| |
| |
| |
Henriette Roland Holst van der Schalk.
I.
Zelden stond onder ons volk 'n dichteres op, die met zo hevige intensiteit uitsprak 'n zó grote, - en zo getèisterde ziel.
'n Vrouw, door 'n hartstochtelik temperament gestuwd zich weg te geven in 'n overdaad van liefde, maar in haar liefde gekruisigd, door wat de tegenpool ervan betekent: et lijden en et leed. 'n Vrouw, wier leven desondanks niet zwellend rijp van vruchten hangt, omdat et niet ontbloeien kon in pure enkelvoudigheid van wezen, maar doorbroken staat van de tweespalt tussen hoofd en hart.
Begaafd met 'n rijk gemoed, voelt Roland Holst haar ziel aan, rillend als 'n harp, waardoor de eeuwenoude zangen van mensenleed en mensenverlangen ruisen hun wondere zang. En zonder dralen tracht zich de droom die zij wekken, te inkarneren in de daad. - Maar niet kent zij de macht: die blinde liefdedrang te heffen in et licht der klare overschouwing van levenswaarden. Haar gewis koninklike dromen dwingt zij niet in de bedding van et zuivere inzicht. Zo wordt de drang naar et volstrekte, de worp naar et hoogste: 'n spanning, weg in het doelloze niet.
Tòch zag zij zelf de debacle van et kommunisme waarnaar haar hart uitging, in Rusland, en één ogenblik, heeft zij erkend. Maar zij bezat de heldenmoed niet: de erkenning te bestendigen, en et rag van 'n valse droom met eigen hand te scheuren; et offer van 'n levensliefde vermocht zij niet te brengen - al kan zij iets oneindig-groters er voor terug ontvangen -; ze dorst niet te belijden: hoe et kommunisme is: de uiteindelike fatale neervaart van dit in zijn materialisme geteisterd geslacht. - Want nà dat moment-van-zien is haar hart weer opgesprongen, opgesteigerd naar haar vroegere droom, nu, met al et felle fanatisme van 'n vrouw, alle inzicht meesleurend in de blinde werveling der hartstochten.
Zo staat et te verwachten dat Roland Holst - eenmaal gegeven de verdringing van haar hoogst-menselik bezit: et zuiver overwogen en wel verantwoord inzicht, door 'n blindelings stuwende wil - haar liefde zal laten uitschieten, ver buiten et bereik van haar inzicht, ja, dat die beiden elkaar vijandig zullen afstoten. Dan zal de persoonlike tragedie van deze vrouw voltooid zijn, wanneer zij zich radeloos vastklampt aan wat zij vasthouden wil als ideaal, en er zingende mee over de wereld gaat. Maar wij zullen in die zang beluisteren wat zij krampend van pijn te verbergen zoekt: de angstkreten van 'n ziel die in vlammen staat, omdat zij niet meer ziet. - 't Is reeds in haar laatste
| |
| |
bundel: ‘Tusschen twee werelden’ (1923) dat schrijnt die klank van desperate ziel, waarin de waarden liggen dooreengeworpen.
Fataal klinken reeds deze verzen, als van 'n niet-anders-meer-kùnnen:
Maar hierin ben ik eenig, sterk en vast:
ik heb den roep gehoord van 't Nieuwe Leven
dat snuivend aanstort met dreunenden hoef
en heb 't besprongen en mij vastgeklampt
aan zijn vliegende manen en dit eene
staat, altijddoore stelligheid, in mij:
door welke verschrikkingen 't moge voeren,
ik laat niet los, nimmermeer laat ik los.
'n Angstige fataliteit, want deze woeste, telkens weer zich herhalende omklemming van et Nieuwe Leven dat voorbij draaft als 'n hollend paard, wordt niet gedragen door 'n inzicht van zo lumineuze klaarheid, dat geen eeuwen tormenten de zekerheid ervan vermogen aan te tasten. Zij zelf bekent et in de onmiddelik hieraan voorafgaande verzen:
een land te zijn waardoor veel scheuren loopen;
mijn geest vloeit van nature gelijk water
naar alle kanten uit en gelijk was
laat zich mijn hart tot alle vormen kneden.
