Roeping. Jaargang 1
(1922-1923)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |
De goddelike komedie van Dante Alighieri
| |
[pagina 172]
| |
van Dante hiermede 'n gevoelige klap heeft gekregen. Ik ontken het niet helemaal, maar zou toch willen vragen: Wat doet het er toe voor 'n beeldhouwer of hij zelf het marmer voor zijn kunstwerken uit de groeve kapte of ànderen dit deden voor hèm? Het komt er toch eigenlik maar opaan, hoe het marmer door hem als kunstenaar bewerkt en leven is ingestort. Heeft 'n Camoens zich voor z'n epos ‘De Lusiaden’ meester gemaakt van de zee; 'n Vondel en Milton van hemel-en-hel, Dante neemt zonder aarzeling tot toneel van z'n handeling het heelal in de uitgebreidste zin van het woord. En niet als 'n schim, niet als 'n fantoom, zoals ik al aanduidde, daalt hij neer in de helse afgronden, klimt hij op langs de terrassen van de Louteringsberg, vliegt hij door planeet- en sterrewerelden, maar als 'n echte, levende mens. Ja, al die ontzaglike en eindeloze ruimten van Hel en Vagevuur en Hemel bevolkt hij met echte, levende mensen, die van het begin tot het einde onze volle belangstelling hebben. Eén echter uit die onafzienbare beelden-galerij beheerst met Dante het gehele gedicht, is met Vergilius z'n voornaamste gids door die regionen van het geheimzinnige en onbekende. Het is Beatrice, de vrouw die Dante op zo wondervolle wijze heeft liefgehad. Voor hààr dichtte hij zijn Vita Nuova, die witte, schemer-stille lentedroom van 'n eerste liefde; voor hààr z'n Divina Comedia, het werk van z'n bitterste levenservaringen en wereld-omvattende idealen, maar ook het werk van zijn tot opperste hoogheid gestegen genie. - De vraag wie deze Beatrice histories wel geweest mag zijn, doet hier weinig ter zake. Ook dat zij op betrekkelik jeugdige leeftijd al gehuwd was met 'n andere man en vroegtijdig stierf, schijnt niet van biezonder belang. Maar van heel groot belang is m.i. deze andere vraag: hoe kon de dichter van de Godd. Komedie de gestorven Beatrice nog blijven beminnen, daar hij enige tijd na haar dood zelf ook getrouwd was en uit dat huwelik meerdere kinderen had? Vanuit principieel Katholiek standpunt immers is het katholiek huwelik niet alleen 'n sakrament, maar iets zo hoogs en heiligs dat de Apostel zeggen kon: ‘Mannen, hebt uwe vrouwen lief zoals Kristus de Kerk!’ Hoe is dit alles nu overeen te brengen met Dichters liefde voor 'n andere vrouw, al was die dan ook al lang gestorven? Men zal zeggen, dat Dantes huwelik waarschijnlik niet gelukkig geweest is; dat z'n liefde tot Beatrice, van zuiver Platoniese aard moet geweest zijn. Wie ziet niet in, dat hiermede de figuur van de Dichter als principieel katholiek, ja zelfs als groot katholiek kunstenaar volstrekt niet te redden is. Nog minder helpt hier de opmerking dat men deze buiten-echtelike liefde van Dante moet zien in het licht van z'n tijd en beoordelen naar de bestaande liefdegebruiken der andere Mid- | |
[pagina 173]
| |
deleeuwse minnezangers. Deze mode n.l. of deze gebruiken kunnen we met 'n gerust gemoed allergrofste misbruiken noemen. Ik voor mij kan me de zaak niet anders verklaren dan dat Dantes liefde - ze moge aanvankelik van meer of minder platoniese aard geweest zijn - in de loop der jaren hoe langer hoe meer gelouterd, hoe langer hoe meer vergeestelikt en verhemelst is, zodat alle aardse liefde zich ten slotte in deze hemelse liefde als in 'n hogere eenheid oploste en de zuiverste weerglans werd van Dantes liefde tot God. Zo beschouwd wordt het begrijpelik dat we noch in Vita Nuova noch in Divina Commedia door Dantes liefde ergens gehinderd of geergerd worden. Zo wordt