Roeping. Jaargang 1
(1922-1923)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |
Sint GeertruidXI.
| |
[pagina 242]
| |
de kans van Jezus' verheerliking totaal voorbij zag: ze werd kortzichtig door ootmoed. Maar Jezus hield aan: ‘ik bezocht de heilige Catharina in haar gevangenis, en zei haar: wees standvastig, dochter, want ik ben met U. En ik riep m'n bevoorrechte Apostel Sint Jan en zei: ‘Kom, m'n beminde, tot mij. En nog veel meer wordt er verhaald over deze twee en over anderen. En met welk ander nut: dan dat de godsvrucht der mensen er door vermeerdert, en m'n liefde voor de mensen zich openbaart.’ En Hij zei nog: ‘Zo kunnen ook enigen verlangen gaan, naar 'tgeen Geertruid ontvangen heeft. - En terwijl ze dan over jouw voorrechten nadenken, zorgen ze tegelijkertijd om enigszins ten minste hun leven te beteren.Ga naar voetnoot1) Maar Geertruid kende de wereld waarvoor ze schrijven moest. Sint Bernard zei: de taal der minne voor de niet-minnende klinkt barbaars. Er zijn zoveel mensen met bekrompen geestelik inzicht, ondanks 't nieuwe testament koppig oud-testamentair: die zich zo slecht kunnen indenken, dat Jezus behalve rechter ook bruidegom kan zijn: die als zuiverste houding van 't mens-kind de schroomvallige knie-buiging roemen, en z'n beste oefening 't gewetensonderzoek, maar de omstrengeling en de kus, en de verrukkingen der liefde, 't al-vergetend gebed, de zingende tred uit zich zelf naar de blijde God, veroordelen als ongepaste vertrouwelikheid en geestelike overmoed: strenge magisters, die ons dwingen te zien wat we zijn, niet wat we kunnen zijn, die spitsvondig bepalen, wat zonde is, maar om deugd en vrolike uitbloei van ziel zich weinig bekommeren, die elke afwijking van 't normale, d.i. 't middelmatige, verdenken als geestelike waanzin: en in eigenzinnige aanmatiging 't geheel persoonlik en taktvol beleid van Jezus over 'n mense-ziel, 't allerrijkst geschakeerde, 't subtiele, verrassende, onstuimige en onberekenbare leven der mense-ziel, onnozel proberen te verklaren en te keuren volgens 'n louter-cerebraal eng, en niet uit ervaring ruim geestelik stelsel. Zie, die mensen zouden zich ergeren, bedacht Geertruid, zouden de gaven van God belasteren, ontsticht worden in plaats van gesticht worden. 't Bedenksel pleit voor 't verantwoordelikheidsgevoel en de reëele levenszin van onze Geertruid, maar 't is toch de vrije, en onbezorgd in bruigoms verrukkelikheid opgaande bruid onwaardig. Ze krijgt dan ook tot antwoord: ‘zo overvloedig gaf ik je m'n genaden, dat ik er wel meer vrucht van moet eisen: daarom wil ik, dat zij, die ook zulke gunsten gekregen hebben, maar uit slordigheid ze te weinig waarderen, bij 't lezen van jouw bevoorrechting, hun eigen rijkdom gewaar worden, in dankbaarheid toenemen, en zo hun genade wederom vermeerderen. | |
[pagina 243]
| |
Doch zij, die boos van hart, m'n gaven zouden verachten, zie op hun eigen hoofd kome hun zonde: gij echter blijft zonder letsel. Want de profeet zegt van mij: ‘Ik zal voor hen 'n hindernis plaatsen.’Ga naar voetnoot1) Toch weifelde Geertruid: ze vond voortdurend nieuwe voorwendsels: ze maakte zichzelf wat wijs: maar Jezus achtervolgde haar, weerlegde, en drong maar aan: tot op eens de drift der genade sterker werd dan de tegenzin der natuur, 'tgeen geschied is op Witte Donderdag, in 't negende jaar na haar bekering.Ga naar voetnoot2)
◽ ◽ ◽
't Lichaam des Heren moest op die morgen naar 'n zieke gebracht worden: en ze stond met de andere zusters in 't koor op de priester te wachten. En plotseling bemeesterde haar 'n onweerstaanbare drang van de heilige Geest: en in 't geweld van die goddelike Onstuimige greep ze 't schrijftafeltje, dat ze aan de ceintuur bij zich had: ‘en begon uit overmatig dankgevoel en tot lof van de Geliefde, eigenhandig op te schrijven, wat zij van Hem in haar hart had vernomen in 't heimelik gesprek met deze minnaar: ‘Dat nu de afgrond der ongeschapen Wijsheid tot zich roepe den afgrond der bewonderenswaardige Almacht, om prijzend te verheffen de zo verbijsterende Goedheid, die door de overvloed van uw barmhartigheid neerstroomde in de vallei mijner ellende.’Ga naar voetnoot3) Maar in voortdurende angstkwelling over de al of niet juiste weergave van 't onschrijfbare, dat in haar geschied was: en bovenal beschaamd over haar eigen geringheid, die in 't stralend aanschijn der geestelike voorrechten, zich des te heviger liet aanvoelen: en door wilskrachtige concentratie vol bewust van Gods talrijke uitstortingen in haar, kwam spoedig 'n sterke tegenzin haar opnieuw beheersen. Ze gaf toe, en stelde 't verder schrijven van dag tot dag uit. ‘Ik oordeelde, bekende ze later, dat werk zo ongepast, dat ik onmogelik kon toestemmen in 't geen m'n geweten van me vroeg.’ 