Roeping. Jaargang 2
(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
Kleine betogen over kunst en levenIIWanneer 't pateties godsdienstige, dat we als 'n gevaar voor de jongere roomse kunst hebben opgemerkt, niet krachtig wordt geweerd, dan zal de tans aan 't woord komende generatie niet in staat zijn om van deze tijd 'n boeiende periode van sterke katolieke kunst te maken. Verklaarbaar en aanvaardbaar bij den aanvang, verraadt deze patos op de duur - hoe tegenstrijdig dit schijnbaar is - 'n oppervlakkig katolicisme: dat op z'n gunstigst voor 'n ogenblik de voorvallen meent te zien in de grote volledige werkelikheid van 't waarachtig geloofsleven (moment-opname bij kunstlicht!): dat ook handig God en zonde, ziel en stof, mystiek en materialisme, waarheid en schijn, als kontrasten gebruikt om effekt te maken: maar dat in wezen onmachtig is door te dringen in de scheppende ziel, om van daar uit, 't ware, glanzende roomse kunst-inzicht, of liever levens-inzicht, te veroorzaken. Want hoe dieper 'n ervaring is doorgedrongen in de ziel en de oppervlakte verlaat, des te meer deelt zij, wanneer zij zich uit, in de aard der ziel, die enkelvoudig is, dus bij uitnemendheid rustig, en ten volle verantwoordelik voor de minste van haar werkingen. Wanneer dit patos zich vermenigvuldigt, wordt de tijd kritiek. Zich er tegen verzetten, in elk geval en bruusk weg, kan gelijk staan met 'n ontwakende roomse ziel te vermoorden. En is dit sterke geluid, als overgangs-verschijnsel, eigelik niet nodig, om bevrijd te worden van de inerte dommel en doelloosheid, waarin we al te lang de katolieke kunstvitaliteit onbewust werden, en meer leiding ontvingen dan leiding gaven, ofschoon nochtans dit laatste ons recht is, en onze plicht is? Maar nu de ontwaking gekomen is, en de kunst, ten overstaan van de ontzaglike wereld-problemen, haar kulturele zending erkent, die oneindig meer is dan vormen-kultuur, maar openbaring van sterke en biezondere persoonlikheid - al heeft dan ook 't tachtiger kunst-princiep zelfs op heden meer invloed, betoogt de vorser Feber, dan wij geneigd zijn aan te nemen - nu er ten minste 'n groep zich aftekent, die zonder voorbedachte raad of overleg, van zelf samenkwam, omdat de afzonderlikheden zich gelijk voelden in werk-metode en levens-inzicht: nu is 't nodig de katolieke begeestering, de jubel om katolieke levenszekerheid en levens-rijkdom, op bezonnenheid en rustige aanwerf van geloof, hoop en liefde te funderen: om te voorkomen, dat de verwachting eener nieuwe kunst ten slotte 'n waan blijkt te zijn.
