Roeping. Jaargang 2
(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |
Kleine betogen over kunst en leven.III.Dirk Coster in z'n antwoord aan Roel Houwink, die in ‘Den Gulden Winckel’ de jongste richtingen in onze litteratuur heeft besproken, verwijt aan deze jongste generatie, dat haar program verbergt: ‘leugen en leegte’, en wel deze: ‘de fictie eener nieuwe groote kunst, die in Nederland bezig zou zijn te ontstaan’, - een van buitenaf aangenomen en dus kil kunstmatige fictie.Ga naar voetnoot*) ‘Of liever, verbetert zich Coster, geheel van buitenaf ontstaat die waan natuurlijk nooit. Alle nieuwe geslachten brengen innerlijk de geheime overtuiging mede, dat met hen nu eindelijk de nieuwe kunst begint.’ Maar bij de jongste generatie breekt zich deze fictie ‘brutaal’ door, ‘maakt zich hoonend breed’. En als één der voornaamste redenen valt daarvoor op te geven: ‘de verwarring van dezen tijd, en daaruit voortkomend de oppervlakkige en uiterlijke formule: ‘er is een tijd van groote beroeringen geweest, ergo moet een even groote nieuwe kunst daaraan beantwoorden.’ Deze ellendige formule, zegt Coster, heeft overal na 1918 zeer veel kwaad gesticht. Ook in Nederland: omdat ook daar de tere groei eener nieuwe menselikheid, moedwillig verstoord wordt ‘door de leugen der geforceerde moderniteit.’ Dirk Coster is 'n man van gezag: hij zal z'n bewijzen wel hebben, om deze bewering te kunnen handhaven, ook met feiten. Maar nu is dit 't opvallende. 'n Maand nadienGa naar voetnoot**) bespreekt diezelfde Dirk Coster de jongste litteraire beweging, die zich met de dag scherper aftekent - niet zonder konflikt! - onder ons rooms-katolieken: waarbij de anders-denkende amersfoortse redakteur 'n scherper inzicht in deze reaktie bewijst te bezitten dan men van sommige gezaghebbende geloofsgenoten, nochtans in 't midden levende van deze ontwaking, kan getuigen. Hoe juist is o.a.: ‘In deze Katholieke jongeren is onmiskenbaar het bewustzijn ontwaakt - of beter kunnen wij zeggen: is het bewustzijn vernieuwd, welke tragisch-psychische diepten in de leer zelf van het Katholieke dogma reeds gegeven zijn, - en daar zij zich ter zelfdertijd moderne menschen voelen, willen zij deze psychische diepten, deze groote eeuwig-oude en eeuwig-jonge concepties modern bewust worden, herscheppen op de wijze van hun tijd en tot een nieuwe eigen schoonheid doen ontbloeien’. | |
[pagina 133]
| |
Zodat hij onder de fouten, onbeholpenheden en overdrijvingen, die in de eerste uren gemakkelik kunnen begaan worden, en zelfs zielkundig noodzakelik begaan moeten worden, ontdekt 't wezelike der jongere roomse litteratuur-beweging, dat niet bestaat in 't vrije vers, noch in 'n godsdienstige exaltatie, noch in de vereenvoudigde spelling, of in 'n aprioristies postvatten tegen al wat niet met 't bepaalde werk-program is overeen te brengen, maar in de sterke begeerte, allereerst om waar te zijn, om katoliek mens te zijn, en om in funktie van God en gemeenschap 't woord dienstbaar te maken tot de vaardige meedeling der grote, supra-nationale, de stof niet smadende, maar louterende, katolieke levens-inzichten, die zich van niets afzijdig houden, en alle personen, dingen, en hun gebeurtenissen schatten naar ware grootte en betekenis. Welnu: deze in 't algemeen scherpe ziener Dirk Coster, die daarbij volstrekt niet bang is, om ons te wijzen op gebrekkigheden, laat