Roeping. Jaargang 1
(1922-1923)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 256]
| |
Zijn bataljonscommandant.Ga naar voetnoot1)Na de koningsparade van 1889 wandelden twee jonge officieren over het mooiste plein van Nederland, het Vrijthof te Maastricht. Toiletten en uniformen bewogen zich in de lommerrijke lindenlanen, welke deze wandelplaats aflijnen en waarop de voornaamste smalle straten der kleine gezellige ‘city’ uitloopen. Koningsparade was eertijds een dag van feesten en festoenen. Vanaf het houten plein-kiosk klonk de geliefde ‘Sambre et Meuse’-marsch en de groote klok van ‘Sint Servaas’ klaroende over het veel-gekartelde daken-spel der oude stad tot ver in de vlakke Kempen en tot tegen de mergelblok-massieven der Geulle-heuvelen aan.... Luitenant Kerstens trachtte tijdens de pantoffel-parade, welke immer op het militaire schouwspel volgde, zijn collega van Wijk over te halen om dien nationalen avond op het officieren-diner tegenwoordig te zijn; er waren bekoorlijke dames, er waren bakvischjes zoo fijn als Tanagra-porcelein, er waren vrienden uit de grens-garnizoenen Luik en Aken en men moest toch het gemeenschappelijk grensverkeer zooveel mogelijk bevorderen. Maar van Wijk weigerde halsstarrig en ietwat geheimzinnig-gewichtig fluisterde hij den Don Juan der oude veste in: ‘vanavond of vannacht verwacht ik mijn eersteling’.... Luitenant Kerstens gaapte hem onbegrijpelijk aan, niet snappend wat dat toch wel te maken had met een officieren-fuif en zorgeloos floot hij de laatste deunen der lustige militaire marsch mee. ....En inderdaad in den laten avond van den dag der koningsparade was de lange van Wijk, bekend om zijn donderende commando-stem in het bezit van een stamhouder, die, vermoedelijk tengevolge van erfelijke belasting, zijn joyeuze wereld-entrée met een oorverdoovend kabaal liet gepaard gaan.
◽ ◽ ◽
Dit feit was de hoofdoorzaak, dat in Augustus 1914 de oude Majoor Kerstens zoovele sympathie gevoelde voor den piepjongen tweede luitenant van Wijk. Telkens als hij den zoon van zijn vriend zag, herinnerde hij zich de dolle dagen der negentiger jaren, ....die Chantecler-trots, welke hem met hoog-geheven sabel de beauty's van oud-Maastricht, die speciaal voor hem over de balcons kwamen hangen, deed salueeren met strammen neerzwiependen bliksem-zwaai. Hij dacht nog aan de kaste-illusie van de conservatieve clan dier dagen, welke de officieren tot halfgoden proclameerde.... En helaas dat alles was voorbij. Tusschen 1889 en 1914 lag het tijdperk van een modern | |
[pagina 257]
| |
geslacht, dat was vooruitgestormd en alle duffe denkbeelden had neergesabeld. ....Niet meer met zijn vroeger fanatiek ‘feu sacré’ commandeerde de oude Kerstens zijn grensgarnizoen. Zijn dienstjaren en zijn te vlotte levenswijze hadden hem ontzenuwd en alleen de slaafsche sleur van circulaires en ‘recueils militaires’ hielden zijn dagelijkschen tredgang gaande. Brutale durf en initiatief waren hem even vreemd als een nieuwe militaire rijbroek; de zijne was in de geheele divisie berucht, omdat zij dateerde uit zijn cadetten-tijd en witgrijs was van wilde manoevre-ritten en handgaloppen langs de singels en lanen van Breda, Amersfoort, den Haag en Nijmegen, waar de ranke zachtbruine Bles elk opengeworpen raam kende, waaruit een geparfumeerd dames-zakdoekje kwam wuiven, en elke boomen-groep van een binnenpark, waar hij moest stilstaan en een rose meisjeshand zich verwaardigde zijn bestofte neus met Russische eau de Cologne te bespuiten....
