Roeping. Jaargang 2
(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |
Dante's goddelike komedie
| |
[pagina 59]
| |
19[regelnummer]
Zoals men vaak de boten ziet aan de oever,
die half in 't water staan en half op 't droge;
en ook zoals daarginds bij Duitse zwelgers,Ga naar voetnoot1)
22[regelnummer]
de bever om buit langs 't water neerzet,Ga naar voetnoot2)
zo rustte 't monster op de rand der diepte,
die met z'n laag van steen de zandzee afsluit.
25[regelnummer]
Geheel z'n staart hing slingrend in de ruimte
en wrong omhoog de gif-beladen gaffel,
die schorpioensgewijs de punt beschermde.
28[regelnummer]
De Leidsman sprak: ‘Nu zal het nodig wezen
'n weinig zijwaarts onze weg te nemen
naar 't boze dier, dat ginds zich heeft gelegerd.’
31[regelnummer]
We gingen dus omlaag ter rechterzijde,
'n tiental schreden zettend op d'n oeverGa naar voetnoot3)
om beter 't zand te mijden en de vlammen.
34[regelnummer]
En toen wij bij 't gedrocht gekomen waren,
zag ik 'n weinig verder in de zandzee
nabij de diepte 'n schimmen-schaar gezeten.Ga naar voetnoot4)
37[regelnummer]
De Meester daar: ‘Om nu door ondervinding
ook van deez' rondeGa naar voetnoot5), alles wel te weten,
ga’, sprak hij, ‘zie, hoe 't met dat volk gesteld is.
40[regelnummer]
Maar zorg nu dat uw onderhoud ginds kort zij!
Tot uw terugkomst spreek ik dan met 't monster,
of 't ons zijn sterke schouderen wil lenen.’Ga naar voetnoot6)
43[regelnummer]
Zo ging 'k dus ook nog naar het uiterst einde
van deze kring (de zevende), gans eenzaam,Ga naar voetnoot7)
daar waar de droeve schare was gezeten.
| |
[pagina 60]
| |
46[regelnummer]
Door de ogen stortte zich hun smart naar buiten;
zij weerden, links en rechts, zich met de handen
zo tegen vlammen-val als hete zand-grond.
49[regelnummer]
Niet anders weren 's zomers zich de honden
nu met de bek, dan met de poot, als 't steken
van vloo òf vlieg òf horzel hen komt plagen.
52[regelnummer]
Nadat ik enk'len in 't gelaat gezien had
van hen, op wie het foltrend straf-vuur regent,
kende ik van hen niet één, maar ik bemerkte,
55[regelnummer]
hoe ieder om de hals 'n beurs had hangen,
die zeekre kleur droeg en ook zeker wapen;Ga naar voetnoot1)
en die zij met hunne ogen als verslonden.
58[regelnummer]
Zodra ik, al maar turend, naderbij kwam,
zag 'k op 'n gele beurs 'n blauw borduursel,
dat kop en houding van 'n leeuw vertoonde.Ga naar voetnoot2)
61[regelnummer]
En toen ik verder nog m'n blik liet rondgaan,
zag 'k, vuriger dan bloed, 'n tweede buidel,
waar, blanker nog dan room, 'n gans op prijkte.Ga naar voetnoot3)
64[regelnummer]
En een der schimmen, op wiens witte geld-tas
'n blauwe en berstensvette zeug geheeld stond,Ga naar voetnoot4)
die zeide mij: ‘Wat doet ge in dezen Afgrond?Ga naar voetnoot5)
67[regelnummer]
Ga heen, en wijl gij zelf nog zijt in leven,
zo weet, dat eens mijn buurman VitalianoGa naar voetnoot6)
hier aan mijn linkerzij zal zijn gezeten.
70[regelnummer]
Als Paduaan bij deze Florentijnen,
doen zij mij vaak hun kreet in de oren dreunen:
‘Zijn intocht hou de hier de Vorst der ridders,
| |
[pagina 61]
| |
73[regelnummer]
hij, die de beurs zal dragen met drie snavels!’ -Ga naar voetnoot1)
Scheef trok hij toen z'n mond en stak z'n tong uit,
'n os gelijkend, die de neus zich aflikt.
76[regelnummer]
En ìk, beducht, zo 'k langer bleef, te krenken
hem, die op kort verwijl had aangedrongen,
verliet dus weer deez' afgetobde zielen.
79[regelnummer]
Reeds vond ik mijn Geleider opgestegen
en op de rug van 't vreeslik dier gezeten;
en hij beval mij: ‘Wees nu sterk en moedig!