't Kwam zelfs zo ver, dat zij op 't feest van Kruisverheffing op 14 September, 't besluit nam om er voor goed mee op te houden, en 'n ander werk te beginnen. Maar Jezus zei: ‘ik verzeker je: je zult de kerker van 't vlees nooit verlaten, voordat je de laatste penning, die je bezit, hebt uitbetaald’. Zij echter zette er alles op: en tot zelfs op dit ogenblik van goddelike beslistheid vond haar tegenzin nog 'n bedenksel: had zij in haar gesprekken de gaven van God niet bekend gemaakt? Dat was toch voldoende: waarom ze schrijven? | |
[pagina 244]
| |
't Antwoord is 'n citaat uit de Metten van 't feest: voor de liturgiese Geertruid 'n sympathieke weerlegging: ‘Indien de Heer Zijn leer alleen aan Zijn tijdgenooten had willen openbaren, dan had Hij Zijn woorden niet laten optekenen: nu is dit niet geschied tot heil van meerderen. En streng daarop, maar voor ons vol ontroerende genegenheid: ‘Ik aanvaard geen tegenspraak meer: en voor deze laatste tijden, waarin ik besloten heb om velen goed te doen, wil ik in jouw gschrift 'n zeker bewijs hebben van m'n goddelike liefde.’Ga naar voetnoot1) Toen begon ze weer met haar oude moeilikheden, dat 't zo lastig was om er woorden voor te vinden, en dat er zo licht schandaal zou kunnen ontstaan. Maar ze had dit nauweliks gesproken, of Jezus liet haar plasties zien, hoe zij geholpen zou worden in de ontzaglike arbeid om Gods geluid en verkeer in teken en aanschouwelikheid mee te delen. Want 'n geweldige regen van genade, zo leek 't wel, viel op haar ziel, en zij, klein meisje als 'n jonge plant daar midden in, gebogen, en niet in staat om ook maar 'n droppeltje in te drinken: ze hoorde alleen enige zwaarwichtige woorden, maar haar verstand verstond er de zin niet van. Dit maakte haar nog bedroefder: wat bedoelde dat? En met Z'n gewone goedheid gaf Hij haar moed: ‘Deze overvloed, zei Hij, schijnt je nutteloos uit te vloeien: daarom zal ik je nader brengen bij m'n goddelik Hart, en ik zal m'n woord je langzaam, zacht, en met tussenpozen doen invloeien naar de maat van je bevatting.’ ‘En Gij hebt woord gehouden, zo erkende ze later, want gedurende vier dagen 's morgens in de vroegte op 't geschikste uur, hebt Ge me 't gedeelte van m'n geschrift zo helder en zacht ingegeven, dat ik alles kon neerschrijven: zonder moeite of vooraf bedenken, alsof ik 't al lange tijd in m'n geheugen bewaard had. Maar 't is in gematigdheid geschied: zodat, wanneer ik had neergeschreven 't geen voor die dag was bepaald, dan kon ik, ondanks de inspanning van al m'n zinnen, niets uitdenken van al 'tgeen de volgende dag zo overvloedig en zonder enige moeite in mij aanwezig werd. Dat was 'n les voor mij, 'n beteugeling van m'n hevige werklust: volgens dit woord: men moet nooit zo opgaan in den arbeid, dat men de toeleg op de schouwing er door verwaarloost.’Ga naar voetnoot2) Zo ontstond dan langzamerhand 't eerste deel van Geertruids geschrift:Ga naar voetnoot3) 'n werk van kwelling en allergelukkigste overgave, van heilige tegenzin en heldhaftige gehoorzaamheid, van zwijgende ootmoed | |
[pagina 245]
| |
en luid-jubelende dank: kostbaar om de inhoud allereerst, waarin tot ons aller onderricht en opwekking 'n schoon en krachtig stuk vrouweleven in z'n worsteling met 't onvolmaakte, en in z'n heroieke stijging naar 't volmaakte in onstuimige volzinnen zich openbaart: maar toch ook om 't ontstaans-proces, waardoor Sint Geertruid, in schijn stoutmoedig weigeraar en al te menselik twijfelaar, in wezen ootmoedig is tot roekeloosheid toe, en in haar deemoedig verzet 'n voorbeeld is om zonder enige pretentie, zonder hovaardij - die arglistige zonden in 'n begaafde ziel - om zonder reklame, eenvoudig en stil Gods heerlikheid te ervaren, er naar te leven, en met deze schone heimelikheden zonder gerucht dood te gaan: terwijl ons in dit schrijnend ziels-voorval voor de zoveelste maal bewezen wordt, dat heilig-zijn geen spele-vaart is, maar hevige worsteling van goed met kwaad, of erger nog, van hoger met hoog, zoals 'n vriend me zei.
M. MOLENAAR, M.S.C. |
|