daaruit hun hele bouw en hun uitwendige gevel samen te stellen, die zuiver aan de binnenbedoeling beantwoordt. Bij hun bepaalt niet et inwendig wezenskarakter van't gebouw, de uitwendige gevelvorm, maar allebei staan op hun zelf, onafhankelik van elkaar. Ze beginnen 'n aardige gevel te tekenen. Op gelijke afstanden worden er gaten ingemaakt, en dan worden die gaten bestemd voor ramen en deuren.
Zo'n gevel is geschikt voor elk gebruik; je kunt er 'n lagere school achter maken, of 'n fabriek, of 'n seminarie, of 'n postkantoor, of 'n kazerne. Die gevel past overal aan; tekenpapier is geduldig, en et metselwerk ook. Alle mogelike verrassingen krijg je daarbinnen. Achter et ene raam zit 'n klaslokaal, achter et andere 'n gang, van buiten is 't volmaakt gelijk, met presies dezelfde penanten ertussen. Wat komt et er ook op aan, of daar nu 'n gang achter is, of 'n klas, en of achter drie ramen drie kamers zijn, of een grote zaal. Alles past, je hebt geen zorgen, je verdeelt alles zoals voor de grootte nodig is, en klaar ben je. Buitengewoon gemakkelik.
Ga maar kijken bijna in alle steden, ook naar vele nieuwe grote bouwwerken (gelukkig lang niet alle). Van buiten een, van binnen verschillend; geen van die allen openbaart z'n inwendigheid; dus geen van die allen heeft karakter, geen enkele van die bouwsels is 'n bouwwerk. Uit datzelfde schoonheidsgevoel komen ook die eindeloze bouwblokken, in de grote steden vooral, waar dikwels alleen et getal straatdeuren verraadt, hoeveel woningen er van binnen zijn.
Nog iets moois, t'allernieuwste, want et moet nog gebouwd worden. In Brugge zullen ze 'n watertoren gaan bouwen. Nu zijn de meeste watertorens afgrijselike monsters, dat is 'n bekend feit. Daar in Brugge zullen ze't beter doen. Mooie watertoren zal et wezen, uit moderne bouwstoffen. De toren wordt gebouwd van gewapend beton. Best materiaal. Maar o jammer, de bouwmeester weet blijkbaar geen raad met dat materiaal. ‘Hoe maak ik daar nu iets moois van?’ Wacht, hij heeft et. Die betonne toren krijgt 'n heel fraaie mantel van bakstene muren, in middeleeuwse Brugse stijl, en dan komt er 'n mooie spits boven op, zo dat ie presies lijkt op 'n middeleeuwse toren. Wat voor 'n toren? Doet er niet toe, 'n toren is 'n toren, en 'n middeleeuwse toren is 'n mooie toren.
Dat krijgen we nu in ons mooie Brugge. Ze kunnen niet anders dan zotte aapje spelen van de middeleeuwse meesters. Van buiten zo, van binnen anders; dat lijkt hun het bouwbeginsel in de 19e en 20e eeuw. En dat komt alleen, omdat ze bouwen willen in 'n bepaalde stijl, dus in 'n bepaalde uitwendige verschijningsvorm. Alleen zij die et karakter van de bouw verstaan, alleen zij kunnen ons weer schone bouwkunst geven.
St. Adelaart 2 Januarie 1923.
HENK EVERTS.