◽ ◽ ◽
Hij had den jongen van Wijk naar een brug-bivak gedetacheerd, hetwelk bekend was als een der gevaarlijkste vooruitgeschoven posten van het Veldleger. Hij zeide, dat het één der eervolste leger-commando's voor jonge officieren was, en vaak bezocht hij hem om moppen te tappen over het vroegere Maastrichtsche garnizoens-leven, hetwelk met Leeuwarden en Sint Geertruidenberg zoo'n vrijgevochten reputatie heeft genoten.... ....Minuten-lang kon hij dan peinzen over zijn militaire jeugd en dan staarde hij wezenloos vooruit als wilde hij den voortrennenden tijd één seconde dwingen stil te staan...., maar de gras-steppen van den vallei-breeden Maasgriend, welke vanaf het hooge dijk-bivak aan zijn voeten lagen, leerden hem ‘hoe het getij en het seizoen varieert: soms sterft de natuur bijna af om eenigen tijd later weer te herleven als het natte sap en het geboorte-groen zich uit takken en stammen wringt en er weer bloesem begint te bloeien. In die lente van heerlijke levens-Renaissance en van verlangens-drang naar nieuwe origineele ideëen, reed de oude Kerstens bijna dagelijks naar zijn jongen vriend en dan wandelden zij vóór het soldatenbivak op den langen dijk, springend van beal op beal,.... de wijde open vallei, laag-liggend aan weerszijden van hen, de lichtblauwe hemel vol terugkeer ende vogel-geluiden hoog boven hen. Vanuit de wijde vallei waaiden de geuren van grassen en gaarden aan en de eindelooze weilanden lagen er te groeien in hun bijna-ijle ontluiking van nieuw rivierklei-gras, als lag een spinragge sluier van tintelend teergroen geplisseerd over de terrein-plooien van de griend. | |
[pagina 258]
| |
's Zomers zaten zij vaak op het terras van de houten bivak-keet thee te drinken. De warme walm van den eersten hooi-oogst prikkelde hunne zinnen en door hunne veldkijkers begluurden zij dan de jonge boerinnen, die op het waarschuwend koeien-geloei de melk-emmers en de drie-pootjes aansleepten.... Dan stond de oude Majoor op zijn hoogste herlevingspunt des jaars. Dan sprong hij over het net der staaldraden, 'twelk op den dijk het seinhuis der brug met de wissels verbindt, en rende den schuinen steenopslag af, als wilde hij de volle vruchtbaarheid en zomersche rijpheid inademen en een enkele levensminuut volbloedig en jong-energiek zijn.... Hij daalde dan met den jongen van Wijk af in de smalle loopgraven en de diep-ingesneden verbindings-gangen, welke zich om het hooge bivak in gordels en complexen uitstrekten en die vruchtbare vallei van den zonnigen zomer doorkerfden met roetkleurige schrammen. 's Winters tuurden zij vanuit de kleine keetkamer, waarvan alle reten met asphalt-papier waren dichtgespijkerd, onder het rookspiralen hunner sigaretten, naar de uitgestroomde Maas,.... donker-groen-bruin, en met lange laag-gestreepte horizonten, waaruit een enkele loodrechte iep of torenspits in de stormlucht boorden. Wat kon de oude Kerstens dan mijmeren en philosopheeren over den winter des menschen-levens, waarop nooit meer een juichende lente en een joelende zomer volgen kan....
◽ ◽ ◽
Zoo bezocht de oude Majoor méér dan een jaar den jongen commandant van het hooge brugbivak. Toen plaatste het Opperbevel hem over. Hij had bewijzen van volkomen incompetentie in de uitoefening van zijn grensgarnizoens-commando gegeven, - aldus stond het in de bijzonder-scherpe, persoonlijke nota. Hoe zou ook die uitgemergelde Kerstens zich anders kunnen getoond hebben? Zijne conduites en zijne hoofdofficieren-reputatie markeerden hem tot iemand, die hoognoodig op stal moest. Het Opperbevel zette hem niet op stal, maar gaf hem een veldbataljon. Daags vóór zijn vertrek bonsde voor den laatsten keer de doffe galoppeer-sprong van den ranken, zachtbruinen Bles door het lage Maasland, diepe indrukken van hoefijzers trappend in het sappige, opspattende kleigras. Dien dag vlotte hun gesprek niet en de oude Majoor staarde als een geslagene over de melancholieke griend, waar een herfst-storm bulderde en de kanadassen ontbladerden. Leunend op een spoorweg- | |
[pagina 259]
| |
wissel staarde hij voor zich uit,.... zijne oogen leken als van een ontzielde.... Toen zij afscheid namen, mompelde de oude Majoor met gebogen hoofd en een prop in zijn keel: ‘Beste kerel, nu kom ik in de laatste ronde. Ik bid nooit van Wijk, maar als jij eens daarginder in die kleine dorpskerk komt, zul je dan eens aan me denken?’ Den volgenden ochtend donderde de expresse Maastricht-Amsterdam door het spoorweg-bivak. De soldaten schreeuwden niet om chocolade en couranten. Met donker-gebronsde gezichten, rood-bruin van zonne-hitte en storm-geweld, stonden zij, stram-gericht, boven op den hoogen dijk. Achter hen, aan den witten stok van den vlaggestoel, wapperde hun satijnen oranje-blanje-bleu. En toen hun oude brave bataljonscommandant voor een der breede vensters van den restauratie-wagon stond, presenteerden zij de geweren, met een scherpe opflitsing der blauwe bajonetten in het witte morgenzilver der herfst-zon....
