende indeeling in geluidsgroepen van twee of drie, vóórtdurend zoolang de aanhooring, de waarneming geschiedt, is de rhythmus zelf. Meer dan drie tijd-waarneembare geluiden vermag de mensch niet in zich op te nemen, in zijn verstand of gevoel te verwerken, te beleven, zonder weer opnieuw in een onderscheiding van twee of drie geluiden (rhythmisch gesproken: twee of drie rhythmische tijden) te vervallen. Deze rhytmische capaciteit oefent, als iedere actie, haar werking uit in den tijd. De zooeven genoemde ‘natuur-noodzakelijke indeeling in geluidsgroepen’, de rhythmus dus, ‘loopt’, ‘beweegt’, strekt zich uit over tijd-momenten; elk tijdmoment stemt overeen met de noot, den klank, welke er in tot uiting wordt gebracht. Het rhythmisch beloop nu gaat voor den menschelijken geest en het menschelijk gevoel gepaard met den indruk en de aandoening als van ‘op’ en ‘neer’, doet ons denken aan en doet gevoelen stijgende geluids-beweging en dalende geluidsbeweging. In geordenden beurtgang heft de rhythmus een klank en laat hij een klank zinken. Die heffing is het lichte moment, die zinking is het zware moment. De rhythmische beweging licht-zwaar begint te bewegen met ‘licht’. Evenals de definitieve rust, waarna geen heffende beweging meer volgt, het besliste eindpunt dus van een muziekstuk (of een minder of meer belangrijk onderdeel er van) het uitsterven is van de zinking, de daling, den afloop, de verslapping, uitgaan in de rust, zoo is deze zinking, daling, afloop, verslapping, uitgaan in rust, op zich zelf weer de reactie op de heffing, de stijging, den oploop, de activiteit, het voortwerken in de beweging. Bijgevolg is de rhythmische schrede niet zwaar-licht, maar licht-zwaar (in overeenstemming met het rhythmisch leven in de gansche natuur, in al haar uitingen, in en om ons). Zoo derhalve begint het rhythme op den lichten tijd (lichte noot) en eindigt het op den zwaren tijd (zware noot). De muziekmaat daarentegen vangt aan op den zwaren tijd. Zij begint de muziek te ‘meten’ niet op het lichte, maar op het zware moment van het rhythme. De maat immers begint op den neerslag, na hoorbaar | |
[pagina 182]
| |
of niet-hoorbaar voorafgeganen opslag. Het metrum volgt dus de sporen van den rhythmus en begint zijn schrede, waar de rhythmische schrede eindigt. De elementaire of kleine rhythmen, waarvan wij spaken, vormen onderling weer grootere rhythmen. Deze laatsten zijn weer deelen van hoogere rhythmische orde. De grootere rhythmen ontleenen hun ontstaan aan de elementaire rhythmen, en hun vorm aan den melodischen gang en structuur van het geheel (van muziek en/of tekst). Alvorens onze beschouwingen verder te ontwikkelen, stippen wij nog even aan, dat, zooals de aandachtige lezer wellicht reeds heeft geconcludeerd, het woord rhythme dus uitdrukt zoowel de rhythmische functioneering, als het gevolg dier functioneering, n.l. de rhythmen. Het woord rhythmus duidt alleen functioneering aan, het ‘rhythme’ zou men het product van den ‘rhythmus’ kunnen noemen. Gaan wij thans de betrekking na tusschen rhythme en dynamiek. De dynamiek staat, als zoodanig, buiten de essentie van den rhythmus. Wel worden de rhythmen door de dynamiek gekleurd en versterkt, doch het wezen van den rhythmus is onafhankelijk van de krachtsvolume. Gelijk dus het rhythme wezenlijk en principieel losstaat, zoowel qualitatief als quantitatief, van de dynamische factoren zacht en luid, zoo staat bijgevolg ook ieder deel van het rhythme onverschillig tegenover deze dynamische factoren en tegenover alle graden, die resp. daaronder, daartusschen en daarboven liggen. Voor een groot deel nu vindt het misverstand in zake den rhythmus zijn oorzaak in de verwarring, waarin men is geraakt ten opzichte der muzikale begrippen sterk en zwaar. Geenszins drukken deze twee qualificaties hetzelfde begrip uit, maar zij zijn wezenlijk onderscheiden. De sterkte, in algemeene beteekenis, is uiteraard levendig, beweegkrachtig, licht-werkend, onvermoeid; de zwaarte daarentegen bezonkener, bewegings-zwakker, stroever-werkend, meer tot rust geneigd. De sterkte, de kracht, werkt allereerst in haar wezens-eigene subjectieve beweging. Zij is dus van nature bewegelijk, ook dan, als het object, waarin zij leeft, zich in rust-toestand bevindt. Zoo b.v. de werkende levenskracht in den sluimerenden mensch, de onzegbaarbewegelijke electrische kracht, ook als zij besloten is in den accumulator en slechts de afleiding behoeft, om in de objectieve beweging te demonstreeren. Zoo de spierkracht, die zich uit in stabielen druk (door de beweging van iets te weerhouden of te verminderen), of die zich vertoont in het lichte heffen van groote lasten. Men spreekt dan ook bij het rhythme van de ‘rust der beweging’, tegenovergesteld dus aan de ‘beweging der beweging’. Het natuurlijkst ‘doet’ derhalve de kracht, de sterkte - aangezien | |