Na deze bekentenis van innerlike onzekerheid, blijkt et inderdaad niets als 'n door de jaren gevoede en versterkte gevoels-overtuiging, die zich demonstreert in de eerst geciteerde verzen, zo welsprekendafwerend ingezet met et ondanks-niet-weten tòch willende: Maar....
| |
II.
Het schijnt alsof in et woedende tempeest van de ondergang dezer mensheid alle dromen aan nog wat aarde-geluk zijn weggeslagen uit de verbeelding der mensen. De besten onder hen die met 'n wijd en groot hart in et leven uitgingen, zijn weer gekeerd met bittere woorden van teleurstelling: hun liefdedrang stiet terug tegen de bestialiteit en et egoïsme van et mensdom. En wie zich niet gerezigneerd wilden terugtrekken in de schemer van vroegerer tijden schoonheid, maar in et licht van de eigen dag wilden leven en werken, zijn bekeerd tot et inzicht: dat dit leven is, de doortocht van 'n groep strijders, barre verbeten strijders trekkend door de woestenij van et werelddal: lacrymarum vallis, waarvan slechts weinigen triumfant vreugde zingen. Allen trekken in strijd en lijden om - zo zij kristen zijn - 'n eeuwig geluk hierna te verwachten.
| |
| |
Maar Jet Holst heeft ondanks haar desillusies in et mensdom ook voor anderen nog liefde, 'n apokalyptiese liefde, zij heeft 'n machtig geloof in de vreugde van de arbeid òm de arbeid. Haar liefde gaat als 'n vlammend vuur over de aarde; alleen, et slaat niet op naar de hemelen. Ziende in de nacht-bloei et oneindig-stille branden der sterren, meent zij gestegen te zijn tot 'n wonder van revelatie, als zij verklaart, hoe die 'n deel uitmaken van et grote systeem der heelalbeweging, en arbeiden. En zij, die God als de beweger daarachter niet kent, heeft zich neergestort op de aarde-dingen, en et edelste ervan: de mensen. In ontroerende liefde breidt zij haar moederarmen naar allen, allen.... Zij wil: de broederschap der mensen, levend om elkaar.
Dàt is haar geloven: de droom van 'n aards paradijs. Welk 'n vermetel-dwaze droom! Is ooit over de waan van de autonome mens: zonder God et geluk op de wereld neer te dwingen, straffer gericht gehouden als in de ondergangen onzer dagen?
Nog altijd staat de Engel met vlammend zwaard voor et paradijs, sints Adam viel, en in hem heel et mensen-geslacht. De mens is niet van nature goed, zoals Roland Holst in blinde verering haar meester nazegt, zonder de wereldhistorie in haar feitelikheid en et leven van iedere dag, te erkennen.
En et geluk zàl et mensdom voorbijgaan, als et meent de cirkel der dingen die bewustheid dragen, te kunnen afsluiten met deze planeet, al sloegen alle liefdevuren, die zielen verteren, samen tot de starren omhoog tot één rode vlam die allen konden zien als vlammend voor hùn.
't Geluk dat leven wil in de zielen van allen, kan alleen en bestendig aanwezig zijn, als de doelstelling des levens begrepen wordt: God. En aards geluk kan niets anders zijn als - zij 't onbewust - bezit van God, zoals die zich na deze tocht-in-ballingschap gaat openbaren in stralende klaarte voor allen, àllen, om zich in eeuwige overgave te laten beminnen door hen, die reeds op aarde streefden deemoedig zijn liefdewil naar best vermogen in te volgen.
◽ ◽ ◽
In haar gedicht: de Oude en de Nieuwe Wereld, zegt Roland Holst et volgende:
Wij dachten dat de Nieuwe Wereld zou
rein zijn van donkre luste' en donkre daden,
van alles, waaraan te denken vernedert
en wat te doen den mensch onteert.
Toen wij jong waren, dachten wij aan haar
als aan een paradijs vol zuivre vreugden,
als d'oude heid'nen aan Walhalla
en d'oude christ'nen aan hun Paradijs.
| |
| |
Toen is Rusland gekomen met Lenin, de
groote stuurman met de koele oogen,
eerste, wendend het roer naar morgenlanden
die menschelijke voet nog nooit betrad.
