Reflexen.
XXIII. Boven den einder opgeheven bleef nog een wijl Uwe rijkstralende zonne als een verblindende pateen en rond en om vernevelden reeds de asemende moeren. In de hoogste hoogten lag de groene waterige hemel vol fluweelige anjelieren, en in zijn lagere ronding, waar hij schielijk neerboog naar de aarde, krioelden krijtwitte wolken met vuren randen tegen een koperkleurigen achtergrond. Hier en daar tusschen lagere wolken storten beken van oranje vuur en hooger gutsten zilverige wateren in ongekende zeeën en koele blauwten.
Ik voelde mij innerlijk warm worden van ingetogen geluk en gretig keken mijn oogen in de schitteringen van Uw vol-heerlijke avond.
XXIV. Even boven den strakken einder, laaiende lijn van hel rood, onder de lage kim in purpere mist en uitvloeiend aan hare einden in teeder getintel van goudige verten zonk traagskens de halfzon met een rand van robijn, heviger gloedend alnaar zij dieper zonk naar zee.
Een geluwe glanzing gloriede nog een tijdeke na op de al-overwijlende witheid der nevelen, toen, achter de wilgen, zilverbladerige, wèg, de zonnedood voltooid werd.
XXV. Een oud man stond op een hoogen barm en groette de avondzon; wie weet, sprak hij, of ik U ooit nog begroeten zal en in lieve verteedering stak hij een kleine bleeke hand uit en zegende haar. De zoon leidde de merrie uit de weide, op haar rug wiegde een vreezend meisje, gesteund door vaders hand. Op den rand van zijn nest zat een vogel en zong zijn avondlied.
Vader, ik bemin Uwe avonden, uitermate!
XXVI. Nu gevoel ik zeer innig hoe heerlijk het is mensch te zijn: mijn gedachten zijn stil en verheven en mijn hart staat voor U open, bloemwijd voor de genade van Uw Licht. De hemel is bleek geworden als water, de eerste sterren zijn opengekomen en kleurloos verdroomen de losse wolkjes en drijven verspreid door de ruimte.
XXVII. Ik ging voorbij het venster van de kleine Lia, die met een glimlach het mysterie haars lijdens verklaart. Zij zeide mij zeer verlangend te zijn naar Uwe eeuwige hoogte.
Wanneer zullen wij van beneden hare zuivere voeten zien schitteren, als zij wandelt boven de zon? - Huiswaarts gaande dacht ik in mijzelve en het was als een gebed: quasi meridianus fulgor consurget tibi ad vesperam: et cum te consumptam putaveris, orieris ut lucifer.