Roeping. Jaargang 1(1922-1923)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 183] [p. 183] [Albert Kuyle] Moeder, geef me de zon! Moeder, toen ik nog een kleine jongen was, en je zei: Kijk daar zit een vogel in de peereboom. Toen heb je me geleerd hoe de eeuwige muziek te hooren is. En hoe ik de kamperfoelie ruiken moest. Voor mij geurde ze, als voor geen ander. En ik was toen erg gelukkig. Maar nu, Moeder, laat nu je hand zijn, beschermend als een kerkdak, boven m'n arm, moe hoofd. Moeder, ik ben het thema van de muziek vergeten. En de kamperfoelie heeft nu vruchten. Giftig-roode. Van de weg ben ik gedwaald. M'n wonde voeten cadanseerden op de klop van m'n bloed. En ik heb de geur van je haren, moeder, gelaten, voor de prikkellucht van het haar van m'n meisje. Maar, haar gezicht laat ze niet zien, ik zie alléén haar haren. En zoo loopen wij.... Zij, veerend als in dans, ik, strompelend als de nar, achter de bruid van z'n heer. En langs de weg verliest ie liedjes.... Mei '23. ALBERT KUYLE [pagina 184] [p. 184] Mei. Lief, in je oogen lees ik de verrukking om het leven. Je vreugde om het zelf-zijn, en om het zijn van alle mooie en goede dingen. Zóó is 's zomers een merel op de top van een hooimijt. Z'n keeltje barst van ontroering om het leven. Zóó is een pinksterbloem, die de vouwen uit z'n bloemblaadjes waaien laat. Dat is heel vroeg. Als de schooiers van achter de heggen kruipen. De dag is vol zon, en vol vreugde. Maar het brood is duur. Aan dit alles denk ik, als ik in je oogen zie. Je leven is vlugge trippeling, snel en gelukkig. Karekiet langs de on- begaanbaarheid van het riet. Later zal in je handen het brood zijn. Geel en goud. Samen zullen wij het breken. Voor alle menschen. En een ieder zal verzadigd zijn, als ik. En dan 's avonds zullen we lezen, (we zijn daags goed geweest voor ieder), dat gebod: - Bemin Uw naasten gelijk U zelven - En beiden zullen we onze handen leggen op het boek. Mei '23. ALBERT KUYLE Vorige Volgende