Roeping. Jaargang 1
(1922-1923)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |||||||||||||
De kerk en de kunstEr wordt nog al eens gemopperd, in't openbaar en in't verborgene, dat de Katolieke Kerk de kunst in z'n vrije ontwikkeling belemmert, door allerlei bepalingen te maken, gericht tegen de kunstenaar. Niet-katolieken hebben et daar aanhoudend over, en katolieken zitten ook al in de war. Zo zeggen ze ook dikwels, dat van de bepalingen in't kerkelik wetboek misbruik wordt gemaakt, dat ze helemaal verkeerd worden uitgelegd en toegepast, door mensen die et zuivere oordeel missen, en die de voorschriften misbruiken op ergerlike wijs, om de onmogelikste en lelikste prullen in Gods huis te handhaven, en et goede eruit te weren. Om 'n zuiver inzicht in deze allerbelangrijkste zaken mogelik te maken, zal ik al de bepalingen van 't kerkelik wetboek, en enige voorschriften in verband daarmee gegeven, volledig hier afdrukken in't oorspronkelik en in vertaling, en ze alle beschouwen in hun geest en bedoeling, en in hun praktiese toepassingen, voor allen die enige bemoeienis hebben met de kunst. Allereerst 'n heel heldere beginselwaarheid, die we goed moeten zien. De katolieke Kerk heeft niet de zorg, en kan niet de zorg hebben voor de belangen van de kunst als kunst. En wel heel eenvoudig hierom, omdat geen enkel deel van de niet-godsdienstige beschaving aan de zorg van de Kerk is toevertrouwd. De Kerk heeft als enig doel de ware godsdienst te verbreiden en te handhaven, dus geloof en zedelikheid van de mensen te richten naar de wet Gods. Alle waarheden van et geloof, alle beginselen van de zedelikheid, behoren dus geheel en uitsluitend, en onmiddellik tot de rechtsmacht van de Kerk; en van niemand anders. Al et andere kan nooit rechtstreeks behoren tot de taak van de Kerk, maar alleen zijdelings, wanneer geloof of zeden erbij betrokken zijn, en dan natuurlik enkel voor de belangen van geloof of zeden. Zo staat et dus ook met de kunst. De Kerk heeft geen rechtsmacht en dus geen onmiddellike bemoeiing in de kunst, maar alleen in de godsdienstige belangen, die hoe dan ook in de kunst betrokken zijn. Toch is de Kerk, uit den aard van de zaak, altijd de grootste bevorderaar geweest van de kunst, omdat de godsdienst de diepste en sterkste beschaving brengt in de mens, omdat de godsdienst alleen aan de mens z'n volle menselikheid geeft, en juist de zuiverste en de hoogste kunst is de openbaring van de volle menselikheid. Heeft de Kerk dan ook enige voortdurende en blijvende bemoeiing met kunst? Zonder de minste twijfel. Krachtens haar rechtsmacht | |||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||
en dus krachtens haar plicht, heeft de Kerk gezag over de gewijde kunst, en meer biezonder nog over de kerkelike kunst. T'spreekt toch van zelf, dat zeer ernstige godsdienstige belangen gemoeid zijn, in de voortbrengselen van de gewijde kunst. Immers gewijde kunst is de kunst die uitsluitend afbeeldt personen en zaken, die rechtstreeks in betrekking zijn tot God of tot de eredienst van God. De voorstelling zelf, dat is de geestelike inhoud, is de uitbeelding van 'n godsdienstige waarheid, of van personen die meer biezonder met de Godheid verbonden zijn, of van de Godheid zelf. De Kerk moet dus beslissen of in de stoffelike vormen die geestelike inhoud zuiver is uitgebeeld, of uit den aard van die uitbeelding t'menselik verstand geen onwaarheid in zich opneemt. Dat geldt voor't kerkgebouw, dat geldt voor alles wat in de openbare eredienst van de Kerk wordt gebruikt. De openbare opstelling van die uitbeeldingen van geestelike inhoud door en in 't kerkgebouw, dat de Kerk voor haar eredienst aan God heeft ingericht, is niet eenvoudig 'n toelating zonder meer, maar 'n uitdrukkelike goedkeuring door't gebruik zelf, en zo is de Kerk aansprakelik voor de inwerking van die uitbeeldingen op de gelovigen. En daarom moet de Kerk de volle rechtsmacht over die geestelike inhoud en de wijze van voorstelling bezitten en uitoefenen. De Kerk oefent geen gezag in de vraag, of dat kerkgebouw en of de afbeeldingen en voorwerpen in de kerk kunstwaarde