Roeping. Jaargang 1
(1922-1923)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
Dante's goddelike komedie
| |
[pagina 202]
| |
22[regelnummer]
Van alle kwaad dat haat wekt in de hemel,
is onrecht 't einde en zulk 'n einde foltert
de mens òf met geweld òf met misleiding.
25[regelnummer]
Maar wijl misleiding enkel 's mensen kwaad is,
mishaagt ze 't meest aan God en toeft daaronder
't bedriegersvolk, door zwaarder smart besprongen.
28[regelnummer]
Heel de eerste KringGa naar voetnoot1) omsluit geweldenaren;
maar wijl geweld geschiedt aan drie personen,
is hij verdeeld in drie verscheiden ronden.
31[regelnummer]
Aan God, zich zelf en aan z'n naaste kan men
geweld doen; 'k zeg: in zijn persoon of goedren,
zoals ge horen zult met klare reden.
34[regelnummer]
Door doodslag of door zwaar lichaamlik letsel
treft men z'n naaste zelf; zijn goedren schenden
afperserij, brandstichting en verwoesting.
37[regelnummer]
Dus moordenaars en die uit boosheid wonden,
en rovers en vernielers, allen foltert
deze eerste ronde in allerlei schakering.
40[regelnummer]
De mens kan ook de hand slaan aan zich zelven
en eigen goed; en in de twede ronde
behoren dus, in hopeloze rouwe,
43[regelnummer]
alwie zich zelf wegrukken uit uw wereld,Ga naar voetnoot2)
of hun bezit verspelen en verspillen
en wenen waar zij vrolik wezen moesten.Ga naar voetnoot3)
46[regelnummer]
Geweld kan ook geschieden aan de Godheid
door haar in 't hart te loochnen en te lastren
en door natuur en 't hare te verachten.
49[regelnummer]
En daarom drukken op de kleinste ronde
Cahors en Sodoma hun vlammen-stempel
en zij die in hun hart de Godheid honen.Ga naar voetnoot4)
| |
[pagina 203]
| |
52[regelnummer]
't Bedrog, waar elk geweten van doorknaagd is,Ga naar voetnoot1)
kan jegens hem, die ons vertrouwt, geschieden
en jegens hem, die zulk vertrouwen niet heeft.
55[regelnummer]
Deez' laatste wijze schijnt alleen te breken
de band der liefde door Natuur gevlochten;
en dus ziet ge in deez' twede KringGa naar voetnoot2) zich nest'len
58[regelnummer]
de huichelaars, de vleiers, en die toovren,
vervalsers, dieve-volk en simonisten,Ga naar voetnoot3)
omkopers, koppelaars en zulk geboefte.
61[regelnummer]
Door de eerste wijze sterft niet slechts de liefde
die reeds Natuur verwekt, maar ook die andre,
die uit 'n inniger vertrouwen voortspruit.
64[regelnummer]
Daarom wordt in de kleinste Kring,Ga naar voetnoot4) waar 't punt is
van ons heelal, dat Dis verstrekt tot zetel,Ga naar voetnoot5)
in eeuwigheid 't verradersvolk verslonden.’ -
67[regelnummer]
En ik: ‘O Meester, uw betoog vloeit rustig,
en helder voort; en 't onderscheidt voortrefflik
deze afgrond en de volkren die daar wonen.
70[regelnummer]
Maar zeg mij nu: ‘Zij, die 't moeras om-moddert,
de stormwind jaagt en die de regen geselt
en die, zo scherp van tong, elkaar begroeten,
73[regelnummer]
vanwaar toch, dat ze in deze rode hel-stadGa naar voetnoot6)
niet zijn gestraft, zo God op hen vertoornd is?
En is Hij 't niet, waartoe dan zulk 'n martling?Ga naar voetnoot7)
| |
[pagina 204]
| |
76[regelnummer]
En hij tot mij: ‘Waarom verdoolt uw rede
van 't rechte pad, dat ze anders pleegt te volgen?
Of ziet uw geest misschien naar andre dingen?
79[regelnummer]
Herinnert ge u niet meer de gulden woorden,
waarmede uw ZedeleerGa naar voetnoot1) voor u behandelt
't drievoudig kwaad, verafschuwd door d'n Hemel:
82[regelnummer]
onmatigheid, boosaardigheid en 't razen
der blinde dierlikheid? en hoe die eersteGa naar voetnoot2)
God minder kwetst en minder blaam bejegent?
