Roeping. Jaargang 1
(1922-1923)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
Over bouwkunst.II.
| |
[pagina 98]
| |
waaraan tot heden óf geen, óf maar 'n zeer matige aandacht geschonken is. Wijl 't gewijde woord ook van zeer grote betekenis is, kan men de preekstoel niet op 'n willekeurige plaats aanbrengen. Welke middelen worden er niet aangewend in vergaderzalen en schouwburgen om toch maar niets van 't gesprokene te doen verloren gaan: wat n' verzorging der akoestiek. En welk bouwmeester zou 't gehoor zo dwingen, dat de mensen met hun gezicht naar elkander toe, moeten luisteren naar 'tgeen er gezegd wordt. Is er wel ongunstiger zielkundige toestand om eerbied en aandacht te bewaren? Dit is dubbel erg wanneer er geluisterd moet worden naar 't gewijde woord, te meer wijl dan nog de rug gekeerd wordt naar 't altaar en 't Allerheiligste. Is 't dan niet veel rasioneler, de preekstoel te plaatsen vóór 't volk op zij, zó dat 'n ieder de gewijde redenaar kan zien, wat 'n voordeel is voor de opmerkzaamheid van toehoorder, en voor de welsprekendheid van de redenaar. Het spreekt vanzelf, dat ook dit 't beste kan worden verwezenlikt in de korte en brede kerk. De kruisweg-staties moeten nooit zo worden aangebracht dat ook zij te veel de aandacht vragen: 'n doelmatige plaatsing bemoeieliken of onmogelik maken, mag natuurlik ook niet, want deze oude devosie is te populair, te oud en eerwaardig, daarbij te heilzaam en in te intiem verband met 't Offer. Zeer prakties lijkt 't ons - en daarbij van zeer mooie uitwerking - om ze aan te brengen in 'n lagere uitbouw langs de lengte-muren: prismatiese glasbouwsteen in 't betondak der beide uitbouwsels aangebracht, zal als belichting van boven zeer ten goede komen aan het schilderwerk der staties.Ga naar voetnoot*) Met 't elektries licht schijnt 'n nieuwe wansmaaklike vijand 't Godshuis te zijn binnengedrongen: alsof we nog niet genoeg aan stoornis ondervonden door valse bloemen, schijn-schilderwerk en meer dan minderwaardig valuta-beeldhouwwerk. En toch kan deze moderne uitvinding zo prachtig één worden met de bouw: en zoo heerlik dienen om de gewijde en heilig-geheimzinnige stemming in 't kerk-gebouw te versterken. 'n Grote voorwaarde echter, en 'n moeilike tevens is, hiermee rekening te houden, reeds bij 't opmaken van 't bouwplan. Het zou o.i. ook zeer zijn aan te bevelen, wanneer 't zangkoor, dat toch 'n wezenlik bestanddeel is in onze eredienst en derhalve in zielskontakt moet blijven met 't priesterkoor, ook 'n plaats kreeg die dit mogelik maakte: derhalve vlak bij 't priesterkoor, ofschoon bij een korte en brede kerk wij dit punt niet willen urgeren. | |
[pagina 99]
| |
De zanger zou zich meer bewust blijven van z'n heilig ambt, waarover hem in onze tijd op zo'n dringende wijze wordt gesproken.
◽ ◽ ◽
't Zijn allemaal aanwijzingen, die voortkomen uit de begeerte naar 'n inderdaad prakties kerk-gebouw. En misschien zal men ons van dorre nuchterheid beschuldigen. Maar 't komt ons voor, dat we meer dan ooit 't nuttigheidsbeginsel in onze bouwkunst moeten handhaven; èn omdat 'n onbezield nabootsen van verouderde vormen dit nuttigheidsprinciep verwaarloosde; èn vooral omdat de biezondere aard van deze kunst 't eist, die ten slotte niets anders mag zijn, dan de schone verwerkeliking van 'n nuttigheidsidee; dus door de doelmatigheid de vormenschoonheid geheel laat beheersen. De doelmatigheid herleiden tot 'n sekundaire vraag brengt tot onwaarheid niet alleen, maar tevens tot verwaarloozing van de nieuwste materialen. De bouwkunst in de kerkbouw zou derhalve zich niet meer kunnen ontwikkelen, terwijl de ruimte tot profaan doel, zooals 'n stasionshal, 'n markthal, 'n schouwburg, 'n beurs, enz. tot zeldzame resultaten van nut-in-schoonheid staan opgebouwd in onze steden. Dit is toch feitelijk bedroevend, omdat 't tot gevolg heeft, dat 't voornaamste gebouw, de kerk, zich ongunstig gaat verhouden ten opzichte van veel minder voorname: maar ook omdat 't verraadt: 'n onmaatschappelike levensbeschouwing in de bouwmeester, die z'n godsdienstige overtuiging in eigentijdse vormen en materie niet durft te belijden, ofschoon ze zó alleen de sterkste propaganda maakt; tevens 'n gebrek aan werkelikheids-besef, waardoor men 't bruisende, verrassende leven om zich heen, vergeet dienstbaar te maken aan z'n kunstziening, om welbehaaglik, zonder frisse wilskracht, en durvende logika, voort te bouwen naar verouderd plan en methode.
JOZ. WIELDERS.
Op 't feest van Allerheiligen. Sittard, 1 November 1922. |
|