Roeping. Jaargang 1(1922-1923)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 304] [p. 304] [Rob. de Wilt] De stemmen der mensen De stemmen der mensen om mij zijn nu als carillon-klokken op marktdag veel en verscheiden en toch een lied. Wat joelen die stemmen zoo ver oover mij (als speelende mussen) ben ik dan niet in hun midden? Ik ben als de bediende in den winkel die speelt achter den toonbank met een klein meisje. Die geboren werd Die geboren werd toen er geen bed was voor die Hem baarde - voor Hem hadden de mensen geen muren ter beschutting gebouwd - Die in koude en houterig stroo lag als 'n schooierskind: [pagina 305] [p. 305] Toen het Licht voor 't laatst brak uit zijn oogen als 'n bliksemflits, heeft Hij voor ons opengeslagen de poorten aller Heemelen. Als het kindje Als het kindje dat van den man in de donkere straat het lekkers niet neemt (nee, ik mag niet van Vader) - Zoo God, heb ik de verleiding der weereld in de oogen gezien en weerstaan. En toen het kindje thuiskwam heeft Moeder het ooverladen met lekkers: zie: ik ben onderweg. ROB. DE WILT Kerstmis 1922 Vorige Volgende