Roeping. Jaargang 2
(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |
I.In laatste instantie is et moderne geestesleven de uiterste konsekwentie van een proces, dat inzette toen de oude Middeleeuwse wereld ineenstortte, en et intermezzo dat Renaissance heet, 'n aanvang nam. De Renaissance is zeker in wezen niet: 'n herleving van de oude klassieke kunst. Haar wezen is gelegen in de uiteenvalling van de middeleeuwse syntese van natuur en bovennatuur. De middeleeuwer zag met de ogen van God; zijn blik was georieënteerd vanuit de goddelike beginselen, zodat hij ook de natuurdingen zag in hun relatie tot de goddelike orde: goed en kwaad waren realiteiten volgens hun parallelisme met of afwijking van de heilige linie. - Langzaam groeiend in de eeuwen, zien we 'n vermindering van bewustheid: omtrent de werkelikheid van et bovennatuurlike, tenslotte prakties 'n uitschakeling ervan bij de renaissance-figuren. De hoogmoed des geestes, die de openbaring ten koste van de wetenschap verwierp, werkte aan et siesteem der stelselmatige onttroning van God in de geest en et hart van de mens. Zo bleef de mens slechts et natuurlik leven, niet gezien als schepping van 'n persoonlike, hogere macht, maar als onafhankelik bestaan op zich en doel. En et individu, niet langer gebonden door 'n imperatief van bovenaf, zocht in eigen geest de autoriteit en waant in z'n trotse ‘bewustheid’ de wereld om zich te draaien: ‘Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten.’ De mens zag de wereld met z'n eigen aardse ogen, waarin hoogstens nog de schemer nawijlde van vroeger begrepen licht. Hij ervoer de stoffelike schoonheid, de kleuren, de lijnen, de klank. En toèn zag hij ook de klassieken - die de hele middeleeuwen door waren gekend - met ander ogen: hem lokten de beeldende kunsten, et vorm-schoon uit de inzinkende klassieke tijden, maar niet de ziel van die grote tijd, voorzover zij mocht aanwezig zijn in de grootsten. Losgemaakt van et oneindige, is de mens verdoold in et eindige. De wetenschap schakelde uit, al wat niet als materie aan zich te onderwerpen viel, om tenslotte haar eigen ontoereikendheid te erkennen ter verklaring van et wezen en ontstaan van et zijnde. Eenmaal tracht men zijn allerdiepst gevoel de rechten te hergeven: in de hevige reaksie op de Aufklärung die men Romantiek heet; maar om te beginnen helden zij naar het andere uiterste over: et gevoel werd levensmotor-zonder-rem. Waar et oneindige hem ondanks zichzelf kwelde, bekende de romantikus eerlik àchter de wereld der fenomena de eigenlik reële te vermoeden, en in hoogste gevoelsspanning dacht | |
[pagina 172]
| |
hij de godheid te benaderen. Uit zijn tragiese worsteling naar et oneindige spreekt et bewustzijn, dat de mens 'n bestemming gegeven is, die heenreikt over et aardse leven. Toen greep et heimwee naar een vollere levenstijd hem aan, en verlangend schouwde hij terug naar die tijden vol warme heerlikheid: tijden, waarin et geloof et leven heiligde, waarin de geest werd opgeleid tot de rustige hooggang der beschouwing, maar bewaard voor koude verstarring door de warme klop van et naar God begerig hart. Maar slechts weinigen wisten te dalen van de werken tot de oorzaak, en doorzagen de geestelike kracht die de levenskracht was van de Middeleeuwen, die dat leven met onverzwakte vitaliteit eeuwen wist te doen duren. De geestelike eenheid die et wezen van de Middeleeuwen konstitueert, werd niet erkend door de romantici - en de Sehnsucht ontaarde bij velen in een bandeloze geestelike verwildering, de geest steigerde op naar wat slechts na moeizaam streven wordt bereikt; en met et niet-bereiken brak de barbaarse hartstocht ineen tot 'n razende wanhoop. Haat werd et, tegen de geest en de ziel, die versaagd hadden in de oplossing van et uralte Rätsel. Dan zou een àndere tijd et levensraadsel verklaren, oorsprong en doel van et menseleven wijzen. De kòmende tijden zouden de ‘realiteit’ behoren. Hard werd