Roeping. Jaargang 1
(1922-1923)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 301]
| |
Sint GeertruidXII
| |
[pagina 302]
| |
Hij, kan 't gedenkschrift van de overvloed der goddelike zoetheid van mij verwijderen.’ Ze begreep, dat dit de titel moest zijn van 'tgeen ze geschreven had: ‘Gedenkschrift van de overvloed der goddelike zoetheid.’ en tot troost voor al haar moeite vernam ze nog: ‘Indien iemand met godvruchtig verlangen naar geestelike vooruitgang in dit boek wenst te lezen, dan zal ik hem tot me trekken: ik zal als 't ware 't boek voor hem vasthouden, en deel nemen aan z'n lezing: en gelijk wanneer twee van één bladzij lezen, en de een de adem voelt van de ander, zo zal ook ik de adem van deze verlangende ziel in me opnemen, en van liefde tot haar zal ik bewogen worden; vervolgens zal ik zelf haar de adem mijner Godheid inademen, waardoor zij inwendig door m'n geest vernieuwd wordt. En indien iemand uit 'n zelfde verlangen 't geschrevene weer zou afschrijven, dan zal ik uit de zoetheid van m'n goddelik Hart voor elk teken, dat hij schrijft, pijlen van liefde op hem afzenden, die in z'n ziel de aangenaamste genietingen van goddelike zoetheid zullen veroorzaken.’Ga naar voetnoot1)
◽ ◽ ◽
Maar met dit eerste deel, dat zij zo plechtig besloten had, was Geertruids opdracht nog lang niet vervuld. Dit wist zij maar al te goed: want niet alleen Jezus, maar ook de abdis drong nu heftig aan op de voltooiing: zodat zij met haar tegenzin, die weer sterk in haar opkwam, stond tegenover twee - en welke twee? 't Werd weer de oude strijd tussen de gehoorzaamheid en de ootmoed; waarin de ootmoed 't in zoverre won, dat 't haar toegestaan werd: niet zelf te schrijven, maar haar geestelike ondervindingen te dikteren. Want de voorrechten van haar ziel bekend maken aan de wereld, en tegelijkertijd ze verliezen en verwaarlozen, dat voelde ze als 'n ondraaglike tegenstelling. Daarom moest 'n ander dat maar doen, opdat God aldus op waardige wijze zou worden geprezen en gedankt door allen, die Gods geheimenissen zouden vernemen. Zo was 't mogelik 't edelgesteente van Gods gaven te heffen uit 't donkere slijk en te plaatsen in 't adellike glanzende goud.Ga naar voetnoot2) In ons oppervlakkig verkeer met Jezus waarderen we Geertruids bedenking wellicht zeer slecht: en toch ze is zo echt en waarachtig, ze is zo volop menselik, omdat ze voortkomt uit 't schrijnend kontrast tussen goddelike gulheid en menselike vergeldings-onmacht. De meer zintuiglike mens bemerkt dit niet, en draagt 't ongeweten in z'n binnenste: er bestaan immers zoveel onzegbare tegenstellingen in de kleine | |
[pagina 303]
| |
ruimte van ons zelf, zonder dat wij dit weten. Maar naarmate de ziel verfijnt, wordt dit kontrast bewust, wordt pijnlik, en op 't sterke leefmoment zet 't zich om in zulk 'n geweldige smart-ervaring, dat deze ziel smacht naar 'n mindere bevoorrechting omwille van 'n meer evenwichtige levenshouding: dankwoorden zonder dank-daden vervelen eerder de danker dan de bedankte: ze laten hem verdrietig-onverzadigd; in 't geestelike, waar alles zich voltrekt in grote proportiën, laat 't zich veel heviger aanvoelen, en wordt 't 'n allerinnigste tragiek. Nochtans was Geertruid met haar dikteren de oude moeilikheden volstrekt niet te boven: ze sliep er niet van: en op een van die slapeloze nachten, - waarin de bekommernissen zo massaal in 't donker kunnen uit en omhoog groeien - beklaagde ze zich bij Jezus. Deze gaf niets toe: bevestigde haar opdracht en gaf er nog plechtiger bestemming aan, door 'n glanzenden Isaias-tekst er op toe te passen: ‘Ik heb U gegeven tot licht der volkeren, opdat ge mijn heil zoudt zijn tot aan de uiteinden der aarde.’ Ze begreep onmiddelik, dat dit doelde op 't diktaat, waarmee ze toen pas was begonnen, en in ootmoedige opstandigheid: ‘Maar hoe, o God, zei ze, kan door dit boekje iemand 't licht van uw kennis ontvangen: want ik wil volstrekt niet, dat er nog meer bijkomt: en zelfs 't weinige, dat al geschreven is, zal ik verhinderen, dat 't bekend wordt.’ De universele geest van Jezus, de wereld-beheerser, wist gauw dit klein en individueel bezwaar van Geertruid weg te nemen: Hij bracht haar opeens in de grote, kristelike werkelikheid, die zij op dit ogenblik, tobbend op haar smal cel-bed, vergeten was: Hij liet haar de tendenz zien van haar werk, z'n belang voor de kristelike saamhoordigheid: hoe Hij daarop rekende als middel om anderen zalig te maken. Wat klaagde zij over onmacht en tegenzin. Ook Jeremias. toen hij werd uitgekozen tot profeet, beschouwde zichzelf als 'n spraak-gebrekkige, als iemand zonder takt, en toch door z'n woord werden volken en rijken tot 't goede bekeerd. Zo zou ook 'n ieder, die Hij had voorbestemd om door haar met 't licht der kennis en der waarheid beschreven te worden, hierin niet worden teleurgesteld. Want geen mens, zei Hij nadrukkelik, kan de eeuwige voorbestemming beletten: die ik heb voorbestemd, die zal ik ook roepen, en die ik geroepen zal hebben, die zal ik ook rechtvaardig maken, op de wijze, die mij behaagt.Ga naar voetnoot1) Dat ging recht in 't hart van de apostoliese Geertruid: ze werd zich haar zending opnieuw bewust: en haar wil in de nacht, voelde zich weer dapper om 't werk van de dag te voltooien. Menselike aandrang moest echter goddelike meermalen helpen: want zelfs de heilige ziel wordt nooit 'n mekaniek onder Gods beinvloeding: | |
[pagina 304]
| |
ze wijkt en weifelt, ze kent haar angsten en afkeer: en de uitwendige rechtlijnige eenheid in haar levensverrichtingen veronderstelt 'n worsteling van binnen, 'n psychologiese verwarring, waarbij 't meest ingewikkelde moderne roman-leven aan pijn van vertroebeling en radeloosheid 't niet halen kan: 't felste tweegevecht geschiedt tussen God en mens. Bij Geertruid werd Jezus geholpen door de abdis, die de belangrijkheid van haar geschrift begrepen had, en van dit bevoorrechte leven abdij en kristelike wereld wilde doen profiteren. Ze handhaafde Jezus' opdracht, waardoor Geertruid opmerkelik versterkt werd. Want zodra deze meende, dat de abdis er zich minder mee bemoeide - misschien omdat 'n nieuw-gekozene geen inzicht had, ofwel 'n ander inzicht had in deze aangelegenheid - bad ze tot Jezus om nu maar 't werk te staken, want de overheid drong er niet meer zo straf op aan. ‘Maar weet je dan niet, antwoordde Hij, dat wie door Mijn wil wordt gedwongen, boven alle andere gehoorzaamheid wordt gedwongen. Wanneer je dan weet, dat 't mijn wil is, dat je dit boek schrijft, waarom je dan zo verontrust. Ik zal de zuster, die 't schrijft, aanmoedigen en trouw helpen, en wat van mij is zal ik ongeschonden bewaren.’ En weer in plotselinge overgave zei ze, bezorgd ineens om 'n bijkomstigheid: ‘Hoe wilt ge, liefste Heer, dat dit boek dan gaat heten’. ‘Heraut der Goddelike liefde, antwoordde Hij, want men zal er 'n voorsmaak in vinden van mijn overvloeiende liefde.’ Als middeleeuwse en bekend met ridderlik kostuim, begreep ze die titel ten volle: ‘Herauten hebben gezag; welk gezag geeft Gij nu aan dit boek, wat ook zo heet.’ En plechtig klonk 't: ‘Krachtens m'n Godheid, sta ik toe, dat al wie tot mijn verheerliking met oprecht geloof, nederige godsvrucht en godvruchtige dankbaarheid erin zal lezen en stichting zoekt, de vergiffenis van z'n dagelikse zonden zal verkrijgen, de genade der goddelike vertroosting, en bovendien de geschiktheid tot meer genade.’Ga naar voetnoot1) Pas later begreep Geertruid, dat ze beide delen van haar geschrift tot een geheel moest samenvoegen: ze zocht dus naar n' titel, die op beide gedeelten paste: ze wist, dat Jezus daar niet onverschillig voor was, want Hij had immers de naam ook bepaald voor elk deel afzonderlik. En omdat ze zelfs in dit minder belangrijk punt van haar werk niet zelfstandig wilde optreden, maar de volkomen weergave zijn van Gods welbehagen, richtte ze zich in vurige gebeden tot Jezus: ‘Dit boek, antwoordde Hij, bestaat uit beide delen samen: de naam zal dus ook van beide samen zijn, dat is, Heraut van 't gedenkschrift van de overvloed der goddelike liefde, want 't zal de heraut mijner goddelike liefde zijn tot herdenking voor al m'n uitverkoornen.’ | |
[pagina 305]
| |
Dit werk van Geertruid, waarvan de weidse en in 't veelvoud van bepalingen zwoegende titel de geestelike weelde van z'n inhoud al laat vermoeden, zal op z'n tijd in verband met haar andere schrifturen nader worden besproken.
◽ ◽ ◽
In 1289 op drie-en-dertigjarige leeftijd is Geertruid aan deze zielsbeschrijving begonnen, en vlak voor haar dood in 1301 heeft zij eraan gearbeid: 't heeft 't meest bewuste deel van haar leven onnoemelik gekweld. Dit torment na te voelen is voor ons onmogelik: want 't bestond niet zozeer in 't onzegbare zegbaar te maken, wat elk nauwkeurig beschrijver van psychiese gebeurtenissen en gevoelige waarnemingen ook ondervindt, ofschoon in mindere maat: de pijn kwam hier van de ootmoed, die uit zichzelf altijd smachtend naar verborgenheid, tot onverbiddelike opdracht kreeg, heraut der goddelike liefde te worden, publieke verhaler van eigen geestelike liefdes-ervaringen: en daarbij smartelik bewuste van eigen onwaarde door zonde en verwaarlozing. Wat deze dagelikse tegenstelling aan smart veronderstelt, dat moet 'n heilige maar zeggen. Eerwaardig om z'n haast goddelike oorsprong, aandoenlik om de zielstrijd, waaruit 't voltooid werd, geweldig geluid van goddelike en menselike liefde, bruiloftelike verrukking van Jezus in Geertruid, en Geertruid in Jezus, ontstellende konsekwentie van 't evangelie, hoe ontroert me op deze zomermiddag opeens dit oud schriftuur, dat me sinds lange jaren vertrouwd is geworden, dat 'n stuk is van m'n hartelikste leven. 