Roeping. Jaargang 1
(1922-1923)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| |
Sint Geertruid.‘In 't eerste hoofdstuk heb ik 't klooster van Helfta beschreven, waarin de heilige Geertruid zou gaan wonen. Dit was niet zoozeer 'n beschrijving van het uitwendige, als wel veel meer van 't inwendige: van de hooge, evangelische geest die er heerschte, waarin alle gaven, natuurlijke als bovennatuurlijke, naar evenredigheid en groot opwiesen. Deze geest werd tusschen die vier gezegende muren verbreid door twee sterke vrouwen: Geertruid, de abdis, 'n naamgenoote van onze heilige, en de novice-meesteres de heilige Mechtild, de zuster der abdis. Ik heb deze twee vrouwen, zooveel dit noodig bleek, beschreven in dat eerste hoofdstuk.’ | |
II.
| |
[pagina 87]
| |
wel als 'n onbekend weesje uit 'n ver land, maar des te zuiverder door ons en door anderen bemind om Jezus wil. Want dit naamlooze en roemlooze was de bedoeling van onze Jezus. Zoo was er later eens 'n mensch, die in zoover aan Geertruid bekend was, dat zij verzocht had om z'n gebed. En toen hij dan bad voor deze maagd, die hij nooit had gezien, kreeg hij van onze Jezus 't volgende te hooren: ‘Ik heb haar zóó tot m'n woning gekozen, dat alles, wat in haar beminlijk is, tot m'n groote vreugde, mijn werk is; en wel in die mate, dat wie 't innerlijke, 't geestelijke niet ziet, ten minste m'n uiterlijke gaven in haar bemint, zooals haar voortreffelijke aanleg, haar gemakkelijkheid om zich uit te drukken, en al 't overige. En daarom heb ik haar verwijderd van al haar verwanten, opdat niemand vanwege haar afkomst haar zoude liefhebben; alsmede, opdat ik zuiver alleen de oorzaak zoude zijn, waarom zij door 'n vriend bemind wordt.’
◽ ◽ ◽
Wat werd er 'n feest gevierd, toen kleine Geertruid binnenkwam! Ze was zeer zeker 't jongste kindje. En wat 'n belangstelling daarom. En er is menige glimlach in stilte ontbloeid onder de grijze zuster-kap; en de studentjes der kloosterschool verhaalden elkander de wijze maniertjes van Geertruid, 't kleinste zusje. Nog jaren nadien wist één dezer getuigen vlot te verhalen, hoe 't kindje was, en hoe 't er uitzag; teeder van leeftijd en leden, zoo schreef ze, van opvatting ernstig, beminlijk, vaardig en spraakzaam; en eenmaal op school was ze vlug van begrip, en overtrof met haar lenig en scherp verstandje de meisjes van haar leeftijd en ook haar mede-zusters. ‘Dit is 'n bizonder begaafd meisje,’ zal Geertruid, de abdis, gezegd hebben. ‘En wees behoedzaam en wijs,’ zoo sprak ze tot Mechtild, die 't kind moest onderwijzen in zang en wetenschap. Want als praktische vrouw begreep ze heel goed, hoe moeilijk 't is voor 't kind om de rijkdom van velerhande begaafdheden te blijven bezitten in eenvoud en bescheidenheid, en ook hoe voorkeur en al te menschelijke genegenheid 't wondertje van God en natuur zoo lichtelijk kunnen veranderen in 'n behaagziek en ikziek princesje van ijdelheid. Maar zorgzamer dan de mensch is de vijand van Jezus; en 't bruidje van Jezus zou nog wel menige kwelling en troebel verduren alvorens Z'n bruid te zijn. Dit kindje van allermooiste mogelijkheden zou niet in geleidelijke uitbloei gedijen tot de verheven werkelijkheid van 'n heilige; want heiligheid kost menigmaal zoo duur.