de mens tegen zichzelf: die bonzende hartklop naar 'n ideaal buiten zich moest bedwongen; er wàs niets daarbuiten, of zo er al iets was, 't was de mens niet gegeven dit te kennen. ‘De som van ons geluk had men opgemaakt en met een enorm tekort was men uitgekomen.... Maar was zelfs het somberste weten niet meer waard dan de liefelijkste inbeelding? Was oude Wijsheid ook reeds niet: berusting in het aardse Niets, triompheering over 't Leven?’Ga naar voetnoot1) 'n Wanhoopskreet was et naturalisme: de wanhoopskreet van de mens over et tekort aan geestelike kracht en hoogheid in de mens. Tot zover moest de Renaissance komen. Had zij zelf gezegd haar vreugde te beleven aan de stoffelike wereld, haar meest konsekwente en eerlike volgelingen verbitterden in haat tegen et krankzinnige doelloze leven. Voor allen die hartstochtelik naar de waarheid trachtende Flaubert. Want zijn Madame Bovary en zijn Salammbo zullen blijven de gedenkstenen langs de levensweg der mensheid, waarin zich deze vizie van de negentiend 'eeuwer uitsprak: et leven één demonies-sarkastiese ironie. Wijsgerig is et naturalisme de leer van et determinisme: de mens 'n absoluut produkt van de omstandigheden. En aangezien men sints lang de bovennatuurlike ‘omstandigheden’ had opgegeven, beperken deze zich tot de natuurlike. Zo Madame Bovary, zo Mathilde in Een Liefde van v. Deyssel, zo Eline Vere van Couperus. - Daarnaast | |
[pagina 173]
| |
staan dan nog als jeugdwerken die, welke bezingen de vreugde aan de verschijnselen: de kleuren en klanken en lijnen, waaraan de zinnen zich tijdelik bedwelmen kunnen. Zo dus ziende de beweging van Tachtig als de laatste, algeweldige uitbloei van de renaissance-idealen - met uitzondering van 'n meer eties voelende figuur als van Eeden - vallen Gorter's ‘Mei’ met z'n ontzaglike jubel van de schoonheid en de vreugde van et zinnenleven en Emants; roman-oeuvre met z'n kille, harde observatie der mensen van zijn tijd, samen in hun Diesseits-filosofie: met de materie is et universum uitgeput. Met machtige uithaal zingt Gorter z'n jubel als vroeger de Italjanen; starverbeten ontleedt Emants koel en vernietigend de moderne vrouw. - Nog éen ontwikkelings-stadium was mogelik: et hooghartig zich afwenden van deze wereld, om z'n persoonlik genot te vinden in et oproepen van de schoonheid - de zinnelike! - van vroeger eeuwen. 't Meest hartstochtelik deed dit de technies-geniale Ary Prins in zijn ‘Heilige Tocht’Ga naar voetnoot1) Dit moest 'n einde zijn, want de haat verteert zichzelf. - Wel stonden in ons land naast Emants, die ontwijfelbaar sterk was in z'n pessimisme dat ie als waarheidsliefde zag, 'n ganse schare naturalisten, realisten, milieu-schilderaars en psychologisten op, die 'n evolutie van de individu-tekening via de familie-roman naar et massa-epos doormaakten, maar zij allen zijn schimmen tegenover de grote gestalten waarin voor immer et naturalisties beginsel vlees-en-bloed werd. En heel et wrakke, rotte samenbouwsel van teorieën, dat niet eens op de naam van levensbeschouwing mag aanspraak maken, en waar doorheenwaart als 'n muffe stank die vervloekte hollandse klein-burgerlikheid, zonder dat die stijgt tot 'n woedende haat tegen et hoge zuivere leven dat neerschouwt vanuit 'n goddelik licht over de wereld, heel deze kankerende uitwas die met de schoonheid niets heeft uitstaan, zal vergaan voor et aanschijn van de nieuwe tijd, waarin de ‘walmende lampen’ gedoofd worden in et licht der goddelike schoonheid. Want et schijnt aan geen twijfel meer onderhevig dat de pessimistiese vizie van de Untergang des Abendlandes in de geesten der besten heeft afgedaan voor 'n hernieuwde hoop op 'n andere, betere toekomst; langzaam aan komt men tot de kennis van de krachten die 'n regeneratie der verheidenste Westerse wereld zullen tot stand vermogen te brengen. En de wereld, die de debacle van et materialisme in de oorlog en Rusland zijns ondanks erkennen moest, die wereld komt weer tot et inzicht dat haar evolutie niet beheerst wordt door de stoffelike ge- | |