85[regelnummer]
Nu dan, als gij goed acht slaat op die lering
en in uw geest herroept wie zijn degenen,
die boven en niet hierGa naar voetnoot3) hun straf verduren,
88[regelnummer]
zult gij wel zien, waarom zij van deez' snodaarsGa naar voetnoot4)
gescheiden zijn en ze ook met minder gramschap
door Gods rechtvaardigheid geslagen worden.’ -
91[regelnummer]
- ‘O zonlicht, elk ontsteld gezicht genezend,
zozeer voldoet ge mij, wanneer gij schittert,
dat twijflen mij niet min verheugt dan weten.Ga naar voetnoot5)
94[regelnummer]
‘Keer even nog terug in uw gedachten’,
sprak ik, ‘tot waar gezegd werd, dat de woeker
Gods goedheid krenkt; en wil die knoop me ontwarren.’ -
97[regelnummer]
‘Wie haar verstaan’, sprak hij, ‘leert Wijsbegeerte
(en waarlik niet alleen op weinig plaatsen)
op welke wijs Natuur haar loopbaan aanvangt
100[regelnummer]
uit 't goddelik verstand en uit diens werken;
en zo ge uw FysikaGa naar voetnoot6) met zorg slechts opslaat,
zult gij na weinig bladen daar reeds vinden,
| |
[pagina 205]
| |
103[regelnummer]
dat uwe kunst,Ga naar voetnoot1) zo ver ze er toe in staat is,
hàarGa naar voetnoot2) volgt, gelijk de Meester doet de leerling,
zodat uw kunst het kleinkind Gods mag heten.Ga naar voetnoot3)
106[regelnummer]
Uit deze twee,Ga naar voetnoot4) wanneer ge u ook herinnert
't begin van Genesis,Ga naar voetnoot5) behoort het mensdom
zijn leven en zijn voortbestaan te putten.
109[regelnummer]
Maar wijl de woekeraar 'n andre weg houdt,
veracht hij èn Natuur èn die haar navolgt;
zijn hoop toch is gegrond op andre dingen.Ga naar voetnoot6)
112[regelnummer]
Maar volg mij nu, want 't lust mij voort te wandlen:
reeds dartelen de Vissen aan d'n einder
en op 't Noord-Westen ligt geheel de Wagen.Ga naar voetnoot7) -
115[regelnummer]
En ver is 't nog, waar de oever naar omlaag daalt.’
| |
Zang 121[regelnummer]
Wel was de plaats, waar wij nu moesten dalen
als 't Alpenland, en om nog andre dingen
zo vreeslik, dat zich ieder af zou wenden.Ga naar voetnoot8)
| |
[pagina 206]
| |
4[regelnummer]
Gelijk de bergvalGa naar voetnoot1) dezerzijds van Trente
d'n Etsch trof in zijn flank, òfwel door 't beven
van de aarde, òfwel door elk gemis aan steunsel,
7[regelnummer]
zodat vanaf zijn kruin, waar de aarde losliet,
totaan zijn voet, de berg zo werd verbrokkeld
dat voor wie boven stond 'n pad zich vormde,
10[regelnummer]
zodanig was de helling van deze afgrond;Ga naar voetnoot2)
en bovenop 't verbrijzeld rotsgesteente
lag languit uitgestrekt de schand van Kreta,
13[regelnummer]
eens in 'n nagebootste koe ontvangen.Ga naar voetnoot3)
En 't monster beet zich zelf, toen 't ons ontwaarde,
als een die innerlik vergaat van woede.
16[regelnummer]
En reeds van verre riep de Wijze: ‘Meent gij
wellicht, dat deze hierGa naar voetnoot4) Athene's vorst is,Ga naar voetnoot5)
die op de wereld u de dood eens toebracht?
19[regelnummer]
Ondier, van hier! want deze is niet gekomen,
geleid en onderwezen door uw zuster,Ga naar voetnoot6)
maar komen deed hij om uw straf te aanschouwen.’
