Roeping. Jaargang 1(1922-1923)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 398] [p. 398] [Gerard Bruning] Gij beproeft onzen wil en onze standvastigheid aan den weerbarstigen grond. Uw Wil is: dat wij met volhardende handen bouwen aan het grauw plaveisel van een straat met huurkazernen, - lichtfestoenen en guirlanden aan de iris onzer oogen - deemoedig en geduldig als het bijziende mannetje, dat alle dagen van het jaar - daar is de felle wenteling der seizoenen aan het venster, uitvarende koopvaardijers glijden door onze handen en het hei-la-li-lo der matrozen - eendere cijfers schrijft in een eindeloos kasboek: een tusschen velen en gelijk aan allen, die hun knechtschap voegen tot een offerande. Meimorgen-einders schalmeien aan ons bloed en het oproerig manifest der papavers, de wind staat in eskadronnen geschaard: dat wij Uw Wil niet rammeien, - verbeten rebellie der gedeporteerden van Saint Martin de Ré: zij krommen hun gekwelde lijf aan de kastijding der scheepsdekken. Laat ons deemoedig en standvastig als geduldige trekdieren draven in Uw juk, - ons hart een kinkhoren, die ruischt van verlangen naar U: Gij vervult het geheel: [pagina 399] [p. 399] opdat wij - kampvuren en zigeuner-liederen wenken in de kromming der wegen, zingende boomen aan alle heerbanen - het huis niet verlaten als Gij de deurposten teekent met het kruis van Uw vijf roode wonden. GERARD BRUNING Vorige Volgende