Roeping. Jaargang 1
(1922-1923)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 352]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dante's goddelike komedie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DANTE
UIT DE DISPUTA VAN RAFAEL (molkenboer, dante uitgave romen & Zn.) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *16]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BEATRICE
NAAR 'N FRESKO VAN ANDREA DI BONAINTO (molkenboer, dante uitgave romen & Zn) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VERKLARING VAN DE HEL:
De 9 Hellekringen:
Zonden uit zwakheid:
Zonden uit boosheid:
DE HEL
(molkenboer, dante uitgave romen & Zn.) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *18]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
HET HEELAL
(MOLKENBOER, DANTE UITGAVE ROMEN & Zn.) VERKLARING VAN HET PARADIJS EN HET HEELAL.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
31[regelnummer]
De helse orkaan wiens razen nimmer afneemt,
sleurt in z'n woeste vaart de geesten mede
en zweept ze wentlend voort in eeuwge foltring.
34[regelnummer]
Wanneer ze aldus de rand van d'afgrond naad'ren
rijst daar geschreeuw, geschrei en droevig klagen;
daar vloeken zij het godd'lik Alvermogen. -
37[regelnummer]
En 'k hoorde, dat tot zulke martelingen
veroordeeld zijn de vleselike zondaars,
die boven hun verstand hun driften stelden.Ga naar voetnoot1)
40[regelnummer]
Zoals de spreeuwen op hun vleuglen drijven
in 't koud getij, bij brede en dichte zwermen,
zo drijft ook deze storm de boze geesten
43[regelnummer]
nu hier, dan daar; nu boven, dan beneden;
en nooit bemoedigt hen het zoet vertrouwen
'k zeg niet op rust, maar zelfs op minder pijnen.
46[regelnummer]
Zoals de kraniksGa naar voetnoot2) gaan, hun klaaglied zingend
en in de lucht 'n lange lijn beschrijvend,
zo zag ik naadren onder luid gejammer
49[regelnummer]
veel schimmen op de stormwind voortgedragen;
ik vroeg daarom: ‘Wie zijn die lieden, Meester,
die hier de zwarte lucht zo gruwzaam geselt?’ -
52[regelnummer]
‘De voorste van de schaar wier lotgevallen
gij wenst te weten’, luidde nu zijn antwoord,
‘was eenmaal keizerin van vele volkren.
55[regelnummer]
Zozeer gaf zij zich aan de wellust over,
dat zij de lust bij wet geoorloofd maakte,
om aan de smaad, waarin zij viel, te ontkomen.
58[regelnummer]
Het is Semiramis van wie wij lezen,
dat zij de vrouw en moeder was van Ninus,
en 't land bezat, dat nu des Sultans rijk is.Ga naar voetnoot3)
61[regelnummer]
De tweede is zij die zich uit liefde doodde,
haar trouw verbrak aan de asse van Sichëus.Ga naar voetnoot4)
Dan volgt Kleopatra, van wellust brandend.Ga naar voetnoot5)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
64[regelnummer]
'k Zag Hélena door wie zo'n reeks van jaren
in leed verging; en 'k zag de grote Achilles,
die tot z'n einde uit liefde heeft gestreden.Ga naar voetnoot1)
67[regelnummer]
'k Zag Paris, Tristan; en met name noemend Ga naar voetnoot2)
wees hij mij met de vinger meer dan duizend,
die Liefde eens uit ons leven deed verscheiden.
70[regelnummer]
Toen ik mijn Meester zo had horen noemen
die vrouwen en die krijgers uit 't verleden,
stond ik van medelijden als verslagen.
73[regelnummer]
Dan hief ik aan: ‘O, Dichter, gaarne zou ik
eens spreken met die twee die samen voortgaan
en op de wind zo licht te zweven schijnen.’Ga naar voetnoot3)
76[regelnummer]
En hij: ‘Zie toe, wanneer ze dichter bij zijn;
en, vraag hen zelf dan bij de grote liefde
die hen geleidt; en zij, ze zullen komen.’