82[regelnummer]
Tans dalen wij langs zulk 'n ladder neder.
Stijg voór mij op; ik wil in 't midden zitten,
zodat de staart geen letsel u kan aandoen.’
85[regelnummer]
Gelijk d'n man, die 't derde-daagse koortsvuur
reeds zo nabij is, dat z'n nagels blauw zijn
en hij al rilt bij t' zien alleen van schaduw,
88[regelnummer]
dus ging het mij, toen 'k 's Meesters woorden hoorde;
maar zijn vermaning wekte in mij die schaamte,
die dienaars bij 'n edel heer weer moed geeft.
91[regelnummer]
Ik zette mij dus op de brede schouders;
‘Zorg’, wilde ik zeggen, maar ik kon niet spreken,
zoals ik dacht: ‘Zorg, dat ge mij omvat houdt.’
94[regelnummer]
Maar hij, die mij weleer in andre noden
zo krachtig bijstond, sloeg, zodra ik opsteeg,
zijn armen om mij heen, aldus mij steunend.
97[regelnummer]
Toen sprak hij: ‘Gerion, welaan nu voorwaarts!
In wijde kringen moet ge langzaam dalen.
Bedenk, wat ongewoneGa naar voetnoot2) last gij meedraagt.’
100[regelnummer]
Gelijk het scheepje langzaam achteruit vaart
van 't strand, zo stak het monster af van de oever;
en deed, toen 't zich in volle vrijheid voelde,
103[regelnummer]
daar waar de borst eerst was, de staart nu komen;
en, als 'n aal gestrekt, bewoog het deze,
en trok de lucht zich toe met zijne klauwen.Ga naar voetnoot3)
| |
[pagina 62]
| |
106[regelnummer]
Niet groter, meen ik, was weleer de vreze,
toen Faëton het teugelpaar liet glippenGa naar voetnoot1)
waardoor, als nu nog blijkt, de lucht in brand vloog;Ga naar voetnoot2)
109[regelnummer]
noch, toen rampzalige Ikarus zijn schouders
door 't smelten van de was ontvleug'len voeldeGa naar voetnoot3)
en: ‘'t Gaat verkeerd!’ hem toeklonk van zijn vader,
112[regelnummer]
dan nu mijn vrees was, toen 'k van alle zijden
me omringd zag door de lucht, en alle dingen
als weggevaagd, het ondier uitgenomen.
115[regelnummer]
Al zwemmend ging het verder, langzaam, langzaam;
het draaide en daalde, ofschoon ik 't niet bemerkte
dan aan de wind, me om hoofd en voeten waaiend.
118[regelnummer]
Nu hoorde ik onder ons, rechtsGa naar voetnoot4) in de diepte
het oorverdovend razen van de maalstroom;
en 'k boog dus 't hoofd en staarde naar beneden.
121[regelnummer]
Toen werd ik nog beduchter voor deze afgrond,Ga naar voetnoot5)
want vlammen zag ik en gejammer hoorde ik;
al siddrend drukte ik dus mijn dijen samen.
124[regelnummer]
En 'k zag nu, wat ik eerder niet gezien had:
ons draaiend dalen, aan de grote kwalen,
die nu van alle kanten nader kwamen.Ga naar voetnoot6)
127[regelnummer]
Gelijk de valk die lang omhoog bleef zweven
en zonder prooi te zien of lokgevleugelt,Ga naar voetnoot7)
de valkenier: ‘O wee, gij daalt?’ doet roepen;
| |
[pagina 63]
| |
130[regelnummer]
gelijk hij moeizaam daalt (waar vlug hij opsteeg)
in honderd cirkels, om misnoegd en toornig
zich verre van zijn meester neer te zetten,
133[regelnummer]
zo zette ons Geryon nu op de bodem
juist aan de voet der duizel-steile rotswand;
en toen hij van ons beiden zich ontlast had,
136[regelnummer]
verdween hij als 'n pijl vliegt van zijn koorde.
| |
Zang 181[regelnummer]
'n Plaats is in de HellGa naar voetnoot1) de Gruwelgroeven
genaamd, geheel van steen en ijzerkleurig
gelijk het rotsen-heir, dat haar omtorent.
4[regelnummer]
En juist in 't midden van die sombre vlakte
gaapt angstverwekkend wijd en diep 'n put-hol,
waarvan ik de aard ter plaatse u zal beschrijven.Ga naar voetnoot2)
7[regelnummer]
De ruimte, die nog rest, is cirkelvormig,
vanaf de put tot aan de hoge rotswand;
de bodem is verdeeld in tien valleien.