Dan stort ze terug, ruggelings, uit de ideale ziening der wereldbroederschap:
Wij waren arme, kleine dwazen;
waanbevangen dwazen, anders niet.
Maar niet dadenloos willende verdromen bij de erkenning, dat haar oude wereld- en mensen-vizie 'n waan was, dwingt zij zich tot 'n konsepsie, waardoor altans nog ièts gered kan worden.. ze ziet et begin van 'n opgang naar et nieuwe leven:
De Nieuwe Wereld, - zij is toch geboren,
in bloed en tranen werd zij toch geboren,
maar z'is heel anders dan wij dachten
en van een Paradijs is niets aan haar.
In haar leeft nog, dat wat wij allen haten:
het vuil, de smaad en het bederf der eeuwen,
- wij zelven brachten 't mee, het leefde in ons -
en verstikt met zijn monsterlijke groeisels
het jonge zaad van dappre kameraadschap
en Makkerliefde en Waarachtigheid.
En toch, en toch, - ons hart gaat naar haar uit
Omdat van uwen cirkel een klein stukje
uitgaat, uitbuigt naar andre sfeer; -
omdat in u een lichtje is,
een kleine vonk van de vlammen van morgen; -
omdat in u het zware duister over-
gaat in de eerste flauwe schemering.
Iets is anders in u - alles is anders
omdat iets een ietsje anders is.
En dan volgen, na de abjekte verwerping van de realiteit, die verzen, waarin zij zelf weer opgenomen wordt in de vaart van haar gouden dromen, en die weer krijgen die diepe klank van innerlike verrukking:
| |
| |
Zwart van ellende zijt ge; bloedig rood
van haat; vuilgeel van ongeklaarde zelfzucht;
maar hier en daar, door al het zwart een weinig goud;
maar hier en daar door al den haat een weinig liefde;
maar hier en daar slaat door den stank een golf van geur
als nooit nog d'aard verkwikte: makkerschap
geurt zóó van vrije gelijkwaardige menschen.
Maar hier en daar, door 't kreunen van den arbeid,
stijgt wonderlijke juichkreet, nooit gehoord.
De arbeid, hij is nog niet sterk en vrij,
hij is nog lang niet de gemeenschap,
hij heeft haar nog niet in zich opgezogen,
maar hij is toch niet meer de oude knecht.
Hij heeft begrepen wat hij worden moet,
hij heeft zich opgericht en diep geademd,
hij heeft gesproken gouden scheppingswoorden,
hij heeft dingen gedaan, dingen geleden,
die hebben den klop van zijn hart veranderd
en de gesteldheid van zijn bloed.
De Nieuwe Wereld is anders dan d'oude
omdat in haar de arbeid anders is.
Het ware Roland Holst beter geweest zich te heffen boven de eigen tijd en boven 'n als realiteit geziene droom - ‘schoon is de waarheid’ - om tot et inzicht te geraken; dat noch een spontaan opgespoten revolutie-heroïsme, noch de materie de blijvend-stuwende motor kunnen zijn tot omhoog-heffing der mensheid. Zo goed als de materie inert blijft, als niet de geest van de mens haar aanwendt, zo goed zal et mensdom blijven neergezonken in deze afgrond van verdoemenis, als et zich niet overgeven wil aan de regenerende kracht van 'n hoger Macht, die de individuele menseziel voortstuwen kan, hoog uit boven zelfs haar edelste, maar altijd natuur-menselike daden. Omdat de kollektiviteit der mensen, overgelaten aan zichzelf zonder God, zich bijster weinig boven 'n bestiale horde verheft. De natuur-mens blijft gevallen Adam.
| |
III.
Zal de trots van dit eenzijdig wilstemperament zich blijven verzetten tegen de stromen genade, die God haar zeker om wille van haar goedbedoelen en et gebed van anderen, toe laat vloeien?
Er komt in deze bundel 'n vers voor van 'n hoog koele resignatie,
| |
| |
en tegelijk schrijnende pijnlikheid: de zelfontzegging stijgt tot zelfvernietiging: ‘Wij zullen u niet zien, lichtende Vrede.’