79[regelnummer]
Zodra de wind ze ons nader had gedreven,
verhief 'k m'n stem: ‘O gij, gekwelde zielen,
komt met ons spreken, zo geen AnderGa naar voetnoot4) 't weigert.’
82[regelnummer]
Als duiven - door verlangen opgeroepen
naar 't zoete nest de wijde lucht doorvliegen
met open vleugels, als door min gedragen,
85[regelnummer]
zo vloden beiden uit de schaar van Dido,
en kwamen tot ons door de boze luchten. -
Zo dringend was mijn liefdevolle bede.
88[regelnummer]
‘O menslik wezen, liefdevol en teder,
dat in deez' Helle-nacht ons komt bezoeken,
òns die de wereld eens met bloed bevlekten,
91[regelnummer]
was ons de Koning van 't heelal goedgunstig,
we zouden Hem voor u om vrede vragen,
dewijl gij deernis toont met onze ellende.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
94[regelnummer]
Al wat gij wenst te horen en te spreken,
dat zullen wij aanhoren en u zeggen,
zolang het stormgeloei, als nu, blijft zwijgen.
97[regelnummer]
Gelegen is het oord waar 'k ben geboren,
aan 't strand der zee, waarheen de Po zich voortspoedt,
om rust te vinden met zijn stroomgenoten.Ga naar voetnoot1)
100[regelnummer]
De Liefde, ras 'n edel hart ontvlammend,
ontvlamde ook deze voor mijn heerlik lichaam,
mij zò ontrukt, dat 'k nog de smaad voel branden.Ga naar voetnoot2)Ga naar voetnoot2)
103[regelnummer]
De Liefde, steeds om wederliefde vragend,
deed mij in hem zo'n welbehagen vinden,
dat, als gij ziet, zij nog niet van mij scheidde.
106[regelnummer]
De Liefde was 't die tot eèn dood ons voerde:
KaïnaGa naar voetnoot3) wacht die ons het leven roofde.’
Dit zijn de woorden die zij tot ons richtten.
109[regelnummer]
Toen ik die arme zielen dus aanhoorde,
boog ik het hoofd, en hield het diep gebogen
tot mij de Dichter vroeg: ‘Waar peinst gij over?’
112[regelnummer]
‘Helaas’, zeide ik, hem weder antwoord gevend,
‘wat lieflike gedachten, wat verlangen
bewoog hen toch tot deze droeve schrede?’....
115[regelnummer]
Weer wendde ik mij tot beiden en ik zeide:
‘Franciska, de aanblik van uw martelingen
doen mij van smart en mededogen schreien.
118[regelnummer]
Maar zeg mij toch: ten tijd der zoete zuchten
waaraan en hoe liet u de Liefde kennen
uw weiflende begeerten en verlangens?’
121[regelnummer]
En zij tot mij: ‘Daar is geen groter lijden,
dan aan het uur der vreugd terug te denken
in 't uur der smart; dit weet ook hij, uw Meester.Ga naar voetnoot4)
124[regelnummer]
Maar voelt ge in u zo vurig een verlangen
te kennen d'eerste wortel onzer liefde,
dan zal ik doen als hij, die spreekt in tranen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
127[regelnummer]
We lazen op 'n dag voor ons genoegen
van LancelootGa naar voetnoot1), hoe hem de liefde omstrikte;
we waren saam alleen en zonder argwaan.
130[regelnummer]
De lezing van het boek deed meerdre malen
ons de oogen heffen en van aanschijn kleuren;
maar één plaats was 't, die ons heeft overwonnen.
133[regelnummer]
Want toen we lazen, hoe 't begeerde lachje
werd weggekust door zulk 'n vurig minnaar,
bedekte hij, die nooit mij wordt ontnomen,
136[regelnummer]
al bevend mij de mond met zoete kussen....
'n Koppelaar was 't boek, maar ook z'n dichter:
Niet verder hebben wij die dag gelezen.’