◽ ◽ ◽
Want voor alles komt 't aan, gelijk we reeds zeiden, op de hervorming | |
[pagina 77]
| |
onzer menselikheid, niet ondernomen uit kunst-drang, maar van uit de felle kennis van onze oorsprong en finale. Maar in deze tijd van dageliks varierende leven-stelsels, van veel klank en gebaar, is 't van allergrootst belang om enkel vast-omlijnde begrippen te aanvaarden als de be-invloedende uitgangs-punten van 'n maatschaplike of persoonlike reformatie: in zover 't mogelik is 't vitale te bevatten in de engte van 'n begrips-bepaling. Zo betekent de hervorming onzer menselikheid voor de katoliek niets anders dan de beleving van 't geloof allereerst, en vervolgens de omzetting van de doordachte en doorvoelde geloofs-waarheid in de daad. Dit leef-program, dat teoreties uit twee wel onderscheiden punten blijkt opgesteld, ziet zich prakties herleid tot één: 't allereerst genoemde: de beleving van 't geloof. Want wanneer de geloofs-waarheid beleefd is, dat is: van abstrakte kennis gegloeid tot overtuiging, tot motief, tot 'n zekerheid, die op ons hoofd en hart voor goed beslag heeft gelegd, dan is feitelik de daad verzekerd. Want evenmin als de gedachte alleen, 't leven verbetert, evenmin baat voor de zedelike hervorming 'n herhaald stellen van de daad, waneer deze niet van uit 't motief geschiedt. Persoonlike reformatie heeft als eerste oorzaak de kracht van 'n motief, dat dan ook om wille van deze alles-beslissende beinvloeding de onmiddellike voorbereiding moet genoemd worden voor de komst van de onmisbare hulp Gods. De geloofswaarheid maken tot levensmotief is echter geen makkelike verrichting. Zijn we niet allen min of meer slachtoffer van 'n zekere gemoedelikheid en denk-schuwheid? waarin we de woorden, die de geloofswaarheden veilig onder ons bewaren, aanvaarden, ja, maar waarin we niet de prangende begeerte gevoelen om ons, zo veel dit mogelik is, de enorme werkelikheid, vervat in die woorden, eigen te maken, erin te verkeren, erin te verliezen alle verafgoding van schijnwetenschap, der bloot-menselike wijsheid, alle oordeel op de tast, en in 't besef ervan eerlik en konsekwent onze onlogiese opvattingen en gedragingen te veroordelen. Daarbij komt nog, dat de geestelike geschriften en voordrachten, waarin over deze leven-beheersende waarheden betoogd en verhandeld wordt, in vele gevallen zich uitspreken in overgeleverde zegswijzen, zonder enige boeiing, verouderd, levenloos, - volstrekt niet vermoedend, dat alle geloofswaarheid ons allereerst gegeven is ter doening, dan pas tot schouwing, - alsmede niet berekend op de geheel eigenaardige geestes-gesteltenis van de tijdgenoot. ◽ ◽ ◽ | |
[pagina 78]
| |
In dit verband is 't geheel van pas om te wijzen op 't prachtig apostolaat, dat in dit jaar in Duitsland is ondernomen geworden door Ernst Laslowski, Joseph Wittig en Rudolf Jokiel, die onder de titel ‘Bücher der Wiedergeburt’’ in 'n reeks handige boekjes o.a. de onveranderbare en grote waarheden van ons geloof in felle realiteit en ontdaan van alle verdorde schoolsheid, aan 't volk weer trachten bij te brengen, om zo de nieuwe mens te helpen vormen, die de bewerker wordt van de nieuwe wereld.Ga naar voetnoot*) 't Inleidend woord van deze ‘Bücher’, is te typerend voor de geest en de bedoeling, om 't hier niet vertaald weer te geven: ‘'n Groot woord roepen we in onze verwarde en ontwrichte tijd - Wedergeboorte. Kent ge deze harde en toch zo troostende klank? Donker en zwaar van heimwee ruist hij door de hallen en tempels van 't niet-verloste heidendom. Dan heft hij zich, door Christus' mond geheiligd, zegevierend omhoog, en vervult met z'n bruisende harmonie ganse eeuwen. O middel-eeuwen, o zomervolheid van 't geloof. Totdat 't lawaai en de onrust van God-vervreemde tijden en kulturen 't heilige lied overdreunen. Nog eenmaal, in de dagen der romantiek, klinkt 't zalig op, maar de mensen wisten 't zeldzame lied niet te verklaren. Nu is de trotse bouw der moderne kultuur plotseling ineengestort en over Europa's puinvelden luiden de dood-klokken. Met de verbijsterende klaarzichtigheid van 'n stervende erkent de europese mensheid ineens haar beangstigende toestand. Vol vrees luistert ze toe in 't donker. Zal 't wonderbare lied van de onsterfelike kristelike ziel de duistere doodsblokken overstemmen, zal de nieuwe, wedergeboren mens opstaan? 't Zijn nog maar afzonderlike stralen, die als van achter zware wolken te voorschijn komen, maar we willen ze vergaren, en ze samenvoegen tot gouden licht-bundels. Dat is de zin en de opgaaf van onze nieuwe boeken-reeks. 't Veld is onmeetbaar groot, zo wijd als de wereld, en de waarheid, en de werkelikheid. Alle broeders en zusters zijn ons als mede-helpers welkom, wanneer ze slechts de “nieuwe mens”, hebben aangetrokken, wanneer hun schouwen en doen in 't teken der wedergeboorte staat.’