het begrijpelik dat 'n mens zonder heiligschennis of godslastering het bestaan durfde 'n vrouw, 'n schepsel te verheffen tot het zinnebeeld niet alleen van de hoogste menselike wetenschap, de theologie, maar zelfs tot het symbool van Gods eigen Wijsheid en Genade. En is het nu niet hoogst treffend, dat het gedicht van het Katholicisme, in z'n geheel als gedragen en overschitterd wordt door zulk 'n edele en verheven liefde van 'n man tot 'n vrouw? Is het niet hoogst belangwekkend, dat we Dante de traditie der Kerk tot veredeling en verheffing der vrouw op zulk 'n aangrijpende wijze zien voortzetten? Is het niet verbazend geniaal hoe Dante de oorspronkelike, vroeg-Middeleeuwse ridderlike verering der vrouw, maar reeds ontaard en verworden in zijn tijd, zodat deze ridderlike kultus maar al te veel onridderliks te bedekken had, is het niet verbazend geniaal, zeg ik, hoe Dante als met één vorstelik gebaar deze verzinkende grote en grootse gedachte ineens uit de sfeer van het tijdelike wist op te heffen in het glanzende licht der eeuwigheid? - Vanuit dit gezichtspunt bezien, wordt Dantes Godd. Komedie van 'n biezondere betekenis voor onze hedendaagse zedelik-verworden en verzinkende maatschappij. Te lang reeds heeft de z.g. beschaafde en intellektuele wereld gedweept en gesold met de dichter van ‘das ewig weibliche’ en zijn nog ergerliker epigonen. Het wordt tijd de blik te wenden van ‘de grote Heiden’ naar ‘de grote Kristen.’ Niet van 'n Goethe maar wel van 'n Dante heeft de wereld te leren wat 'n grote en sterke liefde is. - Zo dan: dóór en mét Beatrice tot God d.i. dóór en mét de verhevenste liefde terug tot God, ziedaar 'n andere korte samenvatting van dat wonderbare en wondervolle gedicht dat men terecht 'n goddelik dichtwerk heeft genoemd.
◽ ◽ ◽
En nu rest mij nog 'n enkel woord te zeggen over de hier volgende vertaling. Ik heb 'n vertaling willen geven, die eenvoudig, vlot leesbaar maar toch zo veel mogelik woord-getrouw en tevens, naar ik hoop, niet | |
[pagina 174]
| |
al te onwelluidend zou wezen. Daartoe achtte ik 'n metriese, maar rijmloze vertaling het meest geschikt. Proza-vertalingen van 'n gedicht, hoe verdienstelik soms ook, geven over 't algemeen geen juist denkbeeld van dat gedicht en bovendien vallen zij bij heel veel lezers niet biezonder in de smaak. - Ik weet wel, dat 'n metriese en berijmde vertaling, vooral als ie zich aan het rijm-schema houdt van het origineel, het ideaal zou zijn. Alle mij bekende dergelijke vertalingen echter zowel in 't binnen als in 't buitenland hebben mij 'n heilzame schrik ingeboezemd zulk 'n Sisifus-arbeid te ondernemen. Op hoeveel verdiensten al deze vertalingen ook kunnen roemen, door het rijm zijn de bewerkers blijkbaar allen gedwongen geweest al te veel op te offeren van Dantes fijne gevoelschakeringen, ja zelfs van z'n eigenlike gedachten en bedoelingen. Dat 'n alleszins juiste en fraaie berijmde vertaling naar het originele rijm-schema 'n onmogelikheid is in onze taal, zou ik niet durven beweren, maar voorlopig is er, dunkt me, nog wel behoefte aan 'n, zij het ook wat minder volmaakte, vertaling van de grootste en verhevenste aller dichters. Ten slotte. Waarom verschijnt deze vertaling eerst in 'n tijdschrift? Om twee redenen. Ten eerste omdat geen enkel ander gedicht zich zo leent om bij gedeelten gelezen te worden als de Godd. Komedie. En ten tweede, om beter m'n voordeel te kunnen doen met de kritiek. 'n Groot ongeluk voor heel veel boeken en geschriften is nu eenmaal, dat de kritiek gewoonlik te laat komt. En hiermede heb ik, naar ik meen, alles gezegd wat ik over deze nieuwe Komedia-vertaling te zeggen had.