◽ ◽ ◽ | |
[pagina 88]
| |
Nu wil ik er goed aan denken, dat 't mogen wonen in 't huis, waar zij nu was, 'n groote weldaad beteekende voor 't meisje Geertruid. De ernstige bedoeling van dit kloosterleven in groote stijl, de diepe zin der kloosterlijke praktijken, de opzet van 't eigenaardig-ingerichte dezer nieuwe omgeving, ontging wel is waar aanvankelijk haar jong meisjesverstand; er moest eerst nog veel geleerd en gebeden zijn, alvorens zij vol-bewust 't verheven abdijleven besefte en benutte. Maar er was toch al heel veel, dat ongemerkt invloed had op haar gedrag, en dat ook in haar later leven meermalen nog zou blijven doorwerken; dat de gang regelde van haar denken, dat kleur bracht van binnen; en dat, ofschoon al lang weer geschied, zoo ineens herleefde op 'n stil uur, als 'n schooneherinnering, of 's nachts als n' droom, die bijbleef, en zacht-glanzende blijdschap gaf aan de dag; of overdag als 'n wondere tevredenheid, die wij allen gewaar worden, als 't rhythme der goede orde, die om ons heerscht, langzaam zich mededeelt aan ons wezen. Dat was de omgeving, waarin zij leefde; die daaglijksche invloed van personen, gesprekken, gebaren, gebeurtenissen, uitzicht der dingen, en verrichtingen; de langzame, maar nooit rustende inwerking van dit onnoembare veelvoud uitwendigheden, waardoor vooral 't kind bepaald wordt, zoowel voor 't oogenblik als voor 't gansche leven. Al was 't nu maar alleen: 't mogen wonen in de stilte. Wat gaf dat 'n zuiverheid, wat maakte dat goed, wat leerde dat ordening en maat aan 't meisje, wat hield dat de goede gedachten bijeen, en weerde de slechte en al te menschelijke, die zoo gemakkelijk van uit 'n gesprek in onze ziel ontstaan. En dan daaglijks 't goede voorbeeld der zusters en van oudere meisjes; en 't moederlijk woord van Geertruid de abdis, en Mechtild, die zoo zacht was, en van de moeilijkste les 'n spelletje wist te maken; zoo boeide ze door haar hartelijkheid en haar eenvoud. En in de rij der kalme dagen, kwamen dan op geregelde tijden de feesten der Kerk, met de kleurige kazuifels, met zon en wierook, met 'n priester, die dan veel mooier zong tusschen de bloemen en kaarsen; en op de vooravond begon de antifoon met 'n blinkende prachtletter in rood en goud; en er was geen stofje op de vloer tusschen de koorbanken; en zuster Mechtild had dagen te voren ervan verteld en de kinderen voorgezongen. Dat gaf al terstond in de eerste jaren van Geertriud's leven 'n flonker van aller-reinste schoonheid; de verbeelding werd rijker en bleef toch kuisch; en bij gelijke toevoer van indrukken ontwikkelde zich alle zinnen in evenmatigheid. De cirkel der kerkelijke gebeurtenissen werd elk jaar kleuriger, totdat zij later de stille rijkdom ervan ontdekte, en dat 't in alle waarheid Jezus was, de onvermoeide rondgang van Jezus | |
[pagina 89]
| |
over de wereld, 'n jaarlijksche vernieuwing van Jezus in al z'n menschelijke gestalten. En buiten de kerk kwam de school achter de kleine ruitjes; de roem van Helfta, 't wetenschappelijk verzamelpunt van Duitschland's edelvrouwen, de zorg der abdis en tevens haar rechtmatige voldoening: en vooraan zat 't meisje Geertruid; en ze wist zelf niet, hoe zij met haar schranderheid haar meesteres en mede-scholieren verbaasde, wanneer zij de wijsheid spelde van af 't perkament. Zoo ging 't van de morgen tot den avond; 't was verzadiging van 't edelste; 't was 'n altijd-durende geboeidheid van zin en ziel. En er zijn maar weinig kleine meisjes, die 'n zelfde heerlijke dag mochten smaken als Geertruid. En om de abdij, gelijk 'n uitstraling van haar zwijgzaam en kuisch leven, lag daar 't landschap: het maakte de kleine Geertriud zacht en nadenkend: de kalme geruchten der landlieden vernam ze door 'n open venster: de frissche geur van de boomgaard dreef door de kloostergang: en op de vensterbank kwam soms ineens 'n vogel, die in de stilte 'n kort en vlug geluid wierp en verdwenen was. Vanuit de slaapcel zag ze de velden, en 't bosch, waar ze speelden; en waar de maaiers nu werkten, daar moesten ze langs; en aan de kant wist ze de paarse pinksterbloemen bloeien; en in 't beekje blonk er de kiezel op den bodem: zoo helder was dit. O, 't was hier goed te leven voor kleine Geertruid. | |
III.
| |
[pagina 90]
| |
van verbeelding, bezit ze de wilskracht om zaaklijk te zijn. Dichteres en geleerde geeft ze de gedachte in 't schoon en aandoenlijk woord; en 't loutere woord zoowel als de loutere gedachte vermijdt ze standvastig. Als zangeres bezingt ze de vondsten van haar theologisch verstand, en haar liturgische ijver vindt z'n daaglijksche steun in haar dogmatische en schriftureele kennis. Maar deze veelzijdige uitbloei van begaafdheden is niet zonder gevaren van stilstand en verdorring geweest. Ook zij heeft 'n jeugdverleiding gekend; verfijnder dan zin-genot en minder opmerkelijk dan 'n hoofdzonde, maar even storend en even waard om later beschreid te worden door haar aller-reinste en uiterst-gevoelige ziel; en eigenlijk veel gevaarlijker, omdat zij geheel overeenkwam met Geertruids natuurlijke geaardheid. Haar bekoring ging uit naar geestelijke genietingen, waardoor de genade wel onverlet bestaan bleef in haar ziel,Ga naar voetnoot*) maar de uitroeiing der genade vond toch 'n hindernis. Geertruid wist iets zeer lief te krijgen, en ze bemerkte niet, dat dit geschiedde buiten Jezus om; ze werd verleid door haar leer-boeken; daar gaf ze weldra 't beste deel van haar hart aan; ze schonk de innigste aandacht aan 't woord der menschen, en 't bescheiden woord van God in haar binnenste, verloor mettertijd z'n smaaklijkheid; ze werd met al haar sterke werklust de hartstochtelijke minnares van aardsche wetenschap en schoonheid; ze lag zalig-verloren in 'n schoone aardsche begeerte, en wist 't zelf niet, die maagdelijke idealiste. Want aanvankelijk blij toegevend aan haar edel geestes-genot buiten Jezus, was haar aandacht verzwakt om dit als 'n onregelmatigheid op te merken. En als dan soms op 'n stil oogenblik in haar cel, 'n lichte weifeling ontstond; of 't nu wel heelemaal goed was met Geertruid; dan vond zij toch deze lust te schoon, en te redelijk, en te juist-passend aan haar natuur, en feitelijk ook te zeer 'n onontbeerlijk deel van haar zuiverste wezen, om hierin zich te versterven. Zoo trok ze haar leven terug van de Opperste leiding, en leidde zich zelf. Wijs-zijn, verkoos ze boven goed-zijn: 'n schoon Latijn boven 'n schoon leven: schrijvers-faam boven onbekendheid in Jezus Christus: aardsche wijsheid boven hemelsche. Ze had meer kommernis om Vergilius te verstaan dan om Gods taal in haar wel te omvatten; en de regelmatigheid van het kloosterleven, en de stilte der God-gewijde gangen en vertrekken gebruikte zij, niet om te luisteren naar de teederheid van 't goddelijk gesprek, maar om haar geest te voeren tot levens-gemeenzaamheid met de geest harer geliefkoosde schrijvers. En heeft de ziel-kundige abdis, die geestelijke moeder, daar niets | |
[pagina 91]
| |
van vermoed? En de teedere, zachtmoedige Mechtild? Hebben ze nooit op matiging aangedrongen? We zouden 't sterk betwijfelen. De verleiding was hier van zoo'n bizonder fijne soort; ze geschiedde zoo ongemerkt; ze wreekte zich nog niet voelbaar, want Jezus hield zich nog stil: Hij met z'n levens-ervaren bedoeling. In 't groote klooster tusschen 't druk beweeg van die vele meisjes liep Geertruid zoo lichtelijk verloren; en zij, met haar vurig woord, zou de eerste geweest zijn om met 'n klinkende lach van onbezorgdheid de moederlijke en zusterlijke bezorgdheid te bewijzen, dat zij zich vergisten.
◽ ◽ ◽
Voor ons is 't niet gemakkelijk, om nu inderdaad goed aan te voelen, dat deze langzaam innig-wordende en hartstocht-wordende gehechtheid aan haar leerboeken 'n wezenlijk droeve gebeurtenis beteekende in Geertruid's leven. We zijn over 't algemeen te zintuigelijk om ook maar 'n zwak vermoeden te hebben van de onverbiddelijke eischen tot zuiverheid en algeheele ontvankelijkheid, die Jezus gewoon is aan Z'n uitverkoornen te stellen. 'n Beletsel voor de genade zijn ons al gauw uitsluitend hoofdzonde en de gehechtheid aan de dagelijksche zonde. Maar met 'n lust - wel is waar onmatig, maar toch slechts half-doordacht en half-bewust - naar iets, wat natuurlijkerwijs zeer verheven is, en ver gaat boven zin-genot, daar zijn we wel wat verlegen mee. Ook missen we de gevoelige kennis der heiligen, die door hun innige ervaringen van Jezus, zoo smartlijk weten, wat of 't zeggen wil: één oogenblik, al is 't dan schuldeloos, 'n weerstand geweest te zijn voor Zijn meedeelende en onzegbaar barmhartige genade. In de onzichtbare wereld der zielen zijn de verhoudingen zoo innig, dat onze waardebepalingen hoogstens benaderende uitkomsten opleveren. Dit proces van geestelijke verwording, dat Geertruid doormaakte tot op 't einde van haar vijf-en-twintigste jaar, was 'n droeve gebeurtenis, maar 't gaf haar toch ook 'n prachtig voordeel. Niemand zoo opportunistisch als onze waakzame Jezus, en wat Geertruid bejammerde als de ‘caeca dementia’, als ‘de blinde verdwaasdheid,’ van haar jeugd, werd tevens door Jezus' genade de groote, altijd-werkende en diepe oorzaak van haar nederigheid; 'n deugd, die zij omwille van haar begaafdheid en uitverkiezing, omwille van haar natuurlijke afkeer van zonde en onvolmaaktheid, ten zeerste behoefde. Niets sluