Roeping. Jaargang 1
(1922-1923)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 116]
| |
Sint GeertruidIX.
| |
[pagina 117]
| |
bovendien n' zeldzame genade in haar ziels-leven uitwerken: zodat deze wonderbare lichamelike gebeurtenis niet enkel 't bewijs werd van Jezus' mededeelzaamheid, maar tevens 'n aandoenlike gelegenheid om haar ziel, overeenkomstig die goddelike goedgeefsheid, meer en meer te louteren. Want Jezus is in de omgang met mense-zielen altijd zeldzaam prakties: en gelijk Hij Zijn waarheid nooit meedeelt louter tot voorwerp van beschouwing, maar allereerst tot voorwerp van wil: tot bezit van de volledige levende mens; zo is ook 't wonder van Hem niet enkel 'n openbaring van Z'n macht, 'n voldoening van Z'n eigen Wezen, maar bedoelt altijd tevens 'n verdere geestelike afbouw van de persoon, die 't bijwoont of ondergaat. Nu was dit 't geval met Geertruid: telkens als zij voortaan onder 't bidden van de eerste vijf verzen uit psalm 102, met haar aandacht de vijf heilige kwetsuren in haar hart bezocht, ondervond ze biezonder waardevolle ervaringen, die zij zelf nauwkeurig heeft opgetekend. De eerste verzen van dit verheven loflied luiden aldus: ‘Zegene, m'n ziel, de Heer: en alles wat in mij is, zegene z'n heilige Naam.
Zegene, m'n ziel, de Heer: en wil z'n vele weldaden niet vergeten.
Hij vergeeft U al uw ongerechtigheden: Hij geneest al uwe ziekten.
Hij verlost uw leven uit de ondergang: Hij kroont U met barmhartigheid en ontferming.
Hij vult uw verlangen met alle goed: en uw vernieuwde jeugd wordt sterk als 'n arend.’
Voorwaar 'n passende lyriese begeleiding voor Geertruid's geestelike loutering en verrijking. ‘Bij 't eerste vers: “Zegene, m'n ziel”, mocht ik, zoo verhaalt ze, aan de wonden van uw voeten afleggen, de roest van m'n zonden en 't waardeloze der aardse genieting. Bij 't twede vers: “Zegene, en wil niet vergeten”, wies ik van mij af, alle smet van vleselike en kortstondige vermaken in de bron der liefde, waaruit mij bloed en water is tegengestroomd. Bij 't derde vers: “Hij vergeeft U”, mocht ik - 'n duif die nestelt in de rotskloof - heenijlen om te verblijven bij de linker handwonde tot rust van m'n ziel. Bij 't vierde vers: “Hij verlost uit de ondergang”, naderde ik tot de rechter handwonde, en ik vond er voor mij weggelegd om 't me toe te eigenen, al wat ontbrak aan de volmaaktheid mijner deugden. Aldus gesierd, gezuiverd van alle schande der zonde, verrijkt in m'n armoedig bezit aan verdienste, o mocht ik nu bij 't vijfde vers: “Hij vult met alle goed”, onwaardig door me zelf, maar toch door U weer waardig genoeg, verdienen om | |
[pagina 118]
| |
te genieten van uw begeerenswaardige en allerzoetste tegenwoordigheid onder uw kuise omhelzing.’
◽ ◽ ◽
Onze Jezus liet hier dus 't gebed van Geertruid letterlik in vervulling gaan: en wat zij in haar bescheidenheid bedoelde en smaakte als godvruchtige beeldspraak, werd verbijsterende werkelikheid: zij was voortaan de verborgen draagster van Jezus' stigmaten, en kon ze waarnemen in haar hart, zo dikwels ze wou. En er geschiedde nog meer: want ze had nog meer gevraagd: ze mocht in die vijf wonden ook lezen: Jezus' smart en Jezus' liefde. En zo waren ze volkomen haar bezit: hun fiezieke verminking was afgedrukt in haar hart, terwijl hun diepere betekenis van smartoorzaken en liefde-gevolgen haar ziel mocht beseffen. Maar dit was 'n al te grote rijkdom: dit geleek wel op 'n exces van Jezus, op 'n overschatting van z'n Geertruid uit voortvarende liefde: en 't armzalig menskind, dat in 't geheel niet de broosheid van haar natuur, de dartele zin, en 't opgaan in uiterlikheden was kwijt geraakt, moest 't al spoedig ondervinden. Met aandoenlike openhartigheid vertelt zij 't zelf: ‘dat ik uw smart en liefde in die wonden mocht lezen, helaas, 't duurde maar kort, ofschoon ik niet wil beweren, dat Gij me dit ontnomen hebt. Maar ik moet wel klagen, dat ik zelf uit eigen ondank en slordigheid 't verloren heb. Maar dit wilde uw onmeetbare barmhartigheid en overvloedige liefde niet zien: en daarom tot op heden toe bewaarde ze voor mij, zeer onwaardige, die 't volstrekt niet verdiende: 't eerste en 't grootste geschenk: de indruk der wonden waarvoor U roem en macht, lof en jubel zij door de eeuwige eeuwen.’