P. FR. CHR. KOPS. O.F.M. Venray, 19 Nov. 1922. | |
[pagina 175]
| |
De hel.Zang 1.
1[regelnummer]
Juist midden op de weg van 't menslik leven
was 'k in 'n sombre woudvallei aan 't dolen,
daar ik de goede richting had verloren.Ga naar voetnoot1)
4[regelnummer]
Helaas, hoe 't was dat woud, valt zwaar te zeggen.
Zo wild en woest was het, zo dicht en donker,
dat 'k in mijn hart nog d'angsten voel herleven.
7[regelnummer]
En zelfs de dood kan haast niet erger wezen.
Maar om van 't daar gevonden heil te spreken
zal 'k ook verhalen wat ik eerst aanschouwde.
10[regelnummer]
Hoe ik er binnenkwam, kan 'k niet meer zeggen;
zo zeer had slaap m'n zinnen overmeesterd,
toen ik van 't rechte pad was afgeweken.
13[regelnummer]
Maar toen 'k de voet eens heuvels was genaderd,
daar waar de donkre woud-vallei 'n eind nam,
die mij van vrees zo hevig had doen siddren,
16[regelnummer]
blikte ik omhoog en zag des heuvels schouders
reeds met de stralen dier Planeet omhangen,
die iedereen de ware weg doet kennen.Ga naar voetnoot2)
19[regelnummer]
Toen werd de vrees allengs 'n weinig stiller,
die door mijn diepste hartebloed gewoeld had
geheel die nacht, waarin 'k zo veel verduurde.
22[regelnummer]
Zoals 'n mens met uitgeputten adem
de zee ontworsteld en aan 't strand gekomen,
nog eenmaal omziet naar het wilde water,
25[regelnummer]
zo keerde zich m'n geest, nog altijd vluchtend,
nog eens naar wat hij achter had gelaten,
en wat geen mens ooit levend liet ontkomen.Ga naar voetnoot3)
| |
[pagina 176]
| |
28[regelnummer]
Dan, na 'n korte rust voor 't moede lichaam,
ging 'k weer op weg langs de verlaten helling
zodat de laagste voet steeds rustend volgde.Ga naar voetnoot1)
31[regelnummer]
En zie, vlak bij d'n aanvang van de steilte
verscheen me 'n uiterst vlugge en lichte panter,Ga naar voetnoot2)
die met 'n fraai-gevlekte huid bekleed was.
34[regelnummer]
Geen ogenblik week hij uit mijn gezichtskring,
maar bleef hardnekkig mij de weg versperren,
zodat ik meer dan eens terug wou keren.
37[regelnummer]
Het was de tijd van 't eerste morgenlichten,
de zon steeg uit de kim met al de sterren,
eens bij hem, toen de goddelike Liefde
40[regelnummer]
voor 't eerst deez' schone werelden deed wentlen.Ga naar voetnoot3)
zodat ik goede reden had te hopen
de fraai gevlekte panter t' overwinnen,
43[regelnummer]
zowel om 't uur als 't lieflik jaargetijde.
Toch was m'n vrees en angst daarom niet minder
bij d' aanblik van 'n leeuw, die 'k zag verschijnen.