139[regelnummer]
Terwijl nog de ene geest dit tot ons zeide,
brak de ander uit in zulk wanhopig snikken,
dat ik van smart bezwijmde als ging ik sterven;
142[regelnummer]
en 'k stortte neer gelijk 'n dode neerstort.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zang 6.1[regelnummer]
Als weder openging mijn geest, gesloten
door 't medelijden met de twee verwanten,
dat mij geheel door droefenis verwarde,
4[regelnummer]
aanschouwde ik nieuwe plagen en geplaagden
rondom mij, waar ik mij ook henen wendde,
waar ik mij keerde, en waar 'k mijn ogen richtte.
7[regelnummer]
'k Ben in de derde Kring nu van de regen
die eeuwige en vervloekte en koude en zware,
in regel en in eigenschap nooit anders.
10[regelnummer]
'n Grove hagel, sneeuw en drassig water
valt stromend neer door de altijd duistre luchten;
afschuwlik stinkt de bodem die dat opneemt.
13[regelnummer]
En CérberusGa naar voetnoot2), 'n ondier, wreed, wanstaltig,
bast met drie muilen, zoals honden bassen,
de schimmen aan die daar in 't slijk zich wentlen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16[regelnummer]
Rood zijn z'n oogen, zwart z'n baard en tanig,
plomp is z'n buik en scherp geklauwd z'n handen;
hij grijpt de geesten aan en scheurt ze in stukken.
19[regelnummer]
Wild huilen doet de regen hen als honden
de ellendigen, die hèr en dér zich wentlen
om de ene zij met de andre te beschutten.
22[regelnummer]
En Cérberus ‘de grote Draak’, ons ziende,
spert wijd z'n muilen open, toont z'n tanden
en heeft geen lid dat niet van woede siddert.
25[regelnummer]
M'n Leidsman opende z'n beide handen,
nam aarde en wierp die toen met volle vuisten
het vraatziek monster in de gierge kelen.
28[regelnummer]
Gelijk 'n hond, die razend blaft van honger,
verstomt, als hij de tanden zet in 't voedsel,
en slechts bezorgd is om het te verslinden,
31[regelnummer]
zo zwegen nu de afschuwelike kelen
van duivel Cérberus, zo vreeslik blaffend
dat de ongelukkigen naar doofheid snakken.
34[regelnummer]
Wij liepen op die schimmen, die de stortvloed
daar neersloeg, en vertraden met de voeten
hun schijnbeeld op 'n menslik lichaam lijkend.Ga naar voetnoot1)
37[regelnummer]
Ze lagen uitgestrekt ter aarde, àllen;
behalve eèn die oprees om te zitten,
zodra hij zag, hoe wij voorbij hem kwamen.
40[regelnummer]
‘O gij die wordt geleid door dezen Afgrond
herken mij’, riep hij uit, ‘als 't in uw macht is:
gij waart, eer ìk gestorven was, geboren,’
43[regelnummer]
En ik tot hem: ‘De smart die gij moet lijden
verdringt misschien uw beeld uit mijn geheugen,
zodat 't mij lijkt of ik u nooit aanschouwde.
46[regelnummer]
Maar zeg mij wie gij zijt, die werdt verwezen
tot zulk 'n droevig oord en zulke straffen,
dat - zijn er zwaarder - geen zo aaklig schijnen.’
49[regelnummer]
En hij tot mij: ‘Uw stad, die overvol is
van afgunst, dat de zak haast dreigt te bersten,
was eens mijn woon in 't zonne-lichte leven.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
52[regelnummer]
Gij, burgers, gaaft mij eens de naam van CiaccoGa naar voetnoot1);
om 't kwaad der gulzigheid, die vloekbre zonde,
verkwijn ik, zo gij ziet, in deze regen.
55[regelnummer]
En 'k ben hier niet alleen in deze droefheid,
want, allen treft ons met gelijke straffen
gelijke schuld.’ - Geen woord sprak hij nog verder.