◽ ◽ ◽
Nadien zou 'n nieuw kwetsuur de eenheid tussen Jezus en Geertruid treffend verzinnebeelden en bewerken. Ofschoon chronologies van elkaar gescheiden door vijf jaar sterk geestelik leven, en voorbereid intussen door heldhaftige zelf-loutering en genade-verwerving, behoort deze nieuwe harte-wonde zowel om haar aard als etiese strekking, zeer innig bij de voorafgaande: ze is er de voltooiing van om haar nauwkeuriger weergave van Jezus' werkelikheid, en ze is daarom nog heerliker misschien. In alle geval worden ze samen door Geertruid vermeld als de grootste gunsten, die ze in heel haar leven mocht ontvangen.Ga naar voetnoot*) Ook hier werd 'n gebed de aanleiding. Nog vóór de Advent had zij 'n zuster gevraagd om dageliks bij 't kruisbeeld voor haar te bidden: | |
[pagina 119]
| |
‘Bij uw doorwonde Hart, doorboor, o allerliefste Heer, haar hart met de schichten uwer liefde, opdat 't niets van de aarde meer bevatte, maar 't moge gevuld zijn alleen met de kracht uwer Godheid.’ En zie: op de blijde Gaudete-Zondag, toen ze onder de mis te Kommunie wou gaan, raakte ze vervoerd van liefde, en zei: ‘Heer, ik beken, dat ik volgens m'n verdiensten niet waardig ben om 't minste van uw geschenken te ontvangen: maar om wille der verdiensten en goede verlangens van allen, die hier aanwezig zijn, smeek ik uw goedheid, om mijn hart te doorboren met de schicht uwer liefde.’ ‘Over de instorting van 'n inwendige genade en door 'n duidelik teken op 't kruisbeeld, wist ik al gauw, zo verhaalt ze, dat de kracht van dit gebed was doorgedrongen tot uw goddelik hart.’ Want na de Kommunie op haar gewone plaats teruggekeerd, zag ze uit de zijwonde van 't kruisbeeld, dat op haar getijden-boek stond, 'n zon-straal te voorschijn komen: en 't uiteinde liep spits toe als bij 'n pijl. Naar 't scheen eerst uitgetrokken, trok deze straal zich samen, dan weer zich uit, en dit duurde geruime tijd tot grote vreugde en begeerte van haar ziel. Maar na de mis op de Quatertemper-Woensdag, die daarop volgde, stond Jezus plotseling voor haar: Hij doorwondde haar hart en zei: ‘dat hier zich al uw gevoelens verzamelen: uw hoogste genot, uw hoop, uw vreugde, uw smart en angst: dat al wat er omgaat in uw gemoed zich in mijn liefde bestendige.’ Door dit onverwacht toegebracht liefdes-kwetsuur, recht in haar hart, werd ze geheel verbijsterd: ze begreep er volstrekt niet de volledige zin van. Dat zou later Mechtild haar veropenbaren, die gewoon was, bekent de ootmoedige Geertruid, om met meer standvastigheid en tedere oplettendheid te luisteren naar Jezus' liefdes-fluistering. Deze gaf haar den raad om met duurzame godsvrucht de liefde te vereren van 't Hart op 't kruis: te putten uit deze bron van genegenheid die opspringt onder de druk van 'n onzegbare liefde, 't water der ware godsvrucht, dat afwast alle belediging: te winnen uit de vloeiing van deze zoete liefde, de olie van dankbaarheid tot heilmiddel van alle smart: en opdat de kracht dezer sterke onbegrijpbare liefde voor haar zou worden 'n band tot rechtvaardiging om al haar gedachten, woorden en werken in de sterkte der liefde, tot Jezus te richten, en om zo onverbreekbaar één te zijn met Hem.