hebben. De Kerk keurt niet goed of keurt niet af, omdat er meer of minder of geen kunstwaarde is: de beslissing van de Kerk is geen schoonheidswaardering, enkel en alleen 'n waardering van de geestelike inhoud, zoals die tot de mensen spreekt. Wel eist de Kerk dat alles zoveel mogelik waardig is voor de dienst van God, omdat die waardigheid onmiddellik de inwerking op de aanschouwers beinvloedt. Maar in't beslissen over die waardigheid is de Kerk, niet minder als iedere mens en als iedere menselike instelling, afhankelik van de omstandigheden. Immers die uitwendige waardigheid is een met de stoffelike vormgeving, en daar die stoffelike vormgeving ook van't goddelike zuiver menselik is, ondergaat de Kerk in deze menselike kant van de eredienst, ook dezelfde en alle invloeden die de mensen en de menselike instellingen ondervinden. Toch, t'spreekt van zelf, kan Zij ook de beslissing over die waardigheid niet afstaan aan anderen. Trouwens in 't algemeen is er geen enkele reden te vinden, waarom de Kerk, die wijs en voorzichtig ook hier oordelen en beslissen wil, dat minder juist en minder zuiver kan doen dan anderen. Integendeel, over de waardige vormgeving van et goddelike kan ook menselikerwijs in 't algemeen niemand wijzer oordelen dan de Kerk of et Kerkelik gezag. | |||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||
Als we nu de voorschriften van de Kerk beschouwen, zal duidelik blijken hoe sober, en wijs die voorschriften zijn. Enkele beschouwingen en gevolgtrekkingen zullen, zo mogelik, de kerkelike bepalingen duideliker maken.
Codex iuris canonici, 't kerkelik wetboek, bevat de volgende bepalingen:
| |||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||
Als we deze sobere en heldere wetsbepalingen aandachtig beschouwen, blijkt ons duidelik de grote zorg van de Kerk voor de ongereptheid van haar leer en haar beginselen; en de bepalingen, die onmiddellik hierop betrekking hebben, spreken dan ook voor zich zelf. Maar die rechtstreekse bepalingen zijn niet voldoende. Zeer op- | |||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||
merkelik is dan ook de zorg van de Kerk voor de kristelike overlevering, en et handhaven van haar bekende beproefde gebruiken, de afkeer van 't ongewone, in't kerkgebouw en alle heilige afbeeldingen. Alle drie deze dingen komen voort uit datzelfde beginsel: de Kerk moet met de grootste zorg waken voor de zuiverheid van de Evangeliese waarheid. En hier geldt dat wel is waar niet onmiddellik die Evangeliese waarheid, maar alleen de stoffelike vormgeving daarvan, of van de plaatsen en dingen die voor de goddelike eredienst noodzakelik zijn. Maar die stoffelike vormen zijn van de grootste invloed op 't aanvaarden van de waarheid, en op de geestelike gesteltenis van de gelovigen bij de verering van God en et heilige. En nu zien we in de verschillende bepalingen, hoe de Kerk voor 't Kerkgebouw niet wil afwijken van de kristelike overlevering (can. 1164 § 1) en voor de heilige afbeeldingen handhaaft 't beproefde gebruik van de Kerk (can. 1279, § 2. Beide bepalingen hebben dezelfde bedoeling, waakzaam te zijn bij veranderingen in de vormgeving, omdat zo gemakkelik met dat nieuwe, met dat andere, dwaling en verkeerdheid kan insluipen. De Kerk is geen vijand van 't nieuwe, verzet zich niet tegen 't nieuwe, immers 't nieuwe wordt niet verboden in die bepalingen, veranderingen zijn niet onmogelik gemaakt, maar 't overgeleverd gebruik van de Kerk in waardige vormgeving wordt gehandhaafd. Niet overgeleverde vormen worden geëist, maar waardige vormen zoals de kristelike overlevering die vordert, en 't gebruik in de Kerk altijd geweest is. De Kerk heeft o.a. gekend de Romaanse stijlvormen, de Gotieke stijlvormen, nooit heeft zij zich verzet tegen nieuwe vormgeving, zelfs niet tegen de inzinking in de bouwkunst, de barokstijl. De menselike kant van de Kerk waarborgt ook haar gebouwen en beeldingen niet tegen 'n verzwakking van de schoonheid onder de mensen. Dat is zelfs niet 't geval met de liturgiese gebeden, die in hun vorm zeer duidelik de meerdere of mindre schoonheid tonen van de tijden, die ze hebben voortgebracht. Maar de Kerk heeft altijd te waken tegen onwaardige dat is onkristelike, onkerkelike vormen. 