't Is keer op keer doorbladerd, 't heeft veel uren geheiligd, 't vergrootte 't leven, dat zo erbarmelik met kleinigheden zich bemoeien kan en om kleinigheden zich bekommeren: 't gooide over de dag de jubel om goddelikheid, en deed de ellende om menselikheid vergeten, 't trok 't leven samen om de gloeiende zielkern van binnen, waar God vinnig en geweldig ons allen wil aanraken, en 't konstrueerde de vier en twintig uren tot 'n rustig, klaar en mannelik poeem met de verzuchtingen van de Geest Gods tot ritme. Maar van middag achter 't vierkante venster - voorbij gaan spelende jongens en 'n oude boer beziet de korenschoven in de rijpende gloei-zon - hoe vreemd is dit: dit boek verwijt me zo veel: 't is ontgroeid opeens aan de beschouwing: 't doet 'n aanklacht tegen m'n leven: want ik herinner me, dat 't volgende geschied is: Toen Geertruid was klaar gekomen, drukte Jezus 't boek tegen z'n borst, en zei: ‘ik druk 't tegen m'n heilige borst, opdat de zoetheid van m'n godheid alle woorden, die erin zijn geschreven, tot in de kern doordringe, gelijk de zoete mede doordringt 'n verse kruimel brood. | |
[pagina 306]
| |
Al wie erin zal lezen tot m'n lof en nederige godsvrucht, zal vrucht van eeuwig heil daardoor verwerven.’ Toen vroeg Geertruid, dat Hij dit boek zou vrijwaren van alle dwaling tot Zijn lof en glorie. En Hij strekte Z'n hand uit, maakte er 't kruisteken over, en zei: ‘Gelijk Ik bij de Mis 't brood en de wijn veranderd heb in mijn lichaam en bloed, en dit voor 't heil van allen: zo heb ik ook voor allen door m'n hemelse zegen 't geschrevene in 't boek geheiligd, als dezen, gelijk ik zei, met nederige godsvrucht erin willen lezen tot hun heil.’Ga naar voetnoot1) Ik weet 't nu zo stellig: dit boek begrijpen, is z'n leven veranderen: hoe meer van Jezus in de ziel, hoe meer van Geertruid in de ziel, want Geertruid wordt enkel in Jezus verklaard: dit is geen kwestie van kunde en gevoeligheid: de jarenlang bijeenvergaarde vondsten worden belachelik miniem in 't aanschijn van Jezus, die aan de lezer vraagt: verlangen naar Zijn lof en nederige godsvrucht. Laten wij in dit uur eerlik zijn met ons zelf: de ziel is te duur om ze aan schijn en fantasma te offeren: laten we eerlik zijn met ons zelf en zeggen: er geschiedt zoveel, en zo ongemerkt, uit hovaardij in ons binnenste: Gods lof wordt zo weinig puur gezocht; en, Jezus Christus, 't zal nog lang duren vóór 't anders is: want onze zielkunde, knap in de ontleding, brengt ons bij de bepaling van eigen reëele etiese waarde wanhopig in de war: ze is partijdig en begunstigt geniepig 't nooit genoegen bescheiden en al te vaak schijndode ego. Daarbij: de een bederft de andere bij ons: we zitten allen aan 'n dagelikse fuif-partij ter viering van tijdelike waarden: Gods lof wordt gezongen, maar niet gedaan; en dit verzuim geschiedt in blanke goede trouw: en die ootmoedig is, wordt door 't feit van zijn ootmoed 'n zonderling. Zo zal dit boek nog wel lang voor velen z'n diepe zin en z'n diepe vreugden als geheimen bewaren: de wereld-zending van Geertruid wordt door onze geestelike onvolgroeidheid beperkt tot 'n intiem en klein getal van bevoorrechten, omdat de voorwaarden van deze geheims-onthullingen bekering en overgaaf, Gods-beleving en zelf-versterving zijn: de reine, dwaze heilige zal 't begrijpen: die z'n vlees niet liefheeft en met heroieke moed de zaligheid van z'n ziel vervolgt: en die dit heel eenvoudig vindt, en alles goed vindt behalve één kleinste letsel aan z'n ziel en aan die van z'n broeder: en die uit elk voorval vreugde verzamelt.
M. MOLENAAR |
|