| |
| |
| |
Kerstliedekens.
I.
De Geboorte.
Het Kindje werd geboren als
een traan in 't oog.... Het lijfje malsch
ontvloot den maagdelijken schoot,
gelijk een traan van vreugde ontvloot
aan 't oog van Jozef en zijn Bruid.
Het Kindje gaf niet één geluid,
maar 't voèlde dat men het bezag,
en lachte stil een kinderlach....
Toen ving het plots te stralen aan....
Die 't zagen voelden dóór zich gaan
een gulpend heil, dat in de keel
ophoopte een innerlijk gestreel....
Dat Kindje bracht een nieuw geluk,
een nieuw genot, gansch innerlijk!....
Toen zag de Moeder Jozef aan
en beiden hadden het verstaan:
Dit was het Kind van God den Geest;
Dáár was geen vleesch omtrent geweest!....
| |
II.
De Aanbidding.
Ons is geboren een Heiland!
Ons is geboren een Kind!....
Drie schaapherders staan op een weiland
en hooren gewuif in den wind!
Hun is een engel verschenen,
en aan den hemel een ster;
die wees den weg vóór hen henen....
Zij volgden ze van ver....
De sterre stond stil en bleef blinken
te Bethlehem boven den stal.
Ze brachten wat wol en wat drinken
aan 't Kindje dat schiep het Heelal!
| |
| |
Toen zijn daar Drie Wijzen gekomen,
Drie Koningen uit den Oost;
Zij offerden goud en aromen,
en 't Kindeken heeft gebloosd!....
De brandende wierook bebloosde
en over zijn lichaampje roosde
de kleur van bloed en wijn....
Dat zag de Moeder met oogen
maar op haar vreugde wogen
de smarten, innerlijk....
| |
III.
De Vlucht.
Met vrouw en Kind in donkren nacht
moest Jozef vluchten naar Egypte....
Zonder gemor en zonder klacht
in sterreloozen winternacht,
terwijl zijn voet in modder glipte,
moest Jozef vluchten naar Egypte!
Het ezelken was koppig-traag....
Daar waren Koningen gekomen
op kemels!.... 't Ezelken was traag,
en vader Jozef hadde graag,
- daar waren Koningen gekomen! -
op kemelrug de vlucht genomen!
Wat was dat toch een vreemd begin!
Nog gister werd dat Kind aanbeden,
nu moest het reeds de wereld in!
Wat was dat voor een vreemd begin?
Het werd door Koningen aanbeden,
nu moesten Koningen vermeden!
Wat God beschikt, is wel beschikt!
Het werd bevolen door een Engel.
Het moest gewogen noch gewikt:
wat God beschikt, is wel beschikt!
Het was zoo'n lieve, kleine bengel!
en,.... 't werd bevolen door den Engel!
| |
| |
Het ging dus naar Egypte toe....
Was dat Egypte nog heel verre?
Zij droeg het Kind en Zij werd moe....
Zoo ging het naar Egypte toe,
op 't ezelken en zonder sterre....
Was dat Egypte nog heel verre?....
| |
IV.
De Kindermoord.
Al die kinderkens geslacht
in één sterreloozen nacht!
Al die kinderkens van moeders!
Al Uw lieve, kleine broeders,
in één sterreloozen nacht!
Hebt erbarmen met de moeders!
Kleine Jezus, naakt en bloot,
hebt erbarmen! hebt erbarmen!
Kind, geboren onder de armen,
Kind, gevoed met bedelbrood,
Kleine Jezus, naakt en bloot,
hebt erbarmen met den arme!
Kleine Jezus! wat een klacht
in dien sterreloozen nacht,
van die kinderkens, ons broeders,
van hun onschuld, van hun moeders,
sta ons bij in onzen nood,
bij het bloed en bij den dood
van die kinderkens, ons broeders!
Gent, 1922.
REINIER YSABIE.
|
|