Roeping. Jaargang 1
(1922-1923)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 315]
| |
Dante's goddelike komedie
| |
[pagina 316]
| |
25[regelnummer]
En ìk, toen hij naar mij z'n arm uitstrekte,
ik vestte op zijn gezengd gelaat mijn blikken;
en zelfs 't verbrand gelaat kon niet beletten,
28[regelnummer]
dat in mijn geest zijn beeltenis herleefde;
en naar zijn aangezicht het mijne neigend,
zeide ik tot hem: ‘Zijt gij hier, heer Brunetto?’Ga naar voetnoot1)
31[regelnummer]
En hij: ‘Mijn zoon, o mocht 't u niet mishagen,
wanneer Brunett' Latini voor 'n wijle
met u terugkeert en zijn schaar laat voortgaan.’
34[regelnummer]
Ik zeide: ‘Ik smeek daarom uit heel mijn harte.
En zo ge wilt, dat 'k me aan uw zijde neerzett',
ook dàt zal 'k doen, wanneer mijn Leidsman 't goedkeurt.’ -
37[regelnummer]
- ‘O zoon,’ sprak hij, ‘alwie van deze schimmen
maar even stilstaat, ligt dan honderd jaren
hier als geboeid, terwijl het vuur hem foltert.
40[regelnummer]
Loop daarom voort; ik loop dan met u mede
en zal me straks weer bij m'n makkers voegen,
die jamm'rend om hun eeuwig leed steeds voortgaan.’
43[regelnummer]
Ik waagde 't niet van de oever af te springen
om zij aan zij te gaan; en boog het hoofd dus
als zij die, lopend, nog hun eerbied tonen.
46[regelnummer]
Hij nu hief aan: ‘Wat toeval of bestemming
voert vóór uw laatste dag u hier beneden?
En wie is hij, die u de weg hier aanwijst? -
49[regelnummer]
- ‘Daarboven in het zonne-lichte leven’,
antwoordde ik hem, ‘verdoolde ik in 'n woud-dal,Ga naar voetnoot2)
voordat de cirkel mijner jaren vol was.
| |
[pagina 317]
| |
52[regelnummer]
Eerst gistrenmorgen wendde ik het de rug toe.
Maar hijGa naar voetnoot1) verscheen, toen ik wou wederkerenGa naar voetnoot2);
en leidt langs deze weg mij weder huiswaarts.’Ga naar voetnoot3)
55[regelnummer]
En hij tot mij: ‘Volgt gij getrouw uw sterre,Ga naar voetnoot4)
dan moet ge 'n glorievolle haven vinden,
wanneer ik wèl zag in het schone leven.Ga naar voetnoot5)
58[regelnummer]
En was ik niet voor u te vroeg gestorven,
'k had, wijl de sterren u zo gunstig waren,
u bij uw levenswerk nog aangewakkerd.
61[regelnummer]
Maar dat ondankbaar goddeloos gepeupel,
dat eeuwen her uit FiesoléGa naar voetnoot6) neerdaalde
en nog de hardheid heeft van berg en rotssteen,
64[regelnummer]
dat volk, zal om uw deugd uw vijand worden.
Geen wonder ook; want tussen wrange bessen
moet nooit de zoete vijg zijn bloem ontplooien.
67[regelnummer]
'n Oud gerucht op aarde noemt hen ‘blinden’;Ga naar voetnoot7)
'n volk, geldzuchtig, nijdig en hoogmoedig.Ga naar voetnoot8)
Zorg van hun zeden u steeds vrij te houden!
| |
[pagina 318]
| |
70[regelnummer]
Uw levenslot bewaart nog zoveel grootheid,
dat de ene en de andere partijGa naar voetnoot1) zal hongren
naar u; doch vèr blijv' van hun muil dit voedsel.
73[regelnummer]
Laat 't Fiesolaanse vee zich zelf vertrappen
tot stalstroo, maar laat 't niet de plantGa naar voetnoot2) beroeren
(zo daar nog één omhoogschiet op hun mestlaag!)
76[regelnummer]
waarin we opnieuw het heilig zaad zien bloeien
van die Romeinen die eens achterbleven,
toen 't nest gebouwd werd van zo groot n' boosheid.’ -Ga naar voetnoot3)
79[regelnummer]
- ‘Was aan mijn wens geheel gehoor gegeven,’
gaf ik ten antwoord hem, ‘gij zoudt voorzeker
nog niet verbannen zijn uit 't land des levens!