46[regelnummer]
Hij dreigde daadlik op mij los te stormen,
de kop omhoog en zo van honger brullend,
dat zelfs de lucht z'n woede scheen te vrezen.
49[regelnummer]
En een wolvin die zo was uitgemergeld,
dat zij van aller vraatzucht scheen bezeten,
en die reeds velen 't leven had verdorven,
52[regelnummer]
benauwde mij zo drukkend zwaar de boezem,
door de angst die zij mij aanjoeg met haar blikken,
dat ik de heuveltop nooit dacht te halen.
55[regelnummer]
Zoals de man die gaarne schatten stapelt,....
wanneer de tijd hem alles doet verliezen,
in 't droevig hart z'n lot beklaagt en jammert,
58[regelnummer]
zo ging het mij door dat onrustig monster,
dat op mij aandrong en allengs deed wijken
naar 't oord, waarin de Zon zijn licht doet zwijgen.Ga naar voetnoot4)
| |
[pagina 177]
| |
61[regelnummer]
Terwijl ik nu als neerviel in de laagte,
verhief zich voor m'n ogen 'n gestalte,
die al maar zweeg alsof hij niet kon spreken.
64[regelnummer]
Toen 'k in die wijde stilte hem aanschouwde,
riep ik met luide stem: ‘ontferm u mijner,
wat of ge ook zijt óf schim óf menslik wezen!’Ga naar voetnoot1)
67[regelnummer]
‘Mens ben ik niet; ik wàs 't,’ klonk mij nu tegen,
‘M'n ouders waren uit het Lombardijse
en Mantua is't vaderland van beiden.
70[regelnummer]
Ik kwam sub Julio,Ga naar voetnoot2) schoon laat, ter wereld
en leefde in Rome, toen de goede Augustus
heerste in de tijd der valse leugengoden.
73[regelnummer]
'k Was dichter en bezong eens in mijn verzen
Anchises' vrome zoon, die Troje ontvluchtte,Ga naar voetnoot3)
toen 't trotse Ilion verzonk in vlammen.
76[regelnummer]
Maar gij, waarom terug naar zo veel jammer?
Waarom de blijde hoogte niet beklommen,
die aanvang is en oorzaak aller vreugden?’ -
79[regelnummer]
‘Zijt gij Vergilius, die bron en ader,
waaruit zo'n brede vloed van zangen stroomde,
gaf ik ten antwoord, 't hoofd vol eerbied buigend.
82[regelnummer]
‘Vergeld mij nu, o eer en licht der dichters,
de stage studie en de grote liefde,
die me uw geschriften eens doorvorsen deden.
85[regelnummer]
Gij zijt mijn meester en bezielend voorbeeld,
Van u alleen heb ik de stijl verworven
die door z'n schoonheid mij tot aanzien voerde.
88[regelnummer]
Aanschouw het dier dat mij tot omkeer noopte,
Wees mijn beschermer, o gevierde wijze,
want 't doet me de aadren en de polsen beven.’ -
91[regelnummer]
- ‘Langs andre weg dient gij de voet de zetten,’
was 't antwoord van de schim, mijn tranen ziende,
‘als ge uit dit woeste woud hoopt weg te komen.
| |
[pagina 178]
| |
94[regelnummer]
Het ondier toch, dat u van angst doet klagen,
laat niemand ongehinderd langs zich trekken,
maar houdt hem op en tracht hem dood te foltren.
97[regelnummer]
En 't is van aard zo slecht en zo verworden,
dat 't in z'n vraatzucht nimmer wordt verzadigd,
en als 't gegeten heeft, steeds meer wil eten.
100[regelnummer]
Groot is het aantal dieren waar 't mee paarde,
en 't wordt nog groter ook totdat ten laatste
de Windhond komt, dit 't met geweld zal doden.
103[regelnummer]
Niet mesten zal hij zich met geld en goedren,
Zijn spijs zal wijsheid zijn en deugd en liefde.
