Roeping. Jaargang 2
(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |
Dante's goddelike komedie
| |
[pagina 121]
| |
19[regelnummer]
Van deze brak ik een, voór enkle jaren,
omdat 'n kind daarbinnen in gevaar was.
Dit woord zij allen 't zegel van de waarheid!Ga naar voetnoot1)
22[regelnummer]
En uit de mond van iedre holte staken
de voeten van 'n zondaar en de benen
tot aan de kuit; al 't andre bleef onzichtbaar.
25[regelnummer]
Van al de zondaars gloeiden beide zolen;
en zo geweldig draaiden hun gewrichten,
dat ze iedre band en boei verbroken hadden.
28[regelnummer]
Gelijk de vlam bij iets, gedrenkt in olie,
alleen te flikkren pleegt langs de oppervlakte,
dus vloog ook hier het vuur van hiel tot tenen.
31[regelnummer]
‘Wie is dat, Meester’, vroeg 'k, ‘die zich zo pijnigt
en wilder spartelt dan zijn smartgenoten;
en aan wiens voeten roder vlammen lekken?’
34[regelnummer]
En hij tot mij: ‘Wenst gij, dat 'k u omlaag draag
de helling af, die lager ligt dan de andre,Ga naar voetnoot2)
dan hoort ge iets van hem zelf en zijne zonden.’
37[regelnummer]
En ik: ‘Wat u behaagt, is mijn behagen.
Gij zijt mijn Heer; gij weet, dat ik nooit afwijk
van wat gij wilt; gij weet, wat ik niet uitspreek.’Ga naar voetnoot3) -
40[regelnummer]
Nu kwamen we op de vierde dezer dijken;
en, zwenkend, daalden wij ter linkerzijde
omlaag in 't dal dat smal was en vol holen.Ga naar voetnoot4)
43[regelnummer]
En van z'n heup liet mij de goede Meester
niet neer, aleer ik stond nabij de holte
van hem, die zo misbaarde met de voeten.
| |
[pagina 122]
| |
46[regelnummer]
‘O wie ge ook zijt, die als 'n paal in de aarde,
(rampzaalge ziel), het bovenst keert naar onder’,Ga naar voetnoot1)
dus hief ik aan, ‘nu spreek, als 't in uw macht is.’
49[regelnummer]
'k Stond als de monnik die de sluipmoord-pleger
de biecht afneemt, wanneer deze uit de graf-kuil
de priester nog eens roept uit angst voor 't sterven.Ga naar voetnoot2)
52[regelnummer]
Daar kreet de schimGa naar voetnoot3): ‘Zijt gij reeds nù gekomen?
Zijt gij reeds nù gekomen, Bonifacius?Ga naar voetnoot4)
Het boek der toekomst loog dus enkle jaren!Ga naar voetnoot5)
55[regelnummer]
Zijt ge al zo vlug verzadigd van de schatten,
waarom ge u niet ontzaagt met list te schaken
de schone VrouweGa naar voetnoot6) en later haar te schenden?’Ga naar voetnoot7)
58[regelnummer]
Zó ging het mij, gelijk het gaat met lieden,
die niet begrijpen, wat hun wordt geantwoord,
en, als verlegen, zelf geen antwoord vinden.
61[regelnummer]
Toen sprak Vergilius: ‘Zeg hem toch spoedig:
'k Ben niet, 'k ben niet, die gij mij waant te wezen.’ -
En 'k gaf hem 't antwoord als mij was bevolen.
64[regelnummer]
De schim verwrong nu heel en al z'n voeten;
en zuchtend dan en met 'n stem vol tranen
zei hij tot mij: ‘Wat is toch uw verlangen?
67[regelnummer]
Als 't weten, wie ik ben, zo zeer u prikkelt,
dat gij daarom van de oeverGa naar voetnoot8) zijt gestegen,
weet dan, dat me eens de grote mantel sierde.Ga naar voetnoot9)
| |
[pagina 123]
| |
70[regelnummer]
Ik was 'n echte telg ook der Berinne;Ga naar voetnoot1)
zo vurig om haar welpen te verrijken,Ga naar voetnoot2)
dat ik gindsGa naar voetnoot3) geld, mij zelf hier in de beurs stak.Ga naar voetnoot4)
73[regelnummer]
Beneden mij zijn de andren ingehamerd;
(zij die in simonie mij voorgegaan zijn)Ga naar voetnoot5)
en door de nauwe rotsspleetGa naar voetnoot6) als vermorzeld.