82[regelnummer]
Want diep staat in mijn geest - en 't breekt mijn hart nu -
uw goed en lieflik beeld als van 'n vader,
daar gij mij uur aan uur eens op de wereld
85[regelnummer]
geleerd hebt hoe de mens zich zelf vereeuwigt.
En hoe mijn dank u bloeit voor heel mijn leven,
daarvan moet ik in woorden steeds getuigen.
88[regelnummer]
Wat van mijn lot gij zegt, neem ik ter harte;
en zal met andre woorden nogGa naar voetnoot4) verklaren
de Vrouw,Ga naar voetnoot5) die 't wèl vermag, als 'k eens haar nader.
91[regelnummer]
Nog dit alleen wil ik u open zeggen,
dat - mits mij mijn geweten niets verwijte,
ik voor Fortuin, wat zij ook wil, gereed sta.
94[regelnummer]
Niet voor het eerst hoor ik dit handgeld rinklen.Ga naar voetnoot6)
Laat vrij Fortuin naar lust haar wiel dus wentlen;
laat vrij de landman zijn houweel hanteren!Ga naar voetnoot7)
| |
[pagina 319]
| |
97[regelnummer]
En toen naar rechts en achterwaarts zich wendend,Ga naar voetnoot1)
zag mij de Meester aan en sprak en zeide:
‘Wèl luistert, die onthoudt, wat hem voorzegd wordt.’Ga naar voetnoot2)
100[regelnummer]
En niettemin sprak ik en liep ik verder
met heer BrunettoGa naar voetnoot3) en ik vroeg wie waren
de meest vermaarden van zijn lotgenoten.
103[regelnummer]
‘'t Is goed,’ sprak hij, ‘er enigen te noemen;
van de andren zal het loflik zijn te zwijgen;
voor zoveel namen zou de tijd ontbreken.
106[regelnummer]
Verneem in 't kort dat 't àl geleerden waren
en grote schrijvers met gevierde namen,
op aarde eens schuldig aan dezelfde zonde.
109[regelnummer]
Daar met die droeve stoet gaat PriscianusGa naar voetnoot4)
en Frans d'Accorso;Ga naar voetnoot5) en nog kont ge aanschouwen,
(- hadt gij ooit lust gehad in zulk 'n vuilnis!),
112[regelnummer]
de boze zondaar,Ga naar voetnoot6) door de Knecht der knechtenGa naar voetnoot7)
verstuurd van de Arno naar de Bacchiglione,Ga naar voetnoot8)
waar zijn ontzenuwd lichaam werd begraven.
115[regelnummer]
Nog meer zou 'k zeggen; maar dit gaan en spreken
kan niet van langer duur zijn, want reeds zie ik
ginds nieuwe damp opstijgen uit de zandzee.
| |
[pagina 320]
| |
118[regelnummer]
Daar komt 'n volk waarmee 'k niet mag verkeren.
Alleen blijve u nog mijn “Trésor”Ga naar voetnoot1) bevolen,
waarin ik voortleef; en slechts dìt verlang ik.’
121[regelnummer]
Dan wendde hij zich om; en leek op genen,
die op Verona's veld 'n wedloop houden
om t' groene kleed;Ga naar voetnoot2) en hij geleek van dezen
124[regelnummer]
hij die verwint en niet die wordt verslagen.
| |
Zang 161[regelnummer]
Reeds was ik daar waar men het ruisen hoorde
der waatren die in de andre KringGa naar voetnoot3) zich stortten,
- 'n ruisen als 't gegons van bijen-korven,Ga naar voetnoot4)
4[regelnummer]
toen zich, steeds lopend, tegelijk drie schimmen
losmaakten uit 'n schaar,Ga naar voetnoot5) die daar voorbij trok
door 't reegnend vuur der wrede martel-vlammen.
7[regelnummer]
Zij snelden naar ons toe; en ieder schreeuwde:
‘Sta stil daar gij, die volgens uwe kleding
'n burger onzer boze stad moet wezen.Ga naar voetnoot6)
10[regelnummer]
Wee mij! wat wonden zag ik in hun leden
gebrand door 't vallend vuur, zo nieuwe als oude!
Nog huiver ik, wanneer 'k ze mij herinner.
13[regelnummer]
Mijn Meester werd opmerkzaam bij hun kreten:
hij wendde 't hoofd naar mij en sprak: ‘Toef even!