Zijn volk zal tussen beide Feltro's wonen.Ga naar voetnoot1)
106[regelnummer]
Hij zal het heil van 't arme Italië worden,
waarvoor eens Turnus en de maagd Camilla,
Eurialus en Nisus bloedig sneefden.Ga naar voetnoot2)
109[regelnummer]
Van stad tot stad zal hij het ondier jagen,
tot in de hel hij 't heeft teruggeslingerd,
waaruit het d'eerste Nijd had losgelaten.Ga naar voetnoot3)
112[regelnummer]
Ik acht het voor uw welzijn dus het beste,
dat gij mij volgt en ik uw gids zal wezen
om u door 't land der eeuwigheid te leiden,
115[regelnummer]
waargij 't wanhopig jammeren zult horen
der ongelukkigen uit vroeger tijden,
die te vergeefs de twede dood aanroepen.Ga naar voetnoot4)
118[regelnummer]
Ook zult ge zien die met geduld verduren
het loutrend vuur, daar zij de hoop behielden
- wanneer dan ook - de zaligheid te aanschouwen.
121[regelnummer]
En zoudt ge ook nog ten hemel willen stijgen,
'n waard'ger ziel dan ik, moet u dan voeren,
aan wie 'k u toevertrouw, als ik moet scheiden.Ga naar voetnoot5)
| |
[pagina 179]
| |
124[regelnummer]
De Keizer toch die troont in 't hoogst der heemlen,
laat niemand aan mijn hand zijn rijk betreden,
daar ik op aard Zijn wet niet heb gehoorzaamd.Ga naar voetnoot1)
127[regelnummer]
Hij heerst alom, doch daàr is Hij eerst Koning.
Daàr in zijn Stad, en staat zijn hoge zetel.
Gelukkig zij die Hij heeft uitverkoren!’ -
130[regelnummer]
En ik tot hem: ‘verhoor mijn beden, Dichter:
Om voor dit kwaad en erger mij te hoeden,Ga naar voetnoot2)
o, bij die God u onbekend gebleven,
133[regelnummer]
leid mij daarheen, waarvan gij hebt gesproken,
zodat ik èn Sint Pieters poort mag schouwenGa naar voetnoot3)
èn hen, wier lot gij mij zo somber schildert.’
134[regelnummer]
Toen ging hij voor, ik volgde 'm op zijn schreden
Zang 2.
1[regelnummer]
De dag stierf langzaam heen en 't avend-donker
bevrijdde al wat daar leeft en zwoegt op aarde
van zijn vermoei'nis; ík alleen bereidde
4[regelnummer]
mij voor, met moed de zware strijd te strijden
zo met de weg als met het mededogen,
en die 't geheugen trouw hier weer zal geven.
7[regelnummer]
O Muzen, o vernuft, schenkt mij uw bijstand!
Geheugen, wat ik zag hebt g' opgetekend,
laat hier uw edelheid zich openbaren.
10[regelnummer]
‘O Dichter’, ving ik aan, ‘die mij wil leiden,
zie of mijn kracht wel groot genoeg zal wezen
eer gij die zware tocht mij laat beginnen.
13[regelnummer]
Gij zegt, dat Silvius' beroemde vaderGa naar voetnoot4)
als sterfling eens naar het onsterflik leven
is afgedaald in't lichaam van deez' aarde;
16[regelnummer]
Maar, als de Tegenstander aller zonde
die gunst hem schonk, gedachtig aan de toekomst
en 't wie en 't wat, dat van hem voort moest komen,Ga naar voetnoot5)
| |
[pagina 180]
| |
19[regelnummer]
dan kan het ook 'n wijze niet bevreemden,
wijl hij verkoren werd in 't EmpyréumGa naar voetnoot1)
tot vader van het wereld-rijk van Rome,
22[regelnummer]
het Roomse rijk - dat men de waarheid hore! -
toen reeds bestemd het heilig rijk te worden
voor de erfgenamen van de grote Petrus!Ga naar voetnoot2)
25[regelnummer]
En op die tocht, waarom gij hem verheerlikt,
vernam hij zaken die de kiem bevatten
van zijn viktorie en der Pausen glorie.Ga naar voetnoot3)
28[regelnummer]
Ten hemel steeg ook 't ‘Vat der uitverkiezing’Ga naar voetnoot4)
om er 'n steun voor dat geloof te vinden
dat de aanvang is van 't pad ter zaligmaking.