[pagina 174]
| |
beurtenissen, maar door 't verborgen werken van de geestelike krachten, in harmonie samenlijnend - altijd! - met et majestueuze plan van de Goddelike Voorzienigheid. En zij heeft eindelik weer die positieve krachten zich zien instellen op haar ontwikkelingsgang, krachten die tans een verwoede kamp strijden met de negatieve destruktieve idealen. Het midden der negentiende eeuw bracht et herstel van de grote religieuze ordes; onze tijd 'n nieuwe moderne devotie tot et heilig Hart en Maria, 'n hernieuwde orieëntering van de wetenschap op de philosophia perennis, 'n nieuwe uitbloei der liturgie en van et geestelik leven, mee tengevolge van Pius X's wonderbaar-gelukkige instelling van de dagelikse H. Kommunie. Daar is vooral et onwaardeerlik werken, ‘waarvan de essentiëele aksie bestaat in et schouwen van God en et Hem beminnen’ van hen, de kloosterlingen die in hun kontemplatief leven in strakke richting naar God hem verbidden voor der mensen zonden, waartegen hun gebed et tegenwicht vormt. Daar is ook dat zeer grote en gelukkige geheim van de gemeenschap der heiligen die de mensen individueel vaak en massaal steeds, samenbindt in éen hoge liefde met God en Z'n heiligen. En terwijl alle stelsels van levens- en wereldbeschouwing blijken van uitgeleefdheid geven, rijst de wonderbare bouw van et katolicisme steeds machtiger en klaarder voor et innerlike gezicht der mensheid op als de grootse syntese, die idealisme en realisme, geest en stof in 'n harmoniese eenheid samenbindt. En de man, wie ik zo-even de opvatting der Renaissance als intermezzo ontleende, zegt in zijn boek over Ruysbroeck l'Admirable: Loin d'être un arbre sans racines et, par conséquent, sans vitalité, la pensée du moyen âge a puisé les sucs nourriciers de l'hellénisme. Elle continue la tradition philosophique de l'antiquité, la modifie suivant son tempérament propre et passe la main à des successeurs qui, eux-mêmes, la prolongent jusqu'à nous. Voici, en effet, après la faillite de l'école matérialiste, que par la psychologie et les sciences d'observation, les tendances modernes vont à une conception du Divin dont la profonde parenté avec la spéculation médiévale est évidente, ‘c'est-à-dire à la vision de Dieu considéré comme immanent à l'univers,.... et aussi de la vie humaine considérée comme faisant partie de cette réalité profonde.’Ga naar voetnoot1) Is et wonder dat ook de kunstenaar zich weer voelt aangegrepen door de onrust, door et eeuwig heimwee dat geen durende bevrediging met de materie dulden kan, zelfs geen berusting op de duur kan dragen, maar ten koste van wat dan ook om uitkomst schreit? Van Deyssel, die toch nooit de konsekwente naturalist geweest is die hij zich verbeeldde te zijn, heeft betoogd: | |
[pagina 175]
| |
‘Wees stil. Wil steeds dat het stil zij binnen in u. De plechtige schoonheid van het melodieuze dansen uwer levensbewegingen kan niet worden beroerd. Zij beroert op de plek uwer gemeenschap met dat wat boven alles uit is en geen duur kent. En wees dàn gezeten, beschouwend met het zoele ziele-zonnelicht uwer oogen de kleurige stelsel-webben, die de mensen weven voor ti uit.’Ga naar voetnoot1) Van Deyssel achtte de tijd niet gekomen boven de passieve levenshouding de sterke te kiezen, die vanuit één punt, boven et wankelen der gebeurlikheden verheven, de oorzaak aller dingen ziet begrond in de éne, vaste, gloeiende levenskern. Hij heeft zelfs niet getrácht - zo 't schijnt - te bereiken: ‘het leven der ziel en de monumentale vizie van het leven.’ Diepere geesten dan hij hebben gestaan voor et wereldraadsel, en gezwoegd om 'n oplossing uit de - schijnbare - chaos. Vermeijlen trok door hel en hemel, maar liet et genaderijke ogenblik voorbijgaan, en meende dan in de gemeenschap et doel van 't menselik leven te moeten zoeken. Et onstuimig geweld waarmee hij klopt aan de poorten des hemels, en de heroiek waarmee hij aangaat op de oplossing, doen ons diep betreuren et zich-verliezen in 'n schijnbeeld, waarmee de Wandelende Jood eindigt. Maar hier tràcht 'n machtig mens naar een univerzele levens-konsepsie. Van minder grootse allure, want meer artistiekerig, maar toch energies-strevend, zoekt Nico van Suchtelen sints jaren naar'n uitgang uit et labyrinth. 't Was in zijn tijd reeds moedig te verklaren wat hij ergens in de Stille Lach zegt: ‘een roman, een kunstwerk moet niet geven levensbeschrijving, maar levensinzicht en verrijking.’ Tegenover van Suchtelen et volmaakte bestaansrecht erkennend - waarom niet? - van levensbeschrijvende kunst, stellen wij vast: dat de kunst die de drempel der eeuwen overschreed als uiting van diepste menselikheid, inderdaad is de levensverdiepende kunst, kunst die et leven niet toonde in z'n materiëele of door ieder gekende verschijning, maar in z'n orieëntatie naar et ideaal, in z'n verhouding tot hogere machten, mogen die dan zuiver gezien zijn in God of onzuiver gezien Noodlot heten. De naturalistiese kunst (die slechts de natuur-like realiteit weergaf) is genoodzaakt met et verdwijnen van 'n ‘beschaving’ te degraderen tot histories dokument; 'n orieëntatie op hogere machten is van alle eeuwen. - Bij Van Suchtelen, wiens werken meer waarde hebben als samenvatting van et gedachte- en gevoels-leven van 'n tijdsgewricht dan als artistieke scheppingen, krijgt de vraag naar de doelstelling des levens | |
[pagina 176]
| |
eens 'n zó intense spanning, dat de hoofdpersoon nog slechts zelfmoord als oplossing geeft (Quia Absurdum). Deze onrijpe konkluzie is in elk geval et resultaat van hevig zoeken, en als zodanig van meer waarde dan de beestelike verdoffing van 'n groot deel romanschrijvers. Zelfs 'n ‘held’ als Carlyle had 'n vijf-jarige worsteling met zelfmoordplannen nodig om zich op te heffen tot 'n levens-aanvaarding: Arbeiden en niet vertwijfelen. Maar zelfs de ‘Stille Lach’ van Joost Vermeer is niet in staat ons de katharsis te schenken: de harmoniese bevrijding uit de tragiese disharmonie van et leven, wat de Grieken van de kunst eisten - omdat de vraag naar et ‘waarom?’ van deze lach ons meer fascineert dan haar bestaan. - En men heeft gezegd die katharsis te bereiken, indien de kunstenaar slechts ‘schoonheid’ schonk, de schoonheid, ‘die alomtegenwoordig is voor wie de verklaarde oogen heeft, de door het wonder der liefde verklaarde oogen.’Ga naar voetnoot1) In samenwerking met zijn vrouw Margo Antink realizeerde hij dit, zijn schoonheidsideaal. Wij die hun danken werken als de Vreemde Heerschers, 't Geluk hangt als een druiventros, weten hoe hun werk in z'n bruidelike schoonheid, uiting is van 'n almachtig zwellende liefde voor et geheimvolle wezen: mens. De zachte gloed, die, warm en weldadig, gestadig in hun werk brandt, maakt ons bijna vooringenomen tegen hun romans en novellen; met zachte drang weten de schrijvers ons te doen opgaan in hun schone, vreugdige vizie van et harde, dikwels onmeedogende leven. En toch - worden onze diepste verlangens niet bevredigd, omdat zij et eigenlikste wezen van de ziel niet benaderen dan van buitenaf. Wij zien in hun werk de gedeeltelike openbaring van Gods schoonheid door mensen met hoog-nobele ziel, kunstenaars begaafd met 'n bijna onfeilbare intuitie de mens in z'n menselikst geheimste wezen te raken. Maar et goddelike in de mens, zijn relatie met de Godheid, vinden wij er niet in hun wonderrijk Italië; deze boeken zijn niet volledig, omdat wij er niet in vinden de diepste motieven der mensen, waarom zij sterk, rustig, hoog òf satanies in et leven staan. Zodat tenslotte de syntese van God en de mensen ook hier niet bereikt wordt. En tot de syntese van bovennatuur en natuur worstelt zich et leven der huidige generatie weer op - en in schrijnende aksenten spreekt zich die worsteling vaak uit in literatuur en kunst. De onvrede met et materialisme in z'n verlochening van 's mensen kompleetheid, roept om de vitaler mens die gelooft. In dit verband was et manifest waarmee Dirk Coster en Just Have- | |