Voor zulke lieden moet men hoff'lik wezen.Ga naar voetnoot7)
16[regelnummer]
En was daar niet het vuur, dat naar geaardheid
van 't oord zijn pijlen schiet, ik zou haast zeggen,
dat meer aan ù dan hèn deez' spoed betaamde.’
| |
[pagina 321]
| |
19[regelnummer]
En weer begonnen zij, zodra wij stonden,
het oude lied;Ga naar voetnoot1) en toen ze bij ons waren,
begonnen zij 'n kringloop met hun drieën.Ga naar voetnoot2)
22[regelnummer]
Gelijk de worstelaars met naakt en glimmend lichaam
eerst 't voordeel van hun aanval scherp beloeren,
voordat het tussen hen tot slag en stoot komt,
25[regelnummer]
aldus wendde elk van hen, in stage rondloop,
't gelaat naar mij, zodat hun hals voortdurend
'n andre richting had dan hunne voeten.
28[regelnummer]
‘Ach, zo de ellende van deez' rulle zandzee
ons zelf verachtlik maakt en onze beden,’
sprak één, ‘als ook ons zwart-geroosterd aanschijn,
31[regelnummer]
laat onze roem dan uw gemoed bewegen
te zeggen wie ge zijt, gij die zo veilig
de Hel doorwandelt met uw levend lichaam.
34[regelnummer]
De schim wiens schreden gij mij hier ziet volgen,
hoe naakt en hoe ontveld hij ook mag wezen,
was eens van weidser stand dan gij zoudt menen.
37[regelnummer]
Kleinzoon was hij der edele Waldrada;Ga naar voetnoot3)
hij heette Guidoguerra;Ga naar voetnoot4) en in 't leven
verwierf hij grote roem met hoofd en degen.
40[regelnummer]
De tweede, die na mij door 't zand komt zwoegen,
Tegghiaio AldobrandiGa naar voetnoot5) is 't, naar wien men
ginds op de wereld meer had moeten luistren.
| |
[pagina 322]
| |
43[regelnummer]
En ìk, met hen aan 't zelfde kruis geslagen,
was Jakob Rusticucci;Ga naar voetnoot1) en, naar waarheid,
mijn boze vrouw deed mij meer kwaad dan andren.’
46[regelnummer]
Had ik voor 't vuur mij veilig slechts geweten,
ik ware tussen hen omlaag gesprongen;
en 'k denk wel, dat m'n Gids 't had toegelaten.
49[regelnummer]
Maar wijl de vuurzee mij verteerd zou hebben,
heeft vrees en angst mijn goede wil verwonnen,
die mij 't verlangen ingaf hen te omarmen.
52[regelnummer]
Dan hief ik aan: ‘Verachting niet, maar deernis
verwekte uw droevig lot in 't diepst mijns harten,
(zo zéer, dat zij slechts langzaam zal verdwijnen),
55[regelnummer]
zodra mij mijn Gebieder woordenGa naar voetnoot2) zeide,
waaruit ik wis met reden mocht besluiten,
dat lieden zoals gij, in aantocht waren.
58[regelnummer]
Ik ben van uwe stad; en altijd zeker
heb ik uw daden en beroemde namen
met liefde aanhoord en in mijn hart gedragen.
61[regelnummer]
'k Verlaat de gal en ga tot zoete vruchten,Ga naar voetnoot3)
beloofd mij door zo waarheidlievend Leidsman;
maar eerst moet ik naar 't middelpuntGa naar voetnoot4) nog dalen.’ -
64[regelnummer]
- ‘Zo waar nog jaar op jaar uw stoff'lik lichaam
bezield mag zijn,’ sprak nu dezelfde schim weer,Ga naar voetnoot5)
‘en eens uw roem mag schittren na uw scheiden,
67[regelnummer]
zeg ons of moed en ridderzinGa naar voetnoot6) nog wonen
in onze stad, zoals in vroeger dagen,
of dat men hen voorgoed heeft uitgeworpen.
| |
[pagina 323]
| |
70[regelnummer]
Want Willem Borsier',Ga naar voetnoot1) die ons bitter lijden
eerst kortlings deelt en ginds reeds met zijn makkers
voorttrekt, bedroeft ons dikwels door zijn woorden.’ -Ga naar voetnoot2)
73[regelnummer]
- ‘Het nieuwe volk, de snel-verworven schatten
verwekten trots en overdaad, Florence,
in u, zodat ge nu reeds schreit en weeklaagt.’Ga naar voetnoot3)
76[regelnummer]
Dus riep ik met 't gelaat omhoog geheven;Ga naar voetnoot4)
En 't drietal dat ditGa naar voetnoot5) hield voor antwoord, staarde
elkander aan als die de waarheid horen.
