De daad.
Broeder! Wil houwen uit uw dag een beeld van schoonheid:
Ongevormd, en U gegeven als een rijk marmer-blok behoeft hij de vorm die uw Daad zal zijn.
Dat aan de-n-avond het vlak van uw dag in schone evenmaat verdeeld sta.
Laten uw ogen van ziel tot ziel zeggen zachte klanken van liefde: liefde nimmer te breken, liefde nimmer voldane.
De harten die gij beroerdet met gedempte stem zullen stil trillend resoneeren: misschien wèl lang nadat uw stem en stap uit de huizen verklonk....
Terwijl gij een hart aanraakt, raakt gij alle harten.
Laat, diep in de schacht van uw hart, God met rustige zekere hand luien de bel van uw liefde. Dat klare Godstonen schalmen, voortdurend, uit de galmgaten van uw twee ogen.
Wil zijn een stille psalmist, tussen de bedelaars arm en veracht aan de wegkant.
Laat alleen uw hart zijn een tabernakel dat God draagt, en uw ogen twee stille kaarse-vlammen. Voor enkelen die dolen, dorstig zoekend, over de dorre wegen van dit leven, zullen uw ogen wellicht mogen zijn het wonder dat onder de mensen gezocht werd: refleksen van de Eeuwigheid.
Draag het geluid van uw hart voorzichtig door het leven, want de verrukking van het geluk en haar overbrenging verdragen geen luide stem en geen brede drukke gebaren.
Wil uw hart, op de witte vanen van uw vooruitgestoken handen, stil onder de mensen dragen.
Misschien zullen er zijn die met mis-prijzende verachtende blik langs U gaan. O, dit is heel zeker! -
Misschien zullen er zijn die naar uw hart grijpen om met wilde harde handen dat ‘narrehart!’ uiteen te rukken.
Misschien zullen er zijn die om U lachen, enkel lachen: schouderophalend meelijdend lachen, en dan zwijgend voorbijgaan. De mensen zijn zo wreed in hun starre onbreekbaarheid. -
Misschien zullen zij uw hart nemen en het terug-smijten in uw ontsteld gezicht: