Reflexen.
I. Open over ons uwe goedige oogen, Vader, en wees ons nabij als een zeer geliefde geur, goed om te ademen; als de reuk van rijp fruit in de tuinen van Limburg. Waak over ons uit de hooge paleizen van Uw avond en laat de stilzwijgende ruimten vervuld zijn van Uwe aanwezigheid.
Als wij opzien naar de sterren, geef onze oogen te ontwaren de glanzingen van Uw glorierijk Wezen en onze ooren de verre echo's te ervaren van Uw almachtige voeten.
II. Spreid Uwe lieve aandacht uit over steden en dorpen, zedig gezeten onder de groene looverhuiven van den grooten zomer,
op de oevers van den schoonen stroom; en zegen wie daar wonen en wandelen de witte wegen naar een zeker doel.
Laat Uw dauw over ons geboren worden, weinig lager dan Uw heilige sterren en laat Uw avondwind voor elk de bode zijn van een goed bericht.
III. Luister met ons naar het verhaal van een oud man, 's avonds, op het dorpsplein: zijn stem klinkt als uit een gouden diepte; soms is zij als de roep van een vogel uit een schoon droomoord; soms als de stem van een waakhond in de nachtstilte.
Luisterend leunen wij in het kleine toren-venster. De lucht is koel en de sterren zijn schoon; tot laat in den avond luisteren wij naar zijne stem.
IV. Zijn woorden hebben den geur van lieve herinneringen en den klank van schoone verwachtingen.
Af en toe, in een verholen hoekje van den avond, klinkt schielijk en schoon de lach van een klein meisje. Blankend in eene nis staat de beeltenis der zuivere Maria: een lichtje wankelt heen en weer in den avondwind.
V. Groet de kranke Lia aan haar venster met Uwe hand en den eenzamen tolman in zijn huis bij de rivier. Luister aan het lage raam als de kinderen met U praten in hun droom en troost de schamele moeder, die wachtend aan den gevel van haar woning staat. Roep den verloren zoon uit de taveerne, Vader, want de appelronde maan loert reeds heimelijk door het loof en blinkt oranjegeel op den laten landweg.