◽ ◽ ◽
De wereld is klein als een vischkom. Bijna elken dag keert het verleden in een kleine daad of in een groot detail terug. Zoo verging het ook Kerstens en van Wijk. Anderhalf jaar na hun afscheid kreeg Majoor Kerstens zijn jongen vriend als luitenant-adjudant bij zijn veldbataljon. Vanaf den eersten dag trachtte van Wijk den ouden armen vriend van zijn vader te vrijwaren tegen hatelijke opmerkingen en de beruchte afbrekings-methodes. De oude Kerstens was een volkomen vervallen en gebroken type geworden. Met de uiterste moeite handhaafde hij nog zijn autoriteit. Periodiek moest hij zijn bataljon over de grensdorpen tusschen de Mark en de Schelde verplaatsen. Een enkele maal ‘bofte’ hij met een ietwat beter kantonnement, maar gewoonlijk kreeg hij de slechtste standplaatsen, de slechtste officieren en de slechtste baantjes-gasten.Ga naar voetnoot1) Zijn bataljon werden de beste trekpaarden afgenomen en vervangen door afgejakkerde krakken der veldartillerie. Hij leed eronder. Zijn trekken groefden zich als schuurde elke mobilisatie-dag en elke hem neerdrukkende order er een nieuwe diepere voor in. Hij toonde zich nerveus, onevenwichtig, dwaas.... Soms vierde zijn Don Juan-natuur nog eens hoogtij. Vooral 's Zondags-namiddags, als hij zich veilig wist voor telefoontjes van den regiments-adjudant en voor spoed-ordonnansen met strikt-geheime orders onder dubbel couvert, welke twee dagen tevoren in verschillende | |
[pagina 260]
| |
groote dagbladen waren verschenen, reed hij met van Wijk alle plekken en paden van den omtrek af. Wee de Heikes-vrouwGa naar voetnoot1), die hij dan ontmoette! Al was ze blank of bruin, struisch of uitgeknepen, immer begroette hij haar van verre met zijn stereotiep: ‘Dáág zus, wat heb je een mooi bekje’.... Dan grinnikten de afstammelingen van Zigeuners en Spaansche soldaten zeer behaagziek, omdat zoo'n ‘hooge’ op zoo'n luxe-paard zóó galant was en zij riepen dan gewoonlijk zeer gevleid terug: ‘Dáág ouweheer, hêj-je gein sigander veur mein vraaier’? - Majoor Kerstens haalde dan zijn uitgerafelde portefeuille uit zijn uitgerafelde tuniek-zak en overhandigde haar, met een hoffelijken zwaai als voor een markiezin, een van zijn afschuwelijke zware stinkstokken; want hij rookte de goedkoopste, welke te krijgen waren. Als ze dan doordraafden, waarschuwde de oude Majoor zijn jongen adjudant in het weinig Fransch, dat hij bij elkaar geschraapt had, aldus: ‘Mon ami, die vrouwtjes sont des diables perfectionnés’.... Kwam hij na zoo'n rit aan tafel, dan leefde een glimp zijner vroegere ‘amours’ weer op en hij bekende eens openhartig, dat bij zijn promotie tot kapitein zijn bataljonscommandant de volgende ondeugende speech had gehouden: ‘onze eeuwige jeugdige Kerstens zou wel de karresporen van een mullen zandweg met de scherven van gebroken meisjes-harten kunnen plaveien’.... Dat ontlokte aan zijn luitenants een helsch spektakel, met het door elkaar schreeuwend gevraag of zij ook zoo mochten tekeer gaan. Maar dan herhaalde Kerstens met ernstige stem welke vervolmaakte duivelinnen hij de vrouwen wel vond. Maar dat geloofde niemand!
◽ ◽ ◽
De regiments-commandant van den Majoor Kerstens, dus zijn onmiddellijke chef, was een bekend bier- en Bordeaux-drinker. Hij bezat een adjudant, die als zijn ‘hofmeier’ optrad en in verwaande machtswellust alles bedisselde en bekokstoofde. Die regiments-commandant nu had zich in zijn hoofd gezet, om ondanks zijn gemis aan tactische en strategische kennis toch brigade-commandant te worden, en hij dacht dit te bereiken door zooveel mogelijk Kerstens te ‘nekken’. Zijn ‘hofmeier’ maakte een ware jacht op de zwakke punten, welke elk veldbataljon aankleefden: ontbrekende kaarsen in de keukenwagens, hospitaal-soldaten zonder pepermunt-water in de medicijn-flesschen, vuile koks met zwarte nagels.... Zoowel de regiments-commandant als de Majoor Kerstens waren militaire nullen en dus | |
[pagina 261]
| |
speelden dergelijke nulliteiten de hoofdrol bij het gevecht om de promotie. Maar immer bleef Kerstens de gentleman. Er kon gebeuren wat wilde, steeds dekte hij met zijn hoofdofficiers-rang de dolste dwaasheden zijner officieren. Ondanks zijne degeneratie verdedigde hij zijn bataljon met de weinige vezels, welke hem nog ter beschikking waren. Van Wijk ondervond in die dagen van het promotie-schrikbewind hoe hoog zijn uitgemergelde chef in sommige zaken stond. Zijn moeder stierf in die dagen en toen vertelde een oud-Indische collega van den ouden Kerstens, dat deze de oude vrouw de laatste tien jaren geheel onderhouden had. Toen begreep van Wijk het voortbestaan van die wit-grijze rijbroek, van die peterselie-kleurige tuniek en van die vrachtrijders-camachen. Er bestaan zoo weinige heeren in onze moderne ‘society’, die terwille van hun trots en hun familie-eer armoede willen lijden en die dan toch tip en top heer kunnen blijven, al wordt hen de grond onder hun voeten uitgegraven!
◽ ◽ ◽
Daags na de begrafenis zijner moeder, reed de oude Kerstens weer aan het hoofd van zijn bataljon, dwars door Breda over de lange Baronie-laan naar Galdershek, een der uiterste zuidelijke uitgangen van het Mastbosch. Toen zij het kerkhof van Ginneken in zicht kregen, nam hij zijn kepi af, wat van Wijk de waarschuwing ontlokte ‘Majoor de zon steekt vandaag venijnig, ik zou als ik U was de kepi maar ophouden’. De kepi bleef af. Toen zij over de Duivelsbrug reden, vroeg de Majoor, zich nog even in het zadel omkeerend en een laatsten blik op het Ginnekensche Kerkhof werpend: - ‘Weet je ook van Wijk wie daar op het kerkhof ligt?’ - ‘Bedoelt U Chassé en zijn vechtersbazen van 1832?’ - ‘Pardon van Wijk, ik heb nog een zusje gehad, zij ligt daar. Zij stierf toen zij vijf jaar oud was.... Dat kind van Wijk, heeft nooit gedacht en nooit gelachen.... het werd krankzinnig geboren’.... Voor Kerstens en van Wijk roffelden de acht tamboers de opening van een nieuwe marsch. De zes trommels roffelden diep en dof en er tusschen door raasden de koperen hoorns. Hun metalen weerklanken klonken van achter den ouden kerkhofmuur terug.... - ‘Gek-zijn, vervolgde Majoor Kerstens, beteekent vegeteeren en gelukkig niet-beseffen welke misère en desillusie ons het leven wel brengt. De kleine Dora werd gek geboren en is gek gestorven.... Mijn vader was besmet van Wijk!’.... | |
[pagina 262]
| |