◽ ◽ ◽
Ook hier moeten we ons niet in Geertruid vergissen: want wegens ons kortzichtig geestelik begrip is daar gevaar voor. We zijn heel lichtelik geneigd om onze Jezus in te denken als iemand die de mensen behandelt in geest en waarheid, zo zeggen we | |
[pagina 120]
| |
evangelies: waarmee we bedoelen: dat Hij eigelik vergeet, en 't met opzet vergeet, dat we 'n lichaam hebben. En als we dan de verhalen horen van stigmaten, dan aanvaarden we dat wel om wille van de geloofwaardigheid der getuigen en van de werkelikheidszin onzer grote heiligen, maar 't is ons toch in de diepste gedachte altijd n' vreemde gebeurtenis, 'n soort geestelike luxe, die de Heer zich veroorlooft, waarvoor we geen goede verklaring weten. We houden in de omgang van Jezus en mens, 't lichaam er 't liefste buiten, als 'n bedorven, storend en minwaardig element: 't onzichtbare laten we onzichtbaar, en tussen de boven-natuur en de natuur erkennen we prakties geen aanrakingen, die zichtbare verschijnselen veroorzaken. Maar hebben we wel 'ns er over nagedacht, dat er 'n grote, geestelike doelmatigheid en onmiddelik prakties nut verborgen ligt in deze zogenaamde geestelike overdaad? en van welk 'n geweldige kracht zoo'n Jezus-afdruk moet zijn op 't menselik vlees, tegelijk met 'n onweerstaanbare loutering voor de ziel. Het betekent immers 'n bestendige aanraking van de heilige Jezus op 't deel wat in ons allen bedorven is: 'n bestendige zuivering van onzuiverheid dus, 'n bestendige bekrachtiging van krachteloosheid: haast 'n bestendige kommunie. En wanneer eenmaal de geestelike ervaring bewezen heeft, dat niets zo spoedig voert tot gelijkwording met Jezus dan 't beleven van 't lijden van Jezus, dan betekent de verwonding, die veel meer is dan herinnering, maar plasties deelgenootschap aan dat zaligende lijden: 'n ontzaglike drang naar Jezus-wording. De kwetsuren van Jezus zijn te tragies en te kostbaar - ze hebben meer dan 'n wereld-waarde - om er 'n siersel van te maken. 't Zijn smartelike, luid-roepende eisen tot heiligheid: ze jagen alle bedenksel en lafheid uit de bevoorrechte: ze spotten met z'n kleine moed: ze dwingen hem tot onverzoenbaarheid met 't kwaad: tot 'n dwaasheid, maar die hemels redeneert en heldhaftig daadvaardig is. In wezen 'n voorrecht en gunst, worden ze in de praktijk van 't leven aangevoeld als 'n duidelik verwijt - door liefde getemperd en allervriendelikst aanneembaar gemaakt, maar daarom des te aandoenliker - dat er nog heel veel te veranderen valt, en dat bijvoorbeeld de gewonde Geertruid nog lang niet de gewonde Jezus is, en dat er veel profijt van dit geschenk verloren gaat door ontrouw, verwaarlozing en te kort aan eerbied. Zo kan de bevoorrechte Geertruid haar kostbaar gekwetste hart in diepe ootmoed blijven bewaren. Het is daarom volstrekt geen konventionele godzaligheid, maar 'n oprechte, en door eigen klein-mense- | |
[pagina 121]
| |
like ellendigheid ingegeven bekentenis, wanneer ze de beschrijving dezer laatste grote gebeurtenis aldus besluit: ‘Door Jezus offer ik U op: de klacht over m'n al te vele ongetrouwheden tegen uw edele goedheid, die ik door gedachten, woorden en werken op velerlei wijze bestreden heb: vooral, omdat ik de pas vermelde gunst zo ongetrouw, verwaarlozend en oneerbiedig gebruik heb: want al hadt Gij mij, zo onwaardige, alleen 'n draadje vlas ter herinnering gegeven, ik zou 't terecht met zorgvuldiger eerbied beschouwd hebben.’
M. MOLENAAR, M.S.C. |
|