22[regelnummer]
Gelijk de stier, die met geweld zich losrukt
juist dan als hij de doodsteek heeft ontvangen,
niet meer kan gaan, maar her en derwaarts tuimelt,
25[regelnummer]
zag ik de Minotaurus woest zich wentlen.
Toen riep de ervaren Gids: ‘Vlug langs hem heen nu!
Zolang hij razend is, valt 't licht te dalen.
28[regelnummer]
Dus baanden we ons 'n weg omlaag door hopen
van stenen, die zich onder mijne voeten
om de ongewone last gestaag bewogen.Ga naar voetnoot7)
| |
[pagina 207]
| |
31[regelnummer]
Al peinzend ging ik voort; hij zeide: ‘Denkt gij
misschien aan deze bergval, die bewaakt wordt
door 't razend monster dat ik wist te temmen?Ga naar voetnoot1)
34[regelnummer]
Toen ik die andre maal, zo moet gij weten,
naar de Onder-Hel 'n tocht mocht ondernemen,
was deze rots nog niet in puin gevallen.
37[regelnummer]
Maar kort voordat, als ik mij goed herinner,
Degene kwam die zulk 'n buit van zielen
ontrukte aan Dis uit de eerste helle-cirkel,Ga naar voetnoot2)
40[regelnummer]
daar beefde te alle kant het diepe smart-dal
zo hevig, dat ik dacht, alsof 't Heelal weer
de liefde voelde, die, naar enklen menen,
43[regelnummer]
de wereld meer dan eens tot chaos maakte;Ga naar voetnoot3)
en toen is ook deze eeuwen-oude rots-kring
zo hier als elders gans in puin gevallen.
46[regelnummer]
Maar richt de blikken dalwaarts, want reeds nadert
de stroom van bloed, waarin de schimmen branden,
die door geweld hun evenmens eens schaadden.’
49[regelnummer]
O blinde hebzucht,Ga naar voetnoot4) o uitzinnig woeden
dat ons zo prikkelt in het korte leven
en in het eeuw'ge in zulk 'n leed ons dompelt!
52[regelnummer]
Ik zag 'n brede gracht, zo rond gebogen,
alsof hij heel de vlakte omarmen wilde,
gelijk mijn Leidsman mij zo juist gezegd had.Ga naar voetnoot5)
55[regelnummer]
En tussen stroom en rotswand draafden drommen
CentaurenGa naar voetnoot6) voort, gewapend met hun pijlen,
zoals ze op aarde zich ter jacht begeven.
58[regelnummer]
Ons ziende dalen, bleven allen stil staan;
en drie nu scheidden zich van hun gezellen,
na pijl en boog zich uitgezocht te hebben.
| |
[pagina 208]
| |
61[regelnummer]
En eén kreet al van verre: ‘Tot wat martling
zijt gij bestemd, daar gij de rotswand afdaalt?
Geef antwoord van uw plaats, of 'k schiet m'n boog af.’
64[regelnummer]
Mijn Meester zeide nu: ‘Het antwoord zullen
we aan ChironGa naar voetnoot1) geven, ginds, als we u nabij zijn.
Uw onberaden drift bracht u steeds onheil.’
67[regelnummer]
Dan stiet hij me aan en zeide: ‘Dat is Nessus,
die sneefde voor de schone Deianira
en door z'n eigen bloed zich wist te wreken.Ga naar voetnoot2)
70[regelnummer]
En die in 't midden, die zich op de borst schouwt,
is Chiron, groot, wijl hij Achilles grootbracht;
en de andre is Folo,Ga naar voetnoot3) die van toorn zo vol was.
73[regelnummer]
De gracht omrennen zij met duizendtallen,
doorpijlend ieder die zich hoger opheft
uit 't bloed dan 't hem zijn schuld veroorlooft.’
76[regelnummer]
Al nader kwamen wij de snelle monsters;
en Chiron nam 'n pijl en met de veder
streek hij zijn baard naar achtren langs de kaken.
79[regelnummer]
Toen hij zich dus de grote mond ontbloot had,
sprak hij zijn makkers toe: ‘Ge ziet toch zeker,
hoe alles zich beweegt wat de achtersteGa naar voetnoot4) aanraakt?’