- ‘Maar Majoor, zeg dat niet, zwijg dat....’ Zij sloegen den weg in langs het kasteel van Bouvigne, waar Frederik Hendrik eens zijn hoofdkwartier vestigde.Ga naar voetnoot1) Het historische slot spiegelde zich als een trotsche zwaan in de heldere grachten. Eenige oogenblikken had de oude Kerstens gezwegen, toen sprak hij verder: - ‘Ik vertrouw jou, van Wijk. Jij vecht elken dag voor me. Ik moet het toch eens aan iemand zeggen. Mijn vader was zee-officier en hij liep het op in de opium-kitten van Tokio.... Ja, zoo'n vlagvertoon brengt me soms veel familie-ellende in het moederland.... Weet je ook, dat ik nog een broer heb, van Wijk?.... Van Wijk keek hem vragend aan en zei: - ‘Neen Majoor, ik dacht, dat U zoon-alleen was!’ - ‘Mijn broer zit in Gheel.Ga naar voetnoot2) Die denkt dat hij Raphaël is. Hij kladt cahiers vol met engelen-kopjes en koeien-pooten. Hij is ongevaarlijk.... Mijn God, mijn God, als ik dat alles zoo bedenk, wat zal er van mij wel geworden?.... Zou ik wel normaal sterven?’.... Toen zei van Wijk brutaal en kortaf: - ‘Zeker Majoor, indien U zoo gauw mogelijk pensioen neemt. De dienst maakt U krankzinnig. U moet rustig op een villa-dorpje gaan rentenieren. Uw chefs pesten U....’ Maar de Majoor wilde het niet begrijpen en viel uit: - ‘Ik verbied je van Wijk, onkrijgstuchtelijk over mijn chefs te praten; je bent er te jong voor.... vooruit, zeg aan de tamboers, dat we den eersten boschweg rechts nemen’.... - ‘Maar Majoor, langs den Galderschen straatweg houden we veel langer een harde baan’, merkte van Wijk op. - ‘Ik móét in het bosch zijn. Dat houdt me wat bij elkaar, die dichte boomen en die ondoordringbare hout-opslag. Ik kan nu niet de vlakte van de Mark bekijken. Dat rukt me uiteen.... Zeg van Wijk, zou ik mijn couranten kunnen blijven lezen en blijven rijden op Bles,.... of zou die dondersche rompslomp me verpletteren?.... Ik voel 't: de fut gaat uit m'n bataljon.’ En hij wendde zijn paard, richtte zich hoog op in het zadel en commandeerde met hooge onnatuurlijke knersende kraakstem over de honderden hoofden: - ‘Bataljon-haalt..... geen beweging meer kerels; geen haar van je wenkbrauw verroert zich nu.... houw-je-koppen-op.... de rechtervuist ter hoogte van je derde knoop.... standbeelden ben je nu,.... steenen standbeelden zonder hart en zonder hersenen’.... De sergeanten en soldaten bekeken hem met vragende verbazing. | |
[pagina 263]
| |
Wát had hun chef opeens bevangen? Hij was nooit zóó! De officieren werden onrustig. De oudste kapitein reed op zijn rijwiel naar voren en van Wijk fluisterde hem, zich diep-vooroverbuigend, toe: ‘Ik geloof kapitein, dat hij gek aan het worden is’.... De Majoor schreeuwde door: - ‘Houw-je menage-kleppen dicht.... donders-nog-niet wat harkt die rechtervleugelman tweede sectie tweede compagnie met zijn pooten.... stil die stelten.... Mijnheer van Santen Uw compagnie lijkt wel hooi en stroo.... wat een rommeltje is me dat?.... 't Lijkt wel een rustkamer-op-stap.... rechtsomkeerrrrt marrrsch.... allóóó, laat muziek hooren in die pas.. ..rechtsomkeerrrrt hááált.... sta nu stil dondersche kerels.... stok-stijf-stil.... opgelet, daar gaan we weer, één-klap-en-één-slag; zet-af-geweerrr.... op-de-plaats-rrrust!’.... De oude Kerstens draaide zich toen naar van Wijk en den kapitein en zei kalm-glimlachend: ‘Ze kennen het nog heeren, hoeveel tijd hebben we nog?.... Kijk drie kwartier.... Ordonnans ga even aan de compagnies-commandanten zeggen, dat we hier een half uur rust houden. De heeren weten, dat ik vandaag partij-commandant ben’.... Hij sprong van Bles en begon zijn paard klontjes suiker te voeren, welke hij bij alle voorkomende gelegenheden inpalmde. Hij was weer normaal. De bui was voorbijgedreven. Zij gingen met hun drieën tegen een greppel zitten en hij vertelde de legende van de Duivelsbrug, waaronder een ongewijde kapelklok en de duivel in een kolk van de Mark begraven liggen.