10[regelnummer]
Gelijk, waar, tot bescherming van de muren,
men burchten ziet, omringd door meerdre grachten,
die aan die plaats 'n eigen aanzien geven,
13[regelnummer]
zo was het beeld, dat deze groeven toonden;
en evenals van dezer burchten drempels
naar de andere oevers kleine bruggen leiden,
16[regelnummer]
zo schieten onder uit de rotswand klippen,
die èn de groeven èn hun oevers snijden,
tot ze aan de put als stralen samenkomen.Ga naar voetnoot3)
| |
[pagina 64]
| |
19[regelnummer]
't Was dus op deze plaats, dat we ons bevonden,
toen Geryon ons neerliet; en de Dichter
nam nu z'n weg naar links, terwijl ik volgde.
22[regelnummer]
Aan mijne rechterhandGa naar voetnoot1) zag ik nieuw lijden
en nieuwe pijniging en nieuwe beulen;
en heel deze eerste groeve was er vol van.
25[regelnummer]
En in de diepte liepen naakt de zondaars:
hièr, naar ons toe, langs deze helft der groeve;
gìnds, met ons mee, maar groter stappen nemend,Ga naar voetnoot2)
28[regelnummer]
gelijk de Romers, om de vele pelgrims,
in 't jubeljaar,Ga naar voetnoot3) voor die ontelbre scharen
d'n overtocht der BrugGa naar voetnoot4) geregeld hadden,
31[regelnummer]
zodat langs de ene kant diegenen liepen,
die naar 't Kasteel en naar Sint Pieter trokken;
langs de andre kant, die naar de BergGa naar voetnoot5) zich wendden. -
34[regelnummer]
En links en rechts zag ik in 't donkre rots-dal
gehoornde duivels, die met lange zwepen
wreedaardig naar der zondaars ruggen sloegen.
37[regelnummer]
Helaas, hoe doen zij hen de hielen lichten
alreeds bij de eerste slagen! en niet éne,
die op de tweede wacht, laat staan de derde.
40[regelnummer]
Terwijl ik voortging, vielen mijne blikken
op een, die naar mij keek; en aanstonds zeide ik:
‘Me dunkt, dat 'k deze vroeger reeds gezien heb.’
43[regelnummer]
Om weer zijn beeld mij voor de geest te roepen,
bleef ik dus staan; en ook mijn goede Leidsman,
die mij verlof gaf wat terug te keren.Ga naar voetnoot6)
| |
[pagina 65]
| |
46[regelnummer]
Maar die gekwelde zocht zich te verbergen
door t' hoofd te buigen, wat hem luttel baatte,
want 'k riep hem toe: ‘O gij, die de ogen neerslaat,
49[regelnummer]
wanneer mij uwe trekken niet bedriegen,
zijt gij Venedìco Caccianimìco.Ga naar voetnoot1)
Wat voert u toch aan zulk 'n fijne tafel?’Ga naar voetnoot2)
52[regelnummer]
En hij tot mij: ‘Ik zeg het zeer ongaarne;
toch dringt me er toe uw klaar en helder spreken,Ga naar voetnoot3)
dat mij herinnert aan de vroegre wereld.
55[regelnummer]
Ik was 't, die eens Ghisola om haar schoonheid
verleidde zich aan de MarkiesGa naar voetnoot4) te geven,
wat ook de schand-kroniek hiervan mag melden.
58[regelnummer]
'k Ben de een'ge Bolognees niet, die hier weeklaag;
ja zelfs zo vol van hen is deze groeve,
dat heden niet zovelen ‘sipa’Ga naar voetnoot5) zeggen
vanaf de Rens tot aan de Savena.Ga naar voetnoot6)
En wilt ge er waarborg of bewijs van hebben,
roep u ons goud-ziek brein dan in 't geheugen!’Ga naar voetnoot7)
64[regelnummer]
Terwijl hij aldus sprak, sloeg met z'n gesel
'n duivel hem en kreet: ‘Vooruit, gij kopp'laar!
Hier valt geen goud te zamelen met vrouwen.’
67[regelnummer]
Ik voegde mij dus weer bij mijn Geleider;
en zie, reeds waren wij na weinig schreden,
daar waar vanuit de rots 'n klipGa naar voetnoot8) vooruitschoot,
| |
[pagina 66]
| |
70[regelnummer]
Met weinig moeite klommen wij naar boven;
en rechts ons wendend op zijn ruwe berg-rug,
verlieten wij die eeuwige ommegangen.Ga naar voetnoot1)
73[regelnummer]
En toen we stonden, waar de klip van onder
'n doorgang biedt aan de opgejaagde schimmen,
zei mij de Leidsman: ‘Toef en richt uw blik nu
76[regelnummer]
naar de anderen, ter kwader uur geboren,Ga naar voetnoot2)
die gij nog niet in 't aangezicht gezien hebt,
daar zij met ons dezelfde richting hielden.’
