Roeping. Jaargang 2(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 74] [p. 74] [Gerard Bruning] Dit vergeefsch verweer: mannen en vrouwen zijn moe, pijn heeft zich zwart op ooghoeken gezet; hun mond is gekweld, hard van het blaffen naar de maan aan een kartonnen tooneel-hemeltje, - het orkestje rilt uit in een smartelijken gongslag; eenzaam, eenzaam dit leed gewrongen in de kwelling der stad: het stort langs alle straten, mannen en vrouwen ontvluchten hun kwelling. Maar aan elkander dwingende oogen en verminkte handen, gewond van de kruisiging aan het asfalt der straten hebben zij zichzelf gepeild. In mannen en vrouwen sterft dit verminkte leven aan het hard cement der stad: treinvaart-verlossing, maar wij martelen de rails tot vlagen gillende muziek, - honger over de ruimten der aarde naar de wentelende einders. O, de kellners hebben hen zeer gaaf bevonden: hun zeer korrekte gezichten en hun woorden: lenig-zwiepende floretklingen, - pirouette over de verdoemenis van San Francisco tot Berlijn: de Obelisk op Place de la Concorde staat nog recht. Maar op Notre Dame: het standvastig sarkasme van den Penseur, - hullen wij ons gekwelde lijf in het verweer van een evening-dress! [pagina 75] [p. 75] ‘Bij het zien der scharen besteeg Jezus den berg....’ Wij zijn onder hen: zelfzuchtige bezitters van ons wankel leven: wie zijn brood breekt met de armen van geest, met de zachtmoedigen, de hongerigen en de vervolgden ontwricht de statistiek. Gij zijt een worm geworden: maar wij waren hard en weerbarstig: koning-schieten elk uur en de luister van het vendel-zwaaien, - onze schamelheid vlucht in een trikolore, onze knieën dwingen wij stram, marschmuziek riep de menschen aan alle straathoeken. Wie blijft staande voor U: naakt zijn wij allen in den storm van Uw exorcisme. GERARD BRUNING. Vorige Volgende