◽ ◽ ◽
Het was 9 uur voormiddag en er broeide een stekende Augustus-zon, toen de partij-commandant, Majoor Kerstens, en zijne talrijke ondercommandanten bij Galdershek stonden. Achter hen lag de twee K.M.-lange boschlaan, waaruit een rumoer rommelde van zingende soldaten, blaffende honden en hinnekende paarden. - ‘Heeren, heeren’, begon de oude Majoor, nerveus met zijn stafkaart tegen zijn camachen slaande, ‘heeren, heeren, vóór ons ligt de Galdersche heide, waar verondersteld wordt, dat onze tegenpartij een uur geleden op de vlucht is geslagen, na met bebloede koppen, hun aanval gestaakt te hebben op onze loopgraven-linie bezuiden Breda; willen de heeren even hun kaarten bekijken, de linie, heeren, Bavel-Ginneken-Prinsenhage-Leur.... Heeren, heeren, vervolgde hij, maar steeds met zijn zweep tegen zijn camachen trommelend, wij Noordelijken, versch-aangevoerd, moeten die vluchtende en uitgeputte Zuidelijken, vervolgen en.... heeren.... volkomen in de pan hakken. Heer Donk, zich aldus wendend tot den ritmeester van den Donk, U | |
[pagina 264]
| |
moet echter eerst eens die Galdersche heide nauwkeurig verkennen. Ik loop niet gaarne over het ijs van een nacht. (Een oude artillerie-kapitein, die het zomerzweet van zijn gezonde bolle wangen dreef, bedwong nauwelijks zijn glimlachje) Die hei, heer Donk, heeft veel hout-opslag, veel kuilen, greppels, sloten en andere gevaarlijkheden, en dan een stuk of wat buurtschappen aan haar grenzen: Galder, Hazeldonk, Kersel en Kaarschot. Ik moet weten of niets van die Zuidelijken zich in die drommelsche gaten ophoudt. Heer Donk, het is nu 10 voor 10; om 11 uur krijg ik van U daaromtrent een verkenningsrapport’.... De ritmeester van den Donk en alle aanwezige officieren stonden sprakeloos van verbazing over den tactischen nonsens, welke daar gedebiteerd werd. Van den Donk, die Kerstens zeer genegen was, trachtte een anderen gedachten-gang bij hem in het leven te roepen. - ‘Majoor, zei hij, dat zal niet gaan. Die opdracht gaat te ver. Mijn escadron telt vandaag vele verlofgangers, ik kan slechts veertig ruiters in het veld brengen.’ - ‘O ordonneerde Majoor Kerstens, dan krijgt U ook onder Uwe bevelen de wielrijderscompagnie en de regimentspatrouille. Hoevele wielrijders levert Uwe patrouille vandaag, sergeant?’ - ‘Drie, Majoor’, klonk het vermakelijk-kort. Toen mengde zich de luitenant-adjudant van Wijk in het gesprek: - ‘Majoor, begon hij, mag ik U beleefd opmerken, dat volgens de veronderstelling de vijand vluchtende is en dus vrij-gedemoraliseerd. Wij moeten onmiddellijk en zonder aarzelen de vruchten van die vlucht trekken. Anders hebben de Zuidelijken tijd en gelegenheid om zich te herstellen en zich in te graven. Ik adviseer U Majoor onmiddellijk de achterhoede van de Zuidelijken aan te grijpen en voor U uit te jagen.’ Het was een ongehoorde brutaliteit, dat een jong luitenant zoo'n juist beeld en zoo'n juist advies aan een hoofd-officier dorst te geven. Toch kon een andere infanterie-majoor, een studievriend van Kerstens, niet nalaten hieraan toe te voegen: - ‘Kerstens, ik zou maar onmiddellijk oprukken in een of andere niet te ingewikkelde aanvals-formatie en vooral met beveiligende cavalerie en wielrijders langs de Mark en de Weerijs’. Maar Kerstens bleef koppig als een stier. - ‘Heeren, heeren, redeneerde hij, ik ben het niet met U eens. Eerst verkennen en dan aanvallen. Heer Donk te paard en op route. De eerste compagnie van het voorste bataljon levert een beveiligende tirailleerlinie in den boschrand en de beveiligende posten en patrouilles voor den wachtenden troep. Er mag gerookt, maar niet gesproken worden. Alleen de ransels worden afgehangen.... De heeren kunnen gaan’.... | |
[pagina 265]
| |