Waar et voor 'n katoliek bijna alleen mogelik is z'n allerhoogste ideaal te offeren in een volmaakt bedwang der natuur onder de bovennatuur, weet deze vrouw om haar geloof in et aards geluk der mensen in verdere tijden, 'n geluk waarvan zij zichzelf toch ook de zekerheid niet zal kunnen wijsmaken, om dit aards ideaal voor anderen zichzelf ten offer te wijden:
Wij zijn het geslacht dat moet vergaan
opdat een grooter rijze uit onze graven;
wij zijn het geslacht dat zich moet laven
aan zijn gebrokenheid en smartelijken waan;
wij zijn het geslacht welks gansche have
is als 't flauwe schimsel van d'eerste maan.
Wij keren in onszelf bij zoveel ziele-grootheid, maar vergeten niet, dat die voortkomt uit 'n hoge trots, die de nek niet wil buigen onder Gods Vaderhand, - en daarom nu reeds in zichzelf zo zwaar getuchtigd wordt:
verscheurde ziele' en lijven.
Daar zijn voor haar maar twee wegen: in verbeten verstarring de mantel harer trots en hoogmoed om de leden slaan, ja! maar ten koste van 'n hart dat àldoor bloedend leekt - en bloeden zàl zo lang zij leeft, want de liefdedrang van et hart is oneindig, omdat et streeft naar God; òfwel: de voet van et kruis.
| |
IV.
Met welk 'n plotselinge en in z'n verscheurdheid toch gelijkmatige vaart stoot dit boek als haar andere werken, hoog uit boven et peil van et merendeel der hollandse dichtwerken. Zo al niet de grootste, is zij zeker één van de meest reprezentatieve figuren in dichtend Nederland. Ver staan we met dit werk af van et zagen en zeuren over individuele, onbelangrijk gemaakte geweldigheden, overgeplaatst als we zijn in de sfeer der grote wereldproblemen. Haar statige zielestatuur heeft haar, naast 'n groot dichterschap, daartoe voorbestemd. - Toch zal haar werk slechts van betrekkelike waarde zijn, omdat et gefundeerd staat op dwaling, verzwakt wordt, ondanks alle noblesse en ziele-adel van aanleg, door een gemis aan bazis, een gemis aan inzicht. Henriette Roland Holst kent de plannen der wereldorde niet; de hiërarchiese ordening van de wereldbewegingen ontgaat haar, wijl zij de enige
| |
| |
waarachtige Realiteit en Beweegoorzaak niet kent en de orde der eeuwigheden als Zijn schepping: God en de zielen. Wanneer Roland Holst boven et aardebeweeg der mensen en de natuur-menselike impulsen, die, zoals gezegd, de van nature kristelike ziel tot grote liefdedaden in staat stellen, kende: et bovennatuurlik leven der zielen, die allen streven naar hun Schepper, dan zou haar ziel, die nu de breedte des kosmos omvademt, ook indringen in de diepte van et heelal, tot zij zich alles zou zien ordenen om et hart der Schepping: God, die Liefde is.
◽ ◽ ◽
Aan de donkere nachtehemel die de wereld omduistert, staat, vreemd fantoom, de grote witte gestalte dezer vrouw, die zich neerbuigt tot de mensen. Op haar lippen bloeit 'n liefdewoord.
O mocht ook zij erkennen wat haar tot vrede strekt!
Dan zou dit tans verwilderend hart haar heilige liefde laten stijgen tot 'n glorifikatie van de Allerenigste die haar waardig is, en die haar belonen zal met de stromen zijner goddelike liefde; Hij zou de liefde dezer vrouw op wonderbare wijze doorgloeien van 'n bovennatuurlik vuur, dat in haar woorden, dan gesproken tot de mensen in dienende demoed om wille van de Gekruiste, strak zou branden als 'n pinkstervlam: 'n grote witte vlam boven de wereld, al vergingen alle stelsels en siestemen.
Deze vrouw zou zijn eèn dergenen op wie wij verlangende wachten: de dichter, profeet onder zijn volk, die in wijsheid de wereldorde overschouwt, en begaafd met de macht van et goddelik dichterschap, miljoenen voorgaat: 'n richter naar et beloofde land.
GERARD KNUVELDER
Arnhem, Oktaaf Maria ten Hemelopneming.
|
|