Roeping. Jaargang 1(1922-1923)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 133] [p. 133] Uit ons leven Bij den aanvang van iedere nieuwe morgen knielen veel jonge mannen en bidden tot God; verborgen gaat: een heiligend teken, door het gehele land hun ontroering, aanbiddende drang van hun smeken, geheime schoonheid, als onder struiken het heldere murmelen van beken: Heer, in de morgenuren hoor mijn gebed; roerloos verheugen zich mijn verwonderde lippen: wit mysterie ging de Hostie aan hen voorbij; en in aanbidding zwijgt mijn mond: zoëven droeg zij Christus, de Zoon van de levende God. U wil ik liefhebben in iedere daad: mijn handen hef ik tot U, en hun verlangen houdt hen naar uw zalving open; de deemoed van mijn gesloten ogen bidt om kracht: in uren van moedeloosheid leg op mijn voorhoofd, Alomtegenwoordige, Uw heilige hand: uit haar trekt koel door mij iets van Uw macht als ruisende regens door een smachtend land. Nu ik inga tot een nieuwe dag, blijf bij mij, Heer; en om al wat ik doe, laat mij gedenken het ernstige licht van Uw Ogen: wanneer ik de handen van haar, die ik 't meest bemin van alle mensen, ontmoetend in mijne handen nemen mag, wanneer mijn lippen eerbiedig beroeren de vredige vroomheid van haar kommunie-mond: - Heer, Gij weet, hoe wij U danken in deze stond. - Door zóveel liefde, die Gij wonderbaar in haar deed komen, die Gij vol goedheid in U bewaart als een avend-stille kerk het gebed van een vrome, maak, Heer, mijn hart sterk: [pagina 134] [p. 134] dat ik goed moge zijn voor haar en voor alle mensen in de kleine dingen van iedere dag; dat in de kracht van mijn goedheid hun stil vertrouwen rusten mag als een kleine vogel in de holte van mijn sterk wakende hand. Heer, die mij in vele noden zag, van leed om eigen zwakheid overmand, geef mij uit de volte van Uw genaden. Zie mij na, nu m'n gang van deze dag begint, als een goede moeder aan de deur van haar huis naar 't weggaan van haar argeloos kind. - GERARD PANHUYSEN Vorige Volgende