76[regelnummer]
Ook ik zink dieper eens,Ga naar voetnoot7) wanneer zal komen
degeen, die ik in u te aanschouwen meende,
toen ik zo overhaast die vraag U stelde.Ga naar voetnoot8)
79[regelnummer]
Maar langer brandden mij alreeds de voeten,
sinds ik, dus omgekeerd, sta ingekerkerd
dan hij hier staan zal met zijn rode muilen.Ga naar voetnoot9)
82[regelnummer]
Want na hem komt daar eenGa naar voetnoot10) van bozer zeden,
'n herder zonder wet vanuit het Westen,Ga naar voetnoot11)
één, die èn hem èn mij dan moet bedekken.
85[regelnummer]
Hij zal 'n JasonGa naar voetnoot12) zijn, van wie wij lezen
in 't MacchabeërsboekGa naar voetnoot13); zoals voor dèze
zijn vorst, zal Frankrijks vorst zacht zijn voor gène.’Ga naar voetnoot14)
| |
[pagina 124]
| |
88[regelnummer]
Ik weet niet, of ik mij te heftig uitte,
toen ik hem antwoord gaf op deze wijze:
‘Nu, zeg mij eens, hoe groot de sommen waren,
91[regelnummer]
die onze Heer eens eiste van Sint Petrus,
toen Hij de Sleutelmacht hem toevertrouwde? -
Niets eiste Hij, voorwaar, dan dit: ‘Kom volg Mij!’
94[regelnummer]
En Petrus niet en niemandGa naar voetnoot1) vroeg Matthias
om goud of zilver, toen hij werd gekozen
tot 't ambt, dat zich ‘de boze ziel’Ga naar voetnoot2) ontgaan zag.
97[regelnummer]
Blijf staan dus waar gij staat; deez' straf verdient gij;
en zorg maar goed voor 't snood verkregen hand-geld,
dat u zo dapper maakte tegen Karel.Ga naar voetnoot3)
100[regelnummer]
En was het niet, dat ik nog werd weerhouden
door eerbied voor de hoge en heilge sleutlen,Ga naar voetnoot4)
die gij gedragen hebt in 't lichte leven,Ga naar voetnoot5)
103[regelnummer]
nog harder woorden zou ik tot u richten;
want uw schraapzuchtigheid bedroeft de wereld,
daar zij de deugd vertrapt en 't kwaad ten troon heft.Ga naar voetnoot6)
106[regelnummer]
U, HerdersGa naar voetnoot7), had de EvangelistGa naar voetnoot8) voor ogen,
toen hij de vrouwGa naar voetnoot9) die op de waatren zeteltGa naar voetnoot10),
met koningen haar overspel zag drijven;Ga naar voetnoot11)
109[regelnummer]
haar, die geboren werd met zeven hoofdenGa naar voetnoot12)
en sterk en machtig was door haar tien hoornen,Ga naar voetnoot13)
zolang de deugd haar echtgenootGa naar voetnoot14) behaagde.
| |
[pagina 125]
| |
112[regelnummer]
Gemaakt hebt gij uw God uit goud en zilver;Ga naar voetnoot1)
en anders scheidt u niets van de afgodsdienaar
dan dat hij knielt voor eén en gij voor honderd.Ga naar voetnoot2)
115[regelnummer]
Ach, Konstantijn, van hoeveel kwaad werd moeder,
niet uw bekering, neen, maar wel die schenking
uit ùwe hand aan de eerste rijke vader.’Ga naar voetnoot3)
118[regelnummer]
En midderwijl ik hem dit loflied toezong
- 't zij woede of schuldbesef hem razend maakte -
geweldig sloeg hij met de beide voeten.
121[regelnummer]
En wèl scheen ik mijn Leidsman te behagen,
want met tevreden blik bleef hij me aanhoren,
toen ik zo luid de volle waarheid zeide.
124[regelnummer]
Dan hief hij mij omhoog met bei z'n armen;
en toen hij vast mij aan z'n borst gedrukt hield,
steeg hij weer op, waar hij was afgestegen.
127[regelnummer]
Niet moede werd hij mij omklemd te houden,
tot hij me droeg naar 't hoogste punt der klipbrug,
die van de vierde naar de vijfde dam leidt.
130[regelnummer]
Daar legde hij zijn last voorzichtig neder,
voorzichtig, wijl de rots zo ruw en steil was,
dat zelfs de geit er moeilik langs zou klimmen.
133[regelnummer]
Vandaar werd mij 'n ander dalGa naar voetnoot4) ontsloten.
CHR. KOPS O.F.M. |
|