Monniken
In de middag waren wij aangekomen, 'n Zondagmiddag, na 'n tocht door 'n woestijn van hei, waarop neerbrandde de strakke Augustuszon: één kleurige vlakte in et felle licht. Moeizaam zwoegden we aan op de rei populieren, die vèr weg aan den einder in rechte lijning tegen de horizon strakten, met even erboven uit zichtbaar, et dak van de kerk. Bij die kerk, waaromheen hurken de kloostergebouwen, en kleiner en lager nog hokken de stallen en schuren, hebben we enkele dagen doorgebracht. Om alles heen: de rust van 'n grote vlakte: weien, korenland en verderop de paarse hei.
◽ ◽ ◽
't ‘Leven’, et snelle verschieten van de tot wereldgebeurtenissen opgeblazen, ephemere slagschaduwen die over de aarde vallen, - et rumoerend tumult dat als 'n vlag-in-de-wind boven onze hoofden kleppert, schijnt hier achter 'n onzichtbare horizon te zijn verdwenen; alles ‘van de wereld’ is weggezonken, eensklaps, in 'n diepe onwezenlikheid; 't is hoogstens 'n vaag vermoed gebeuren, 'n verdwijnend lawaai aan de uiterste grens des levens.
Het is hier goed te zijn, al is de eerste dagen de ziel vol onrust, al zwerft de geest telkens terug naar wat werd achtergelaten, en wat et hart niet loslaten wil. Maar 't is hier beter dan daar in de steden, omdat hier 'n andere orde heerst van wezenliker waardij, en dieper betekenis.
◽ ◽ ◽
Verwarrend is de bijwoning van et allereerste officie.
Daar beneden in de kerk de monniken. Langzaam zijn ze binnengekomen, wachten nu et teken van begin; tot zolang staan ze in gebed verzonken. Dàn golft et psalmodiëeren gestadig, onafgebroken, van de ene zijde over naar de andere, en weer terug, in zware golfslag van strak-beheerst rietme.
Zij doen mij aan, die monniken, zoals ze daar staan in lange dubbele reien in hun koorbanken aan weerszijden van de kerk, alsof zij iedere droom van aarde-geluk vernietigd hebben in hunne zielen, 'n droom die niet vernietigd hoefde. En daarvoor in de plaats slechts die strakke, starre houding, uitgedorde mensen als 'n boom in de winter - en waaronder er nu zijn, wie weet? wie et leven hier smaakt als as in de mond. Ik vraag mij af, waàrom deze mensen hebben afgezworen: wat hun de sappen voor 'n bloeiend rijk leven zou kunnen toevoeren, zodat hun dagen zouden zijn: bomen met zwaarhangende kruinen?
Het maakt mij onrustig. Het roept weer wakker, àl te smartelik, in