De geboorte van god
In de mateloze stilte scheurt et licht open langs de hemelflanken; engelen dalen neer in witstralende klederen, en de juichende jubel van hun stemmen schalt over de aarde. De God der wereld, de glorieuze Prins van et licht, roemvoorspeld Bevechter van duivel en dood is geboren uit et lichaam van 'n Maagd. En de radeloze wereld bevangt 'n krampende angst: hoe te dragen de heiligste man en de heiligste vrouw!
De Joden hebben hun winkels hel verlicht.
In de straten onder et licht der witte lampen lopen kerels en meiden hun parodie op de liefde te kirren; in de huizen der rijken komt er damast bij te pas. Drie kerels zwieren zat als de dobbelaars die morgen Zijn kleed zullen verdobbelen. 'n Meisje leest Les Fleurs du mal, alleen op haar slaapkamer.
In 'n portiek aan de straat krimpt 'n jongevrouw in wanhoop samen, en kreunt als 'n gewond dier; et stilglanzende maanbleke grachtwater laat et lijk van 'n vermoorde in z'n koele diepten zinken....
In de woestijn peinst 'n enkele eenzame over et komende, et voorspelde....
O God, koel en klaar drijft de scherf van de maan aan de hemelzee; et sterrenspel tinkelt hoog. En blauw, diep blauw donkerend de lucht.
Aan de rivierkant staat hij met z'n verwelkte ziel: et laatste greintje geloof aan et Leven werd hem geroofd; daadloos stond ie toe te zien....
Hij glimlacht wat, hij glimlacht over de mensen uit wier ogen de rode gloed der zinnenbrand opschijnt, wanhoopswezens die zich laten gaan op de stormvaart hunner zinnen, opstaan in wankelende gebaren tegen et heilige in zich, grimmen, en aanranden als 'n panter z'n buit. Dan worstelt et heilige zich los, héérst, en staart ver weg in dromen.... De levensverzadigde glimlacht erom: straks keren de rollen onder 'n smartelijke gil, en de eeuwige komedie wordt herspeeld.... tot in et oneindige.... Koel stroomt et water voorbij, voorbij....
Maar de Mens is geboren, de grote heerlike Mens.
We weten: dat Hij de Redder zal zijn: Hij zal ons aller Redder zijn. We zullen Hem kronen tot Koning, in onze zielen, in onze huizen, op de hoeken der straten, Hem en Zijn Moeder, op alle pleinen. Kerken zullen wij bouwen die rijzen omhoog in triomf dat Hij kwam, onze Redder.