[pagina 177]
| |
laar ‘De Stem’ aankondigden 'n dokument van betekenis in et geestelik evolutie-proces van de ‘moderne’ mens. Zij wensten dat hun tijdschrift zou zijn et uitingsorgaan van de volledig-levende mens, die niet meer et leven tot een schouwspel vernedert. En de ‘volledig levende’ mens zagen zij als volgt: ‘(Hij) vraagt schoonheid aan de aarde, maar daarachter wil hij een eindelooze toekomst, een oneindig-meer van schoonheid en liefde. En uit dien drang tot oneindig-meer wordt de overgang van schoonheid tot religie natuurlijk voltrokken, een overgang waarin de schoonheid niet ten onder gaat, maar tot steeds zielszuiverder karakter wordt herboren.’Ga naar voetnoot1) Al zagen de Stem-redakteuren naar ons inzien de verhouding tussen religie en schoonheid niet zuiver - en al lijdt dientengevolge hun inleiding aan overmaat van vaagheid -, et feit: dat hier et leven op hoger plan dan et aards-stoffelike wordt geplaatst, en de drang des mensen naar 'n ideaal van schoonheid en 'n objekt voor z'n religieus sentiment, als realiteit erkend wordt, dit feit doet ons de mogelikheid voorzien van 'n Neu-orientierung in Hollands geestesleven, als et oudbakken liberalisme definitief zal zijn bevroren tot akademisme. Hieruit valt ook te verklaren de verwoedheid, waarmee men zich van genoemde liberale zijde verzet tegen de figuren onder de Katolieken, die artistiek de gelijken dreigen te worden van hen die zich tot nog toe als alleenheersers in et rijk der schoonheid uitverkoren waanden. Want et lijdt geen twijfel dat er Katolieken opstaan die, met volledig behoud van hun diepe geloofsovertuiging een artistieke betekenis krijgen die niet meer over 't hoofd kan worden gezien. De vraag moet gesteld worden of dit dan reeds niet eerder dan juist de laatste jaren werd bereikt. Dan moet et antwoord luiden: op literair gebied niet. ‘Van onzen Tijd’ heeft geen romanschrijver noch dichter voortgebracht in wie 't Katolicisme zich met direkte oriëntatie op heel et moderne twintigste-eeuwse leven volledig-artistiek uitte. Dit feit - dat z'n oorzaak vindt in toestanden van kulturele aard - weerhoudt ons echter niet: nadrukkelik te getuigen, dat de arbeid van ‘Van onzen Tijd’ voor ons katolieken geenszins overbodig geweest is, ja zelfs dat ‘Roeping’ niet mogelik geweest zou zijn zonder de pioneers-arbeid van ‘Van onzen Tijd’. - En waar V.o.T. dan al niet is kunnen komen tot 'n eigen groot-Roomse kunst, is et toch de meest bewuste geest van dit tijdschrift geweest, die in haar kronieken voorlopig et ideaal te formuleren wist. Miskenning van et histories-gegroeide wreekt zich | |
[pagina 178]
| |
op de rücksichtlose beeldstormer; 't is daarom dat wij als éen van onze grootste voorgangers huldigen Maria Viola, die de katolieke kunst haar ‘kultuurtaak’ (Feber) zag toegewezen in een tijd dat men nog zwoer bij et ritmies geluid en et lieve beeld, en haar aanwees de herstelling van ‘de universeele levenseenheid.... waarin eenmaal (het) menschelijke zijn schoon en veilig evenwicht vond. Deze herstelling, óók in artistieken zin, blijft aan de Katolieke cultuur der toekomst voorbehouden, een cultuur, die, tot voller bloei gegroeid, het menschelijke èn het eeuwige, het innige èn het groote in wankellooze harmonie zal samenhouden.’Ga naar voetnoot1) En al zijn wij na twintig jaar nog bij lange niet toe aan 'n katolieke kultuur, wij zijn haar nàder gekomen, óók in artistiek opzicht. Dit danken wij mee aan haar stoere - en met vaak zó veel ondank beloonde - arbeid. In 'n volgend artiekel hopen wij nader te onderzoeken wat op et gebied van scheppend proza de Katolieken in de laatste jaren bereikten, hier echter reeds de wens uitsprekend binnen niet al te lange tijd een keur-lezing uit Viola's proza te mogen zien verschijnen.
GERARD KNUVELDER |
|