‘Koningin onder de bloemen des velds’, groette hij z'n vroegere speelgenoote terug.
‘Vindt je “Roodkapje” niet makkelijker en méér passend?’ en 't onderwijzeresje - Wielens jongste dochter - wees naar 't goud-blonde haar, dat in gloed wedijverde met den koperkleurigen hemel.
Als knaap, in z'n booze buien, had Theo haar steeds ‘rood’ geheeten en guitig herinnerde ze hem daaraan.
‘'k Wou dat ik jou altijd opgeruimd en geestig humeur had’, ontviel 't hem ineens, vol bewondering voor haar zonnigheid. En nerveus greep hij in de bloesems, zoodat de doornen z'n handen openreten.
‘'n Héél gemakkelijk en goedkoop middel ervoor aan de hand doen?’ vroeg 't schuingebogen kopje.
Ze zag z'n ernst tot somberheid verdiepen en: ‘Er is slechts een beetje wilskracht noodig om tevreden, dus.... vroolijk te zijn.’
Haar zoo juist prettig schitterende, intelligente oogen werden nu even diep-peinzend als die van den jongen man. Bemoedigend knikte ze hem toe.
‘Altijd “koekoek”, één zang!’ schamperde hij. Je moest eens in mijn plaats zijn - graag hard willen werken - je gemaakte studies ook anderen tot nut doen zijn. En dan gedoemd tot zóó'n leegloopersleventje, door.... nu ja, laat ons zeggen door conventie,’ aarzelde hij.
‘Zóó!!! Is het in strijd met de conventie in jou kring om als rechtsgeleerde op te treden? Ik - dom ding - ik dacht nog wel dat juist zoo'n loopbaan een poort was naar Kamers en Ministeries. Eerlijk gezegd heb ik me al dikwijls afgevraagd, hoe jij toch hier zoo'n nutteloos leventje kunt leiden. Ik vergeleek je soms bij 'n egel, die z'n winterslaap houdt’, besloot ze vrijuit - hem zoekende wakker te schudden door haar opzettelijken spot.
Een schaamteblos kroop op onder Theo's glanzende haren - en als om zich te rechtvaardigen voor haar, die door noeste vlijt ver was uitgewassen boven haar milieu, berstte hij uit:
‘Je weet drommels goed, dat het m'n moeder is, die me hier op “Everstein” als 't ware gevangen houdt. Dat het háár angst is om ook haar tweeden zoon te zien heengaan, die me in dit nest opsluit. Ongelukkigerwijze deug ik niet voor visschen, jagen en econoompje spelen, of hoe ze dien boerenrommel hier maar believen te noemen.’
Ja - Mien kende maar al te wel de zelfzucht, dwaze trots en conservatieve begrippen der douairière.
Eerst werd Ernst, die verleden jaar voor goed als missionaris was heengegaan - nu Theo door haar van iederen nuttigen werkkring afgehouden. Hun levensgeluk werd geofferd aan haar verouderde idee, dat blauw bloed geen arbeid past.