'N kerk mag, om 'n sterk voorbeeld te nemen, er niet uitzien als 'n landhuis, of 'n hotel. Symbolen of zinnebeelden kunnen maar niet naar verkiezing worden gekozen en aangebracht. Niet alle manieren voor de afbeelding van bepaalde goddelike waarheden zijn toelaatbaar, bijv. niet iedere mogelike uitbeelding van H. Drieëenheid; enz. enz. T'oordeel over 't kristelik en kerkelik gebruik moet 't kerkelik gezag aan zich houden; de beslissing wordt niet in 'n wetsbepaling neergelegd. De wet bepaalt alleen welke gezagdrager de beslissing heeft, | |||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||
en raadt in gewichtige zaken aan, voorlichting te vragen van deskundigen. Zeker 't oordeel van de Kerk of de vormgeving waardig is overeenkomstig de kerkelike overlevering en gebruiken, zal afhangen, dat kan toch niet anders, van de kunstopvattingen der verschillende tijden. T'is geheel onjuist van de Kerk te eisen, dat zij in de kunst de eerste moet zijn in 't aangeven van de juiste beginselen en hun zuivere toepassing. De Kerk is geen instelling voor kunst. Maar dat is de taak van anderen, van allen, de kerkelike personen als personen niet uitgezonderd, die op een of andere wijze bemoeienis hebben in de kunst, of de opvattingen over kunst kunnen beïnvloeden.
◽ ◽ ◽
Twee opmerkingen zijn hierbij nog te maken. Ten eerste de moederlike bekommering van de Kerk ook hier voor de zwakken onder hare kinderen, voor de onontwikkelden. In can. 1279 § 3, wordt voorgeschreven, dat in de gewijde plaatsen zelfs geen afbeeldingen mogen geplaatst worden, die de onontwikkelden in gevaarlike dwaling kunnen brengen. Duidelik alweer de zorg voor de zuiverheid van de Evangeliese waarheid. Daarvoor moet alles wijken, en als iets de kleinen ergert, dan moet dat weggeweerd worden met alle kracht. De Kerk doet niet anders dan Kristus, die immers ook Zijn wee uitsprak over wie de kleinen ergeren zal. Geweerd moeten de afbeeldingen worden, zegt de Kerk, zelfs die maar aanleiding geven tot dwaling van de ongeleerden. Dus ook al is de afbeelding op zich zelf niet af te keuren. Wat in de gewijde plaatsen tentoongesteld wordt, moet geschikt zijn voor alle kinderen der Kerk die daar komen. Moet dus maar alles toegelaten worden in de kerken, en moeten we maar goedschiks verdragen, dat de droevigste prullen daarbinnen worden gebracht en daar blijven? Neen, zeker niet, dat is toch nergens voorgeschreven, of zelfs maar aangeduid of verondersteld. We hebben met alle kracht te werken, de kunstenaars allereerst, dat alles van 't kerkgebouw en daarbinnen zo waardig mogelik is voor de dienst van God. En dus als de kunstopvattingen weer zuiverder worden, als de schoonheidsbeginselen weer helder worden ingezien en juister toegepast, na tijden van kunstverwording, hebben allen die Gods eredienst hooghouden te werken, dat die zuiverder schoonheidswaardering ook de waardigheid van Gods eredienst verhogen zal. Allen die overtuigd zijn van de wezenlike echtheid in de nieuwe kunst, moeten trachten bij allen 't schoonheidsoordeel te zuiveren, vooral natuurlik bij hun die in de Kerk invloed hebben op alle zaken, die ter ere Gods in schoonheid gemaakt kunnen en dus zoveel mogelik | |||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||
moeten worden. En we moeten niet vergeten dat de opdrachtgevers hier ten slotte niet de gezaghebbende beslissers zijn over de kerkelike geest en 't kerkelik gebruik. Maar heeft eenmaal 't kerkelik gezag beslist, nog eens niet over de kunstwaarde als zodanig, maar over de toelaatbaarheid in de heilige diensten en plaatsen, al zou deze beslissing mogelik op 'n vergissing berusten, dan hebben wij, allen en 'n ieder te gehoorzamen. Ieder katoliek is in geweten verplicht te gehoorzamen aan dat besluit, en dat niet alleen uitwendig, maar ook inwendig, al is hij overtuigd dat hier 'n vergissing is. De meest volmaakte gehoorzaamheid sluit natuurlik niet uit, dat men met alle behoorlike middelen 't kerkelik gezag tracht te overtuigen van de onjuistheid