79[regelnummer]
Van de oude brug beschouwden wij de schare,
die ons nu tegenkwam van de andre zijde
en die gelijkelik de gesel voortdreef.
82[regelnummer]
De goede Meester, vóór 'k hem iets gevraagd had,
sprak reeds: ‘Beschouw de reus, die ons daar nadert
en om zijn leed, als blijkt, geen enkle traan stort.
85[regelnummer]
Hoe vorstlik is nog altijd zijn verschijning!
't Is Jason,Ga naar voetnoot3) die door dapperheid en sluwheid
de Kolchers van het Gulden Vlies beroofde.Ga naar voetnoot4)
88[regelnummer]
Hij kwam ook met z'n schip naar 't eiland Lemnos,
nadat de razende en ontaarde vrouwen
daar alle mannen om het leven brachten.Ga naar voetnoot5)
91[regelnummer]
Daar heeft hij door gelonk en mooie woorden
HypsipyleGa naar voetnoot6) misleid, het jeugdig meisje,
dat eerst al de andre vrouwen had bedrogen.
94[regelnummer]
Alleen en zwanger liet hij haar daar achter.
Zulk kwaad veroordeelt hem tot zulke pijnen,
waardoor zich ook MedeaGa naar voetnoot7) ziet gewroken.
| |
[pagina 67]
| |
97[regelnummer]
Met hem gaan allen, die aldus bedrogen.
En dit zij u genoeg van de eerste groeve
te weten en van allen, die daar lijden.’ -
100[regelnummer]
Reeds waren wij, waar onze smalle rots-weg
'n kruis vormt met de tweede dam en oever
en deez' tot pijler voor 'n nieuwe brug maakt.
103[regelnummer]
Daar hoorden we in de tweede gruwel-groeve
'n volk, dat hevig kreunde en door de neus blies
en met de vlakke hand zich slagen toebracht.Ga naar voetnoot1)
106[regelnummer]
De wanden waren overdekt met schimmel,
daar zich 'n damp uit de afgrond daar aan vasthecht,
die steeds in oorlog is met neus en ogen.
109[regelnummer]
De bodem is zo dièp, dat 't oog onmooglik
hem zien kan, zo men niet de rug der klip-brug
bestijgt, daar waar zijn boog het hoogst gewelfd is.
112[regelnummer]
Daar kwamen wij; en onder in de groeve
zag ik 'n volk in vuil en drek gedompeld,
dat uit 'n aardse beerput scheen gedropen.
115[regelnummer]
En met het oog rondzoekend daar beneden,
zag 'k èen, zo vuil van hoofd, dat men niet zien kon,
of hij 'n geest'like dan wel 'n leek was.Ga naar voetnoot2)
118[regelnummer]
Deez' kreet me toe: ‘Waarom toch zo begerig,
eer mij te zien dan de andere bevuilden?’
En ik tot hem: ‘Wijl, als 'k me goed herinner,
121[regelnummer]
ik u al eer zag, maar met droge haren.
Alex Intermineï zijt ge uit Lucca.Ga naar voetnoot3)
Dies kijk ik meer naar u dan naar alle andren.’
124[regelnummer]
En hij daarna, zich op de schedel beukend:
‘Dit bad bezorgden mij mijn vleierijen,
waaraan ik nooit genoeg mijn tong verzaadde.’
127[regelnummer]
Waarna mijn Leidsman weer: ‘Tracht nu 'n weinig’
sprak hij, ‘uw aangezicht vooruit te brengen,
zodat uw ogen het gelaat bereiken
| |
[pagina 68]
| |
130[regelnummer]
dier vuile deern met losgereten haren,
die ginds zich krabt met haar bedrekte nagels
en nu eens neerhurkt, dan weer opgericht staat.
133[regelnummer]
Thaïs,Ga naar voetnoot1) de lichtekooi is 't, die haar minnaar,
toen deze vroeg: ‘Zijt gij me ook veel verschuldigd?’,
ten antwoord gaf: ‘O ja, t' is wonderbaarlik!’ -
136[regelnummer]
En laat het nu genoeg zijn, wat wij zagen.’
CHR. KOPS, O.F.M. |
|