31[regelnummer]
Maar wiè en op wàt grond zou 't mij vergunnen?
Ik ben Aeneas niet, ik ben geen Paulus.
Noch ík, noch iemand keurt mij hiertoe waardig.
34[regelnummer]
Daarom, liet ik mij tot die tocht bewegen,
ik vrees: het zou van mij 'n dwaasheid wezen.
Gij weet het beter dan mijn woorden 't zeggen.’
37[regelnummer]
Als hij die niet meer wil, wat hij eerst wilde,
en op iets nieuws bedacht, van zin verandert
en dùs z'n eerste plan geheel laat varen,
40[regelnummer]
zo stond ik peinzend bij de donkre helling
en zag inwendig af van de onderneming,
waartoe ik eerst zo haastig had besloten.
43[regelnummer]
‘Wanneer ik goed uw woorden heb begrepen,’
hernam de schim van de verheven Dichter,
‘dan heeft kleinmoedigheid uw ziel bevangen.
46[regelnummer]
Zij nu verblindt de mens maar al te dikwels,
zodat hij afziet van 'n eervol pogen
als dieren die 'n schaduwbeeld doet schrikken.
49[regelnummer]
Om u van deze vrees dan te verlossen,
zeg 'k u: waarom ik kwam en wat ik hoorde,
toen ik voor't eerst uw droevig lot beweende.
| |
[pagina 181]
| |
52[regelnummer]
'k Was onder hen die hopeloos verlangen,Ga naar voetnoot1)
toen mij 'n vrouwe riep zo schoon en heilig,
dat ik haar bad haar wil mij te openbaren.
55[regelnummer]
Haar ogen straalden heller dan het zonlicht
en zoet en zacht begon ze mij te zeggen
met woorden die als englenzang mij klonken:
58[regelnummer]
O eedle ziel van de eedle Mantuaner,
wiens naam en faam nog immer leeft op aarde
en leven zal tot in de verste tijden,
61[regelnummer]
Mijn vriend maar niet de vriend van aardse voorspoed,
werd op de doodse helling zo belemmerd
omhoog te gaan, dat hem de vrees deed keren.
64[regelnummer]
Na al wat 'k in de hemel van hem hoorde,
ben ik beducht, dat hij te ver reeds doolde,
en ik te laat hem ben te hulp gekomen.
67[regelnummer]
Zo haast u dan! - en met uw gulden woorden
en al wat nodig is om hem te redden,
breng hem die hulp die ook mijn hart kan troosten.
70[regelnummer]
'k Ben Beatrice, die u zend naar de aarde.
Ik kom van daar, waar 'k eens hoop weer te keren.
't Is liefde die me drong, en zo doet spreken.
73[regelnummer]
Als ik weer staan zal voor mijns Heren zetel,
zal ik u vaak bij Hem met lof gedenken.’ -
Toen zweeg ze en werd door mij het woord genomen:
76[regelnummer]
‘O vrouwe, door wier deugd alleen het mensdom
in glans en luister alles overschittert,
wat door de kleinste hemel wordt omsloten,Ga naar voetnoot2)
79[regelnummer]
mij schenken uw bevelen zoveel vreugde,
dat 't snelst volvoeren mij nog traag zou schijnen;
gij hoeft me uw wens niet verder te openbaren.