82[regelnummer]
Zo plegen niet te gaan der doden voeten.’ -
Mijn goede Gids, die reeds nabij de borst stond,
waar zich de twee naturen samenvoegen,Ga naar voetnoot5)
86[regelnummer]
gaf nu ten antwoord: ‘Ja, hij leeft, en ìk slechts
moet hem het dal der duisternissen tonen.
't Is noodzaak, die ons leidt en geen genoegen.Ga naar voetnoot6)
88[regelnummer]
EénGa naar voetnoot7) daalde neer uit de Alleluja-koren,
die mij met deze nieuwe taak belastte.
Geen roversziel ben ik en hij geen rover.Ga naar voetnoot8)
| |
[pagina 209]
| |
91[regelnummer]
Maar bij die Kracht,Ga naar voetnoot1) waardoor ik mijne voeten
mag zetten in 'n oord, zo woest en somber,
laat een van u ons tot geleider wezen
94[regelnummer]
om ons de plaats voor de overtochtGa naar voetnoot2) te wijzen
en dan m'n makker op z'n rug te dragen;
hij immers is geen geest, die door de lucht zweeft.’
97[regelnummer]
Dan wendde Chiron zich ter rechterzijde
en sprak tot Nessus: ‘Keer u om en leid hen;
en treft ge 'n andre schaar, jaag ze terzijde!’Ga naar voetnoot3) -
100[regelnummer]
Zo trokken we op met ons vertrouwd geleide
langs de oever van de ziedend-hete bloedstroom;
en die daar brandden, gilden hartverscheurend.
103[regelnummer]
Ik zag, die 't bloed tot aan de wenkbrauw reikte;
en 't grote Paard-mens zei: ‘Dit zijn tierannen,
die zich aan bloed en goed vergrepen hebben.
106[regelnummer]
Hier wenen ze om hun godvergeten gruwlen;
zie AlexanderGa naar voetnoot4) en die wrede snodaard,
door wie Sicielje bange jaren kende.Ga naar voetnoot5)
109[regelnummer]
En ginds dat voorhoofd met zo zwarte lokken
is Azzolino;Ga naar voetnoot6) en dat andre, blonde,
behoort Obizzo d'Esti, die - 't is waarheid -
112[regelnummer]
door d'eigen zoon, geen zoon! op d'aard verstikt is.’Ga naar voetnoot7)
Dan zag 'k weer naar de Dichter, maar hij zeide:
‘Deez'Ga naar voetnoot8) zal nu de eerste u zijn en ìk de tweede.’
115[regelnummer]
'n Weinig verder bleef het Paard-mens stil staan
bij schimmen, die, naar 't scheen, vanaf de gorgel
zich uit het kokend bloed verheffen mochten.
| |
[pagina 210]
| |
118[regelnummer]
Daar wees hij naar 'n schim, alleen en afgezonderd,
en zeide ons: ‘In Gods schoot doorstak eens deze
het hart, dat aan de Teems nog steeds vereerd wordt.’Ga naar voetnoot1)
121[regelnummer]
Nog zag ik schimmen, die vanuit de bloed-stroom
het hoofd en zelfs geheel de borstkas hieven;
en velen waren daar, die ik herkende.
124[regelnummer]
Zo zonk het bloed geleidelik steeds lager,
totdat 't alleen de voeten nog bedekte;
en daar was 't punt waar wij de vloed doorwaadden.
127[regelnummer]
‘Gelijk ge aan deze zijde kunt aanschouwen,
hoezeer de bloed-rivier gestadig mindert,’
zei 't Paard-mens ons, ‘zo wees ervan verzekerd,
130[regelnummer]
dat ginds aan de andre zijde 't bloed zijn bedding
steeds dieper graaft, tot het de plaats weer nadert,
waar tierannie haar boosheid heeft te boeten.
133[regelnummer]
Daar slaat Gods wraakgericht nog met z'n straffen
dien Attila,Ga naar voetnoot2) die de aarde was tot gesel;
Pyrrus en SextusGa naar voetnoot3), en ontperst daar eeuwig
136[regelnummer]
de tranen, die met 't kokend bloed zich mengen,
aan de ogen der Reniers Kornete en Pazzo,
die zoveel onrust langs de wegen zaaiden.’Ga naar voetnoot4) -
139[regelnummer]
Dan, kerend zich, stak hij de vloed weer over.
CHR. KOPS, O.F.M. |
|