Malle gevallen.
2. Ververij van schijn.
Kunstvaardigheid en kunst zijn heel verschillende dingen. Zo kan het voorkomen dat iemand kunstenaar is, en maar heel weinig kunstvaardigheid heeft; dat is jammer natuurlik, want nu beschikt hij niet over voldoende middelen om de schoonheid, die hij aanschouwt en die hem ontroert, te openbaren in de evenwaardige vormen. Maar veel meer komt voor, en dat is heel wat erger, dat iemand heel kunstvaardig is, sterk is in de techniek, knap vakman, maar geen kunstenaar. Nu heeft ie wel vele middelen om de schoonheid te kunnen openbaren, maar, en dat is heel erg, hij aanschouwt geen schoonheid, wordt er niet door ontroerd, en heeft niets of bijna niets om met al die knappe middelen, met al die vaardigheid, aan de mensen te openbaren.
Welnu in 'n tijd, dat ze wel heel knap zijn in de uiterlike techniek van hun kunstvak, maar arme zielen zijn, zonder zuivere schoonheidsziening en zonder sterke schoonheidsontroering, in zo'n tijd bloeit onder andere, ook heel welig de ververij van schijn. Je vindt zo iets natuurlik nu en dan in alle tijden, dat spreekt, maar in 'n tijd van schoonheidsverval, van kunstinzinking, dan is dit dé manier, die je overal tegenkomt, haast even veelvuldig als 't onkruid in je tuin na 'n frisse regenbui.
Die ververij van schijn wroet zo overal tussen. Allereerst openbaart zich die schijnververij, wanneer als hoogste eis aan de kunst gesteld wordt de nabootsing van de natuur. Dat wil zeggen: 't hoogste dat 'n kunstenaar kan bereiken, is dan, dat je 't haast niet kunt zien, of 't nou geschilderd is, of dat het ‘echt’ is. En de volmaaktheid is er, als je helemaal niet kunt zien, of 't geschilderd is, maar je vast en zeker meent dat het ‘echt’ is; en je pas merkt, dat het niet ‘echt’ is, als je bijv. je handen gebruikt, of er met je hoofd tegen aan loopt. Dus de natuur zo namaken in verf, in kleur en lijn, dat de mensen zich vergissen, en denken dat het wezenlik natuur is; dat is dan je hoogste kunst. Is dan ook kunst gelijk aan schoonheidsopenbaring?
Al uit de oudheid bij de Grieken, kennen we dergelijke misverstanden. Zo wordt ons verteld van 'n schilder, dat ie zo echt 'n koe geschilderd had of zo iets, dat 'n echt (niet geschilderd) kalf, er op af kwam. En 'n ander kon het nog beter. Want die bedroog geen kalf, maar 'n mens. Hij schilderde 'n gordijn, en toen liet ie z'n vriend komen, om z'n schilderij te beoordelen. De vriend komt ervoor, en zegt: ‘Ja maar, schuif dan eerst dat gordijn op zij, dat ik je schilderij kan zien.’
Dat wordt ons verteld van 'n paar Griekse schilders. Knappe men-