Roeping. Jaargang 1
(1922-1923)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
I.O! jubilatie op zuiver gelaat
van wie trad uit blauwe mist
in gouden stralen-tooy van zomer-zon
reisvaardig voor heerlijke Tocht!
In onmeetbare vlakte van landerijen:
gothieke toren van ver ideaal.
Bloesemende boomgaard:
zijn frissche jeugd: mirakel van geur.
Zijn droomen:
duizend witte madeliefjes in lenteweide.
Maar oók:
de overstelping van Uw voorkomendheden,
de bruisende waterval van Uw liefde,
van Uw genade: rivier kalm en schoon door veie velden.
Met U sprak hij:
in zwijgende zomer-avonden,
in verlatenheid van Uw veel-beukige kathedralen
waar late zon marmeren praal-graven rose-tint,
in heiige kamerstilte door vreemde stem nooit verraden
(na één-tonige dag-geluid enkel een liedje van Grieg)
Maar innigst ook nog:
door vroege winter-morgen van ongebaande sneeuw
bij twee vlam-gele keersen aan Uw altaar-tafel
in simpele dorps-kerk
toen hij, bevende priester,
neer-boog
in woord-verloren adoratie, héél diep over U
en huivrend van vreugd met glans-witte vingren
U zegende op zijn hart....
| |
II.Hebt Gij hem toen gezegd:
Spreid uw hart als een mantel-van-medelijden
over de heele aarde?
| |
[pagina 74]
| |
Eén warme deken van goedheid
over blond-harige weesjes op zolder-kamertje?
Spraakt Gij hem toen van Uw Hart:
één groote zon te zijn
over het laagland der wereld?
Hebt Gij hem geleerd rustloos te roeien
naar luid-kretende drenkelingen in nachtlijken storm?
En toondet Gij hem, in zomerende tuin:
hoe éen witte bloem te plukken:
geurge roos in dóór-zichtige vaas?
Nu is hij geworden als een vader
voor reien van spelende kinderen:
guirlanden van blijheid, sneeuwfestoenen rond Uw tafel
wanneer hij U neerlegt te ruste in heerlijke leeljen
(soms een meisje vreemd opkijkt en glimlacht naar de Hostie....)
als hij raadt in glans-loos oog van rilde-opgroeiende knaap
veel treurigheid en tranen die niet zijn te noemen
hij neemt (o! kristallen teederheid van zijn hart)
willooze hand in zijn vader-hand
héél vast
te leiden naar hoog-gebergte van sneeuwen vroom-heid -
voor den ruwen man die staat, groot en fier
in stormende lawien van fabrieken
- Wie noemt hem dees avond Uw naam zóó héél zacht?
Wie laaft in onmeetbre Sahara dezer ziel
met water dat welt uit Uw eeuwige bronnen
de zwijgende reiziger: diepste begeeren naar U?
wanneer hij door glooiende tarwe-velden
naar verre zieke vrouw
in klein-vergulde pyxis U drukt op zijn hart
en Gij de koortsige lippen koelt
in laatste goddlijke omarming;
dan: fluisterend even,
van diamanten hemel vertelt
waar de stervende heen-reist:
Zóó draagt hij, kleed van erbarmende vreugd
het misterieuze vaderschap.
Dát hebt Gij gehangen over zijn jonge schouders
toen Gij hem riept, een rijzende lente-dag
naar de Heerlijkheid van Uw Liefde....
| |
[pagina 75]
| |
III.Eens,
in dicht-behuisde winterstad heeft hij ontmoet
sereene ziel van hemel-pure Beatrijs:
na tallooze dagen één-verwige mist
plots openscheuren van fluweelen gordijn:
heerlijke revelatie van eerste lente-zon.
Zóó: als zorgzame tuin-man bewaart voor nachtlijke vorst
rose-en-witte tulpeklokje
borg hij ook de ziel van het kind (verkoren bloem-juweel)
onder warme ruit van zijn liefde.
Nieuwe muziek (ongeziene simfonie van geluk)
door den boomgaard van eenzaam leven.
Hij wist nu: onnoembaar genot:
licht-begeerge ziel te winnen voor U!
O! de miljoenen-vlokkige sneeuw van zijn kommer over het kind,
het luiden van zijn morgend-klokken voor feestelijk maal,
en soms: van zijn zoen de kastijding na klagend berouw,
en soms: over donkre rivier in den avond langs smalle passerel
het reiken van veilge hand....
Laas!.... een zon-looze dag trok het kind
naar vreemd en ver land
(altijd nieuwe parabel die Gij éérst hebt verteld....)
En scheurde zijn hart: één vlijmende wond.
Zijn oog liep vol tranen: geen alsem zoo zuur
Maar op luistrende kamer in troostlooze nacht
(O! de ongeweten uren!....)
lag hij geknield vóór zijn groot crucifix
Dan: één zwijgende kreet om Uw goddlijk ontfermen:
smeekende handen hoog naar U
dat Gij zoudt aanvaarden, o eeuwige Vader,
het onuitsprekelijk zuiverste goud van zijn eerste martelie....
Herdersem (Vlaanderen). HUBERT BUYLE |
|