De heeren gingen en wisten, dat zij van een geweldig manoeuvre-débacle zouden getuige zijn. Vier lange kostbare uren lagen de troepen en de treinen werkeloos aan de boschgreppels. Op een enkele patrouille na, kwamen geen verkenningsberichten binnen; het was tenslotte reeds half een geworden en de warmte werd tropisch-drukkend. Majoor Kerstens had zijn hoofdkwartier bij de boschwachterswoning opgeslagen, welke bijna aan den Noordkant van het MastboschGa naar voetnoot1) lag. Van den Zuidkant, waar de geheele verkennings- en aanvals-actie moest plaats grijpen, kon hij persoonlijk niets waarnemen. Alleen een veldtelefoonlijntje verbond hem met een verbindingsofficier te Galdershek. Hij rookte ersatz Russen na ersatz Russen en drentelde soms gejaagd op en neer. Totdat plotseling van uit het nabije Zuiden mitrailleur-vuur nijdig en fel tiktakte. Een minuut later kwam een telefonist op Majoor Kerstens aanloopen en sprak, woord voor woord, als gaf hij spreekles: - ‘Bericht verbindingsofficier - de vijand - heeft zich - ter hoogte - van het - Valkeniersven - ingegraven - en bestookt - uit mitrailleurnesten - onze eigen tirailleerlinie - aan Zuidelijken boschrand’. Elk woord had als scherpe echo het enerveerend mitrailleur-vuur, dat van verre trilde met spottend sarcasme.... Kerstens, buiten zich-zelf van het gepruts en gepieker, sprong op en schreeuwde tot zijn staf: - ‘Te paard heeren, te paard, er is herrie in de kajuit, te paard!’ Zijn staf gooide zich in het zadel: de luitenant-adjudant van Wijk, een artillerie-officier, een cornet en een wachtmeester van de cavalerie, twee huzaren-ordonnansen. Kerstens reed voorop. ‘Draf’, commandeerde hij, ‘draf’. Na enkele minuten riep hij: ‘Galop, galop’. De zeven ruiters sprongen aan in galop. Kerstens was ongeveer zes paarden-lengten voor en dreef Bles aan, die weldra overging in een dollen ren. De zeven ruiters stoven als razende Rolanden door de lange boschlaan, waarlangs de troepen en de treinen lagen en luilakten. Honden wilden zich van hun mitrailleur-karretjes rukken. Paarden bokten en wilden er tusschen uit. Officieren sprongen op en gilden: ‘Ransels omhangen en aantreden.’ Hoornblazers bliezen alarm.... En de zeven gekken chargeerden langs die woelende wanorde heen, vlugger als pijlen, - als een te snel afgedraaide film, met een nadwarreling van vlokken schuim en opgeworpen mos achter hen aan. Bij Galdershek stonden de verbindingsofficier en de kapitein der spits-compagnie en gaven het teeken ‘halt’. Doch Majoor Kerstens dacht er niet aan. De bezetene zweepte zijn paard aan als zat een demon achter op zijn zadel. Hij hoorde alleen het mechanisch-preciese | |
[pagina 266]
| |
mitrailleur-getik. Zijn blik werd beneveld door de bleek-blauwe walm van de volle heide-zon. De zeven gekken renden voort als gingen zij-alléén die drommelsche mitrailleurnesten zuiveren, welke allerwegen in de Galdersche heide ingegraven bleken. Het was een ren uit een oorlogsdrama,.... een krijgsrit om den dood te zoeken, met dit verschil dat elders ‘helden’ en hier zeven ‘Don Quichotten’ bezig waren. ....Ineens dwong Kerstens Bles stil te staan. Hij stond toen ongeveer 50 M. vóór een vurende mitrailleur, wier witte rookpluim giftig ophijgde. Iets zijwaarts bevond zich de kolonel-leider van de manoeuvre op een heuveltje en stootte driftig uit: ‘Hoornblazer, blaas eindigen van manoeuvre’. ....De zeven Don Quichotten reden op den kolonel aan, bleven op 10 M. afstand staan; Majoor Kerstens salueerde en wachtte bevelen. Grimmig bekeek het doodskoppen-gezicht van den kolonel, met zijn diepe grijze katten-oogen, Majoor Kerstens en hij blies hem toe: - ‘Mijnheer Kerstens, U bent tot páp geschoten; ....er is geen critiek’.Ga naar voetnoot1) Toen salueerde hij vluchtig terug als verjoeg hij een hommel, draaide zich om en ging op het heuveltje zitten. Dát was de genadeslag. Kerstens bleef nog één jaar meesukkelen. Een jaar ven wreede philantropie van het Opperbevel. Toen kreeg hij ontslag en pensioen.