58[regelnummer]
Ik zei tot hem: ‘Uw deerlik lijden, Ciacco,
ontroert mij zo, dat ik zou kunnen schreien. -
Maar zeg mij, zo gij 't weet, waartoe nog komen
61[regelnummer]
de burgers van de droef-verdeelde stede;
of daar nog eèn rechtvaardig wordt bevonden;
waarom haar zulk 'n tweedracht heeft besprongen?’Ga naar voetnoot2)
64[regelnummer]
En hij tot mij: ‘Na lange strijd en twisten
komt men tot bloed en zal met hoon en schande
de Woud-partij haar weerpartij verjagen.
67[regelnummer]
Maar't is bepaald, dat de eerste weer zal vallen
eer driemaal 't jaar voleindt, en d'andre rijzen
door de arm van hem, die nu reeds loert en konkelt.
70[regelnummer]
Hoog zal zij lange tijd het hoofd verheffen;
zwaar drukken hare hand de tegenstander,
hoe deze ook klaagt en jammert om z'n schande.Ga naar voetnoot3)
73[regelnummer]
Rechtvaardig zijn daar tweeGa naar voetnoot4); maar wie begrijpt hen! -
Hoogmoed en nijd en hebzucht zijn de vonken,
die in de harten 't helse vuur ontstaken.’
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
76[regelnummer]
Hier eindigde z'n jammervolle rede.
Maar ik tot hem: ‘Wil verder m'onderrichten,
en geef nog meer van 't licht van uwe woorden.
79[regelnummer]
Tegghiaio, Farinata, grote mannen,
Arrigo, Mosca, Jakob Rusticucci
en de and'ren, die iets goeds te stichten zochten,Ga naar voetnoot1)
82[regelnummer]
zeg mij, waar zijn ze en laat ze mij herkennen;
want groot is mijn verlangen om te weten
of hemel-vreugd of helle-pijn hun deel is.’
85[regelnummer]
En hij toen weer: ‘Ze zijn bij zwarter zielen;
'n ander kwaad wierp dieper hen in d'afgrond;
daalt gij zo diep dan kunt gij hen aanschouwen.
88[regelnummer]
Maar als ge weerkomt in de zoete wereld,
maak, bid ik u, dat zij mij weer gedenken,
Meer zeg ik niet, meer geef ik niet ten antwoord.’
91[regelnummer]
Z'n ogen, recht-vooruit, trok hij nu zijwaarts,
zag me even aan en boog het hoofd voorover:
en met z'n hoofd zonk hij naast de andre blinden.Ga naar voetnoot2)
94[regelnummer]
‘Hij staat niet weder op,’ sprak mijn Geleider
dan bij de klank der engelen-bazuinen,
wanneer hun strenge Rechter gaat verschijnen.
97[regelnummer]
Dan zullen allen weer hun graf-kuil zoeken,
zich weer bekleden met hun menslik lichaam
en horen wat hun eeuwig na zal dondren.’Ga naar voetnoot3)
100[regelnummer]
Dùs gingen wij door 't walgelike mengsel
van schimmen en van regen, langzaam verder,
en spraken even van 't toekomstig leven.
103[regelnummer]
Zo vroeg ik: ‘Meester, zullen deze pijnen
eerst, na het grote vonnis, zwaarder worden
of minder zwaar of even pijnlik blijven?’
106[regelnummer]
En hij tot mij: ‘Denk aan uw wijsbegeerte,
die iets meer vatbaar noemt voor vreugde en lijden,
naarmate het volmaakter is van wezen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
109[regelnummer]
Al zal dus deze schaar verdoemde geesten
in ware zin nooit tot volmaaktheid komen,
verwacht zij toch, dàn meer te zijn dan hèden.Ga naar voetnoot1)
112[regelnummer]
We gingen langs de zoom der Kring nu verder,
bespraken veel, wat ik niet zal herhalen,
en kwamen aan de plaats, waar men omlaag daalt.
Daar vonden wij de grote vijand: Pluto.Ga naar voetnoot2)
CHR. KOPS |
|