van dat besluit. De twede opmerking, die ik wilde maken is de volgende. De voorschriften die ik besproken heb, heeft de Kerk gegeven voor kerken en andere gewijde plaatsen. Daar laat de Kerk niet toe, wat ook maar twijfelachtig lijkt aan de kerkelike gezagdrager. En vergeten we niet, dat als er veel verzet is tegen 'n juistere nieuwe kunstopvatting, nieuw omdat de zuivere opvatting 'n tijdlang verloren was, dit al ernstige aanleiding moet wezen voor 't kerkgezag tot grote omzichtigheid bij 't toelaten van de nieuwe kunstwerken, vooral ook met 't oog op de onontwikkelden, op de kleinen in Gods Kerk. Welnu de Kerk staat geheel anders in dit opzicht tegenover gewijde kunst die niet bestemd is voor de openbare of kerkelike eredienst. Gewijde kunst die alleen voor persoonlik gebruik bestemd is, draagt niet de uitdrukkelike goedkeuring van de Kerk, zoals alles wat in de openbare eredienst gebruikt wordt, door 't feit zelf van dat openbare gebruik. En hier hebben we 'n machtig middel om langzaam aan de zuivering te voltrekken inzake gewijde kunst. Laat de gewijde kunstenaars hier vooral werken in zuiverder schoonheidsopenbaring, en de smaak van de grote menigte zal gelouterd en veredeld worden. En met wezenlik eerlike en juiste beoordelingen in woord en schrift, kunnen alle kunstkundigen daar stevig aan meehelpen. Ik hoef er toch niet lang over te spreken, dat hier niet alles geoorloofd is. Dat is duidelik. Maar hier zijn niet verschillende bezwaren, die wel wegen bij de opstelling in kerkelik gebruik. Ten slotte nog een bepaling van 't kerkelik wetboek die in dit verband beschouwd moet worden, en die geldt de openbare verspreiding van heilige afbeeldingen door middel van de pers. | |||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||
Bedoeld zijn ook hier weer alleen afbeeldingen, die met godsdienstige bedoeling of strekking openbaar verspreid worden, die dus rechtstreeks de Evangeliese waarheid schade kunnen doen.Ga naar voetnoot*) Weergaven van kunstwerken als zodanig, die dus met wetenschap- of kunstbedoelingen en niet met godsdienstige strekking worden uitgegeven, vallen hieronder niet. Natuurlik blijft ook over deze uitzondering of toelating, zo nodig of wenselik, de beslissing aan de kerkelike overheid. De kristelike oprechtheid en openhartigheid, die hier zeer zeker beoefend kunnen en moeten worden, mogen echter de leiding niet missen van de kristelike voorzichtigheid. In dit verband lijkt et me dus wenselik af te drukken 'n ‘aanwijzing’, onlangs door de Kongregatie van 't H. Officie gezonden aan alle gewone plaatselike Kerkoversten.
| |||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||
T'is heel hard, als men z'n werk waarvan men zielsovertuigd is dat et goed is, door onkunde en bekrompenheid ziet gelasterd en geminacht. Heel hard, als z'n eigen goede werk moet wijken voor namaakwerk van anderen, zonder ziel, dus zonder schoonheid. Werken, blijven werken en strijden voor 't goed recht van zuivere schoonheidsbegin- | |||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||
selen. Veel harder nog, als 'n kerkelik gezagsdrager 'n bepaald gewijd kunstwerk van 'n kunstenaar niet goedkeurt, dus verbiedt voor de openbare eredienst of voor de openbare verspreiding; vooral wanneer men zielsovertuigd is alweer, dat dit eigen werk, veel beter dan ander dat wel goedgekeurd wordt, past aan Gods Huis, of aan de Godsverering, omdat et 'n werk is geboren uit 'n kristelik willende ziel, die 't kristelik Evangelie in z'n volheid beleven wil, en wil doen beleven. Gehoorzamen in kristelik geduld en kristelike onderwerping, en z'n werk verdedigen met alle behoorlike en gepaste middelen, z'n eigen kristenziel zuiverder kristen maken, sterker kristenmens worden, en zo z'n gewijde kunst verdiepen, reinigen, in zuiver kristelike schoonheid. Dat is 't zuivere en juiste middel om de zaak te winnen waarvoor men werkt, de zuivere kristelike kunst, die als enige taak heeft ere te brengen aan de God van schoonheid, en door de schoonheid 't Evangelie Gods te brengen aan de mensen.
Feest van 't H. Hart van Jezus, 8 Junie 1923. H.W.E. MOLLER |
|