◽ ◽ ◽
Van Wijk en Kerstens ontmoetten elkaar daarna nog eenmaal. Het gebeurde op den verjaardag van onze Kroonprinses in een hotelkamer van het kleine provincie-stadje, waar Kerstens den jongen van Wijk bij zijn grens-bataljon had gekregen. Van Wijk logeerde toevallig in het hotel, waar de oude Majoor zijn koffers en kisten aan het pakken was, welke daar vier jaar geleden opgeborgen waren geweest. Onaangediend klopte van Wijk aan de kamer, waar hij voorheen zoovele officieren-fuifjes had meegemaakt. En toen hij binnentrad, zag hij den ouden Kerstens in politiek, met een laag uitgerafeld boordje en een grauwe strikdas van een of andere uitverkoop. De geheele kamer leek wel een uitdragerswinkel van afgedragen uniformen en ongewasschen ondergoed. Kerstens en van Wijk drukten elkaar lang de hand. Buiten, op het stadspleintje klonk het laatste stuk van het volksconcert. De oude | |
[pagina 267]
| |
Majoor spitste de ooren, hij hoorde het Wilhelmus spelen. Hij trok van Wijk mee op het balcon en zij stonden stram in de houding. Toen onze nationale volkspsalm ten einde was, legde de gepensionneerde hoofdofficier zijn handen op de gouden schouder-bedekkingen van den jongen luitenant, bekeek eerst even de oranje kokarde, gevat in de gouden lauwerkransen, daarna de zilveren sterren op den hoogen kraag en tenslotte het getailleerde uniform en de Engelsche rijbroek en zei toen: - ‘Van Wijk, als je eens wist hoe ik dat uniform heb liefgehad, maar alles, het geheele mooie leven is voorbij’.... - ‘Alles is niet voorbij’, begon van Wijk met een even brutale stem als bij zijn manoeuvre-advies voor de beruchte doodenrit van den ouden Majoor, U hebt teveel op uiterlijkheden geleefd; zou er geen vrouw zijn, Majoor, die nu nog, ondanks Uw leeftijd, Uw desillusies, Uw caprices, voor U zou willen zorgen, Majoor, want wanneer U alleen blijft, wordt U.... - ‘Zeg maar gek, viel Kerstens in, ja gek van Wijk; ....maar trouwen doe ik niet, nooit!.... Weet je nog van Wijk, wat ik je vertelde, toen wij eenige jaren geleden over de Duivelsbrug reden? De opiumkitten van Tokio brachten het gif in onze familie. Daarom ben ik zóó! De vader straft nu nog zijn zoon!.... Zou ik nog een vrouw ermee gaan straffen?.... Ik ben en blijf officier, van Wijk,.... de oude uitstervende kaste-officier,.... Noblesse oblige, van Wijk!.... Ik sterf liever alleen en gek!’....
◽ ◽ ◽
- Drie weken later stierf hij aan hersenvliesontsteking. Hij was de laatste van een echt-militair en oud-Hollandsch geslacht, dat gedurende bijna twee honderd jaren officieren aan de land- en zeemacht van de Republiek der Zeven Gewesten en het Koninkrijk der Nederlanden geleverd had.
‘Malborgh’, Mei 1923. JOHAN GRAAFLAND. |
|