Roeping. Jaargang 1
(1922-1923)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 287]
| |
I.Als van hun-beider kindje de jonge moeder zwanger gaat - verbaasd staat zij in het wonder van haar langzaam-rijpende lichaam - zouden om dit we met haar ons niet allen verblijden. Wij willen ons hart verzadigen aan het stil glanzen van haar ogen: God staat zo angstig-dicht nabij iedere moeder: dat wij beschroomd zijn haar leven te naderen.
Zijn we niet allen blijde om het zingende in deze witte moeder: nu zij peinst om het kindje in deze tijd der verwachting, nu zij peinst hoe de vrouw werd bevoorrecht: die de vrucht mag drágen van hun-beider liefde, en van hun-beider liefde de vervulling mag géven: hoe van háár vlees vlees mag zijn dit nieuwe leven, en van háár bloed bloed; nu zij het moeder-zijn weet: om man en vrouw bevende licht-boog van zó witte stilte - om dit voorrecht en deze zuiverheid heimelike vreugde-ekstaze - dat wie uit de velen geroepen werd aarzelen zou aan dit te geloven en aarzelen, dit te aanvaarden: door wat werd ik dit waardig, door welk leed werd 'k dan gelouterd: zie de schamelheid eens mijner ogen, de ledigheid mijner handen: en hoe zal ik dan klaarte geven aan de ogen van mijn kindje.
Zijn wij niet allen blijde om het zingende in deze schone vader: Zijn ogen rusten verzadigd in de beschroomde verwondering en verblijdenis der vrouw - God staat zo angstig-dicht nabij iedere moeder. Hem is voldoende de aarzelende veneratie zijner vingers aan de siborie van haar lichaam: te mogen wachten bij die zachte beklemming en huiver om eigen gewijdheid.
Zijn wij niet blijde om deze jonge vader. Zie de milde kracht zijner ogen, de tere fierheid van zijn hoofd. Het kindje van haar is ook zijn kindje; hoe zal dit kindje sterk zijn! 't schoon ogen-licht der moeder zal komen in zijn ogen: háár tederheid overvloeien in hem, háár kuisheid in hem, háár deemoed in hem: dit wonder tussen moeder en kind.... door mij. | |
[pagina 288]
| |
II.Nu is het kindje gekomen! Nu werd het tere lichaam der jonge moeder door pijnen geheiligd. Twee mensen staren verstild in het wonder van elkanders liefde: De zwakheid harer hand vertrouwt zij de zekerheid van zijn hand. Hun ogen vinden elkander in dank: ‘God, waaraan mochten we dit verdienen.’
En hun vrome eerbied voor het kindje: ‘Dit kindje, ons kindje: uw zoet bevel: uw kindje.’ | |
III.Zouden wij allen niet blijde zijn, en gaan over de aarde met aandacht al onze dagen: Nu gaat het kindje worden gedoopt: ons hart wordt van verbazing wit en stil. Komt, laten van verre we 't mogen begeleiden met ons blijde zingen: Uit de witte liefde verwekt - schoonheid door mensen gevormd - is nu het kindje begonnen de weg naar de Schoonheid van God. Uit de witte liefde verwekt zweeft nu het kindje gezuiverd, het heilige kindje in de eindeloze Liefde van God. Gezegend om dit de heilige moeder, gezegend de zuivere vader. Gezegend dit witte kindje, dit heilige kindje. Gezegend dit uur: want die de verblijdenis weten zijn met de aarde verzoend. Gezegend zij God, gezegend de milde Gever, de zachte Vader gezegend: Hij kwam door dit wit kindje rusten aan onze harten.
Komt, komt, laten wij allen zingen, zingen en blij-zijn bij dit: wit Wonder der Geboorte.
HENRI BRUNING. |
|