82[regelnummer]
Maar zeg mij nu waarom geen vrees u kwelde
ter hel te dalen uit die wijde hemel.Ga naar voetnoot3)
waar gij zo vurig wenst terug te keren.’ -
| |
[pagina 182]
| |
85[regelnummer]
- ‘Daar gij zo vurig wenst om dit te weten,’
‘zal 'k u’ hernam zij, ‘in het kort verhalen,
waarom ik zonder vrees ben hier gekomen.
88[regelnummer]
Slechts voor die dingen moet de mens zich wachten,
waardoor hem enig kwaad kan overkomen;
voor de andre niet, daar zij geen vrees verdienen.
91[regelnummer]
God heeft mij zo gemaakt in Zijn genade,
dat uw ellende mij niet kan beroeren,
en 't vuur der hel mij niet vermag te deren.
94[regelnummer]
Daar in de hemel treurt 'n zoete Vrouwe
om 't kwaad dat ik u heet te gaan bestrijden,Ga naar voetnoot1)
en weet het harde vonnis zo te breken.
97[regelnummer]
Tot LuciaGa naar voetnoot2) nu richtte zij haar bede:
‘uw trouwe dienaar heeft uw bijstand nodig.
Ik leg zijn heil en lot dus in uw handen.’
100[regelnummer]
En Lucia, wie alle hardheid vreemd is,
rees van haar zetel op, en kwam ter plaatse,
waar ik gezeten was naast Laban's dochter.Ga naar voetnoot3)
103[regelnummer]
Zij sprak: ‘O Beatric’, Gods ware luister,
waarom toch helpt ge niet die u zo minde,
dat hij om u de grote hoop ontvluchtte.
106[regelnummer]
Hoort gij de kreet niet van zijn lijdensklachten?
Ziet gij de dood dan niet die met hem worstelt,
in stormen als de zee nog nooit aanschouwde?’Ga naar voetnoot4)
109[regelnummer]
- ‘Geen mens ter wereld die zich ooit zo haastte
om winst te maken of om scha te mijden,
als ik nu deed op 't horen van haar beden.
112[regelnummer]
Tot u daal 'k van mijn hemel-zetel neder,
vertrouwend op de wijsheid van uw woorden,
die u vereert en ieder die ze aanhoorde.’
115[regelnummer]
En toen ze mij aldus had toegeproken
hief zij de glanzende ogen op, vol tranen;
waardoor ze mij nog groter spoed deed maken.
| |
[pagina 183]
| |
118[regelnummer]
Zo kwam ik dan tot u op haar verlangen,
verloste u van het dier dat u belette
met spoed de schone heuvel te bestijgen.
121[regelnummer]
Wat hebt ge dan? Waarom, waarom dat talmen?
Waarom voelt ge nog lafheid in uw binnenst?
Waarom geen moed, geen durf tot grote daden?
124[regelnummer]
daar immers drie gebenedijde vrouwenGa naar voetnoot1)
om u bezorgd zijn in 't paleis des hemels,
en hier mijn woord u zoveel goeds verkondigt.’ -
127[regelnummer]
Als bloempjes door de nachtelike koude
gesloten en verstijfd, bij 't zonne-gloren
met open kelkjes zich weer opwaarts richten,
130[regelnummer]
zo hief zich toen mijn zwakke kracht weer opwaarts,
en frisse moed kwam in m'n hart weer stromen,
dat 'k als 'n krachtig man begon te spreken:
133[regelnummer]
- ‘Barmhartig zij die mij ter hulpe snelde!
Maar goed ook gij die aanstonds hebt gehoorzaamd
aan 't woord van waarheid dat zij u deed horen.
136[regelnummer]
Want door uw woord is in mij het verlangen
naar deze tocht met u, zo sterk geworden,
dat ik m'n eerste plan weer wil volbrengen.
139[regelnummer]
Ga dan, één enkle wil is in ons beiden.
Wees gij mijn Gids, wees gij mijn Heer en Meester!’ -
Zo smeekt' ik hem; hij ging, en aan zijn zijde
142[regelnummer]
trad ik het woeste pad in naar de diepte.
|
|