[pagina 183]
| |
zij zelf beweging is - dáár, waar zij zich in de beweging uit (denk b.v. aan de groeikracht der boomen, die ook in den winter leeft, doch het meest typisch werkt in de lente - dat is: in het samengaan van de subjectieve, levende groeikracht met de ‘beweging’ van het object zelf, den boom, waarin die groeikracht leeft). Zoo werkt de kracht, de sterkte, ook in de muziek, beweegt zij zich in de bewegings-momenten en in de momenten van de rust der beweging. En ook daar dus ‘doet’ de kracht, de sterkte het natuurlijkst op de bewegingsmomenten. Waar nu de geheele muziek een ‘bewegende’ kunst is (in tegenstelling b.v. tot de architectuur, die onder de kunsten ‘in rust’ ressorteert, behoort de muziek, evenals de danskunst, tot de ‘bewegende kunsten’), is het duidelijk, welk een innige betrekking er in de muziek bestaat tusschen ‘sterk’ en het bewegingsmoment. Het bewegingsmoment nu in de muziek, in den rhythmus, zoo zagen wij, is de ‘heffing’; het ligt dus daar, waar het rhythme begint, het valt op de lichte noot. De beweging in de muziek komt bijgevolg allereerst en allermeest tot uiting in de zoogenaamde lichte noten. En dit in tegenstelling tot de z.g. zware noten (de zinking, de neerlating, in de rhythmische onderscheiding), welke, ofschoon zij aan de beweging dienstbaar zijn, objectief overeenkomst vertoonen met de eerder genoemde eigenschappen van ‘zwaar’. Juist daarom heeten de zware noten zwaar, omdat zij een strakker, trager, tot-rust-geneigder karakter dragen. De definitieve rust in de muziek valt dan ook noodzakelijkerwijze steeds op zwaar. De beteekenis der begrippen sterk en zwaar in de muziek leert ons dus, dat de beweging wortelt in de sterkte (als kracht van beweging) en dat de rust der beweging (als rust- of steunpunt, gevolgd door een bewegingsmoment, of als finale rust) den trek heeft naar het zware (als verzwaring, als zwakker, loomer in de beweging - in het Fransch: lourd). Het begrip ‘sterk’ wijst derhalve op lichtheid der beweging, het begrip ‘zwaar’ op verzwakking, of rust der beweging. Wij zeiden daar straks, dat er misverstand heerscht ten aanzien van de begrippen sterk en zwaar. En wij zagen dan ook deze begrippen als twee afgescheiden zaken en liggende niet in de dynamische orde, maar, als bewegingsfactoren, in de rhythmische orde. Met betrekking nu tot de dynamiek kunnen de zoo juist besproken rhythmische sterkte-factoren der beweging in de klankuitbeelding zoowel zacht als sterk klinken. Ook in de dynamische beteekenis is er derhalve sprake van een ‘sterk’, maar dan dus niet als mate van rythmische beweegkracht, maar als mate van geluidsomvang. Er bestaat, met andere woorden, tweërlei sterkte: de sterkte der beweging (dus rhythmisch: licht-sterk tegenover zwaar-zwak) en de sterkte der ge | |
[pagina 184]
| |
luidsgrootheid (dus dynamisch: forto tegenover piano). Hieruit volgt wederom, dat zoowel de bewegingsmomenten (de lichte noten dus) als de rust- of tot-rust-geneigde momenten (de zware noten dus) met meerdere of mindere klankhoeveelheid gepaard kunnen gaan, tot welke conclusie ook de beschouwing van het wezen van den rhythmus voerde toen wij zeiden, dat het rhythme in zijn geheel, als in elk zijner deelen, onverschillig staat ten opzichte van de volume van het geluid. De verhouding van rhythme tot dynamiek samenvattend, zeggen we dus, dat de dynamische sterkte op elk deel van het rhythme kan worden toegepast, zonder dat het wezen van dat rhythme, of van zijn deelen, er door verandert. Zwaar zoowel als licht zijn dus onverschillig voor sterk of zacht. Zwaar zoowel als licht kunnen dus ieder zoowel zacht als sterk zijn. En evenmin dus als licht steeds (ondanks zijn rhythmisch sterkte=karakter) dynamisch-sterk is, zoo behoeft evenmin zwaar steeds dynamisch-sterk te zijn. Zwaar kan dus sterk klinken, maar kan ook zeer wel zacht zijn.
VICT. A. BORGHANS (Wordt voortgezet) |
|