met geen enkel woord blijken, als zou ook bij ons de invloed der hogerbesproken en -omschreven fiksie merkbaar zijn. En zeer zeker: uitgesproken is deze fiksie bij ons dan ook nergens. Of ze daarom niet bestaat in 't hart van enkelen is 'n twede kwestie. Wel zijn we ons bewust, dat er 'n andere kunst komende is, en dat er 'n andere kunst moet komen, omdat ons eigenaardig psychies gestel, door 'n onverdiende genade getroffen en tot nieuw leven opgewekt, onmogelik in de bestaande werk-methoden zich thuis voelt, en bij heel veel gelegenheden schijn zich kultiveren, waar de tref van 't wezelike 'n geheel ander aanschijn der dingen zou gaan scheppen. De waan echter, dat na deze andere en noodzakelike kunst tevens 'n grote kunst zal zijn, vindt in 't algemeen in 't nederlands katoliek bewustzijn 'n slechte bestaans-bodem: we weten maar al te goed, dat zowel inwendige als uitwendige faktoren voorlopig die kunstperiode bemoeiliken. Zo zijn we bijvoorbeeld nog lang niet losgekomen van de denk- en voel-sleur, waardoor we zo weinig met zo heel veel woorden zeggen: apologie en verweer, de verbijsterende ontwikkeling der gebeurtenissen ontnemen ons de nodige psychiese rust, waarin de nieuwe katolieke klassiek alleen kan gedijen: we beheersen te weinig nog de chaos, waartoe de twintigeeuwse verval-kultuur de maatschappelike toestanden gebracht heeft: we voelen nog al te zeer splitsing in eigen kamp, ofschoon eendrachtige samenwerking met hartelike vergevingsgezindheid en met grootmoedig voorbijzien van persoonlike eigenaardigheden omwille der zaak, onze scheppende krachten aanmerkelik zouden vergroten. Daarbij is onze lezerskring beperkt - en voor kunst minder gevoelig als van katolieken mocht worden verwacht: en hierbij bedenkend, dat uitgeven 'n dure zaak is, wordt de volkomen toewijding | |
[pagina 134]
| |
aan letterkunst voor de meesten onzer 'n onmogelikheid, waardoor kans op groot werk aanmerkelik verkleind wordt. Ondanks deze sombere omstandigheden is 't volstrekt niet uitgesloten, dat nu juist 'n machtige katolieke kunstenaar zich gaat openbaren, ofwel: dat we afzonderlike uitingen in beslist sterke kunst naar vorm en inhoud, zullen gaan bijwonen: want in 't aanschijn van 't grote kultuurwerk, waartoe de tijd ons oproept, worden sterke vitale krachten opgewekt. Maar de werkelike betekenis van de jongste generatie, die nu aan 't woord komt, is voorlopig en in 't algemeen toch: meer 'n voorbereiding, 'n herautschap, 'n openkappen van 'n nieuwe weg: pioniers-arbeid! - Wat des te zekerder zal slagen, wanneer we niet 't veelzijdig en allerpersoonlikst ziels-leven van de kunst-scheppende tijdgenoten in één richting willen drijven: wanneer we niet 't gemoed forceren door als norm van alle verbeeldings-kracht en twintig-eeuws mee-voelen 't leven der groot-stad te nemen, alsof deze de haard van alle kultuur zou zijn: wanneer we kontakt houden met alle eerlike strevers naar nieuwe menselikheid in Jezus, de God-mens: belang stellen in alle vragen, die onze tijd beheersen, en in de gestadige, maar prikkelende en moedgevende droefheid blijven - de enige, die volgens Bloy bestaanbaar is - dat we nog geen heiligen zijn: onverzoenlik tegenover 't onware, tegemoetkomend aan elke eerlike herstel-poging, en alleen in uiterste instantie, om geen tijd te verliezen, overgaand tot 't verweer, van wat we voorstaan.
M. MOLENAAR, M.S.C. |
|