◽ ◽ ◽
Men moet bedenken, dat de desolate omstandigheden, waarin 't duitse volk verkeert, er krachtig toe bijgedragen hebben, allereerst | |
[pagina 79]
| |
om zich bewust te worden, dat de geloofswaarheden niet de praktiese levenswaarde verkregen hebben, die ze verdienen en waarvoor ze als blijde boodschap aan de mensheid zijn meegedeeld: vervolgens om vanuit dit bewustzijn de duizenden te overtuigen van de rijkdom en de vitale kracht dezer leerstellingen. Maar wat de oorlogs-landen in alle scherpte ervaren, daar ondergaan wij toch in 't rustiger Holland de weerslag van: en bij enig kontakt met de moderne mens staat 't ontwijfelbaar vast, dat ook hier verlangd wordt naar 'n soortgelijk nieuw-leven verwekkend apostolaat: en dat in elk geval dit apostolies streven haast 'n onmisbare voorwaarde is voordat de hernieuwing der mensheid - waaruit als één van vele gevolgen de nieuwe katolieke kunst zal opbloeien - zich kans van slagen kan beloven. Reeds enkele dogmaties-ascetische geschriften zijn, bewust of onbewust, in den tijdgeest en daarom geheel voor deze tijd geschreven. We herinneren hier even aan: ‘Het Bovennatuurlijk Leven’, door Pater Marius Lamers, O.F.M., ‘De mensch Gods beeld’, van Pater v.d. Tempel, O.P., aan ‘Ons bovennatuurlijk Organisme’, van Pater Gervasius, O.M.C., aan de artiekels van Prof. Valckenier Kips: Miss hooren, in de Beiaard v. Julie en Augustus, terwijl om dezelfde redem de artiekels van Dr. J.W.J. Geerts en Dr. L. Houtepen o.a. over de Genade, over de Hoofdlijnen der Ascetiek enz., verschenen in ‘Ons geestelijk Leven’Ga naar voetnoot*), sterk te waarderen zijn. En van hoeveel waarde zo'n eigentijds geestelik werk geschat wordt, bewijst onder meer de sympatieke bespreking, die door 'n jongere aan 't boek van Pater Oscar Huf: De H. Communie als Offer-spijs, gewijd werd,Ga naar voetnoot**) juist omdat 't aan onze voornaamste godsdienstige verrichtingen van Mis horen en kommuniceren de grote betekenis teruggeeft, die door ondoordachte praktijk en onvolledige kennis misschien was verloren gegaan, of minstens in duidelikheid verminderd.
◽ ◽ ◽
Maar ook dan wanneer 't godsdienstig patos, door de beleving van 't rijke katoliek geloof, langzaam gaat plaats maken - niet voor suffe tamheid - maar voor 'n niet-geforceerde, vurige en overtuigde, minder | |
[pagina 80]
| |
reklaam-ruchtige en diep uit eigen vol wezen opbloeiende kunst-uiting: ook dan nog moeten we behoedzaam zijn, om ons niet over te geven aan 'tgeen de altijd lezenswaardige en fijn-bemerkende Dirk Coster in de Stem van Sept. j.l. aldus omschreef: ‘de fictie eener nieuwe, groote kunst, die in Nederland bezig zou zijn te ontstaan’, welke fictie enkel en alleen op ‘deze oppervlakkige en uiterlijke formule’ zou berusten: ‘er is een tijd van groote beroeringen geweest, ergo moet een even groote nieuwe kunst daaraan beantwoorden.’ In 't volgend betoog zal op dit ‘dogmatisch modernisme’ nader worden ingegaan. Te meer omdat Dirk Costers artiekel dan in meer biezonderheden door hem zal zijn uitgewerkt.Ga naar voetnoot*)
M. MOLENAAR, M.S.C. |
|