79[regelnummer]
‘Zal 't u ook ander maal zo weinig kosten
om andren te voldoen’, klonk aller antwoord,
‘heil u dan, die zo vrij naar plicht durft spreken!Ga naar voetnoot6)
82[regelnummer]
En als ge eens opstijgt uit deez' duistre krochten
en weerkeert om te zien de schone sterren;
wanneer 't u deugd zal doen te zeggen:‘'k Was daar!,’Ga naar voetnoot7)
85[regelnummer]
maak u dan op, bij 't volk van ons te spreken.’ -
Toen braken zij de kring; en toen zij vloden,
was 't of hun vlugge voeten vleugels waren.
88[regelnummer]
Zo snel had men geen ‘Amen’ kunnen zeggen,
als zij nu uit 't gezicht verdwenen waren;
dies dacht 't de Meester goed weer voort te wandlen.
91[regelnummer]
Ik volgde hem; en reeds na weinig schreden
klonk daar van zo nabij 't gedreun der waatren,
dat men geen woord van ons verstaan zou hebben. -
94[regelnummer]
Gelijk de stroom die eigen weg zich kiezend:Ga naar voetnoot8)
eerst van des Veso's hoogtenGa naar voetnoot9) naar het Oosten,
ter linkerzij van de Apennijnen-keten,
| |
[pagina 324]
| |
97[regelnummer]
daarbovenGa naar voetnoot1) AcquachettaGa naar voetnoot2) wordt geheten,
voordat hij wegstroomt in zijn diepe bedding,
maar zich bij ForliGa naar voetnoot3) van zijn naam beroofd ziet;Ga naar voetnoot4)
100[regelnummer]
gelijk die stroom ook bij San BenedettoGa naar voetnoot5)
van de Alpen dreunend neervalt in 'n diepte,
waar wel voor duizend mensen plaats zou wezen, -
103[regelnummer]
dùs hoorden wij vanaf d'n steilen oever
de zwarte waatrenGa naar voetnoot6) in d'n afgrond dondren,
zodat men hier wel spoedig doof moest worden. -
106[regelnummer]
Ik droeg 'n koord als gordel om de lenden;
en met dat koord nu dacht ik meerdre malen
de panter met de fraaie huid te vangen.Ga naar voetnoot7)
109[regelnummer]
En toen ik 't koord geheel had losgewikkeld,
gelijk mij mijn Geleider had bevolen,
reikte ik het hem, tot kluwen opgewonden.
112[regelnummer]
Dan wendde hij zich naar zijn rechterzijde,
en wat teruggeweken van d'n oever,
wierp hij het neder in d'n diepen afgrond.
| |
[pagina 325]
| |
115[regelnummer]
‘Nu moet er wis iets nieuws tot antwoord komen’,
zei 'k in mij zelven, ‘op dit nieuwe teken,
dat zelfs de Meester zo aandachtig naoogt.’
118[regelnummer]
Ach, hoe behoedzaam moet de mens toch wezen
bij hen, die niet alleen zijn daden aanzien,
maar met hun geest zelfs zijn gedachten lezen.Ga naar voetnoot1)
121[regelnummer]
Hij toch zei mij: ‘dra zal nu boven komen
wat ik verwacht; maar ook wat gij bemijmert,
zal weldra voor uw blikken zichtbaar worden.’
124[regelnummer]
Voor waarheid die het aanschijn heeft van leugen
moet 's mensen mond zich wachten naar vermogen,
of schande-zonder-schuld zal hij belopen.
127[regelnummer]
Maar kan ik zwijgen hier? - En bij de verzen
van deez' Kommedia,Ga naar voetnoot2) bezweer 'k u, lezer,
zo lang hun 's werelds gunst niet wordt onthouden,
130[regelnummer]
dat ik daar door de lucht, zo zwaar en donker,
al zwemmend een gedaante omhoog zag komen,
waarvoor het koenste hart terug zou beven.
133[regelnummer]
Zò keert de man, die in de zee soms neerduikt
om 't anker los te wringen, vastgeslagen
op rots of klip of iets in zee verborgen;
136[regelnummer]
zie, hoe hij armen uitslaat, voeten intrekt.
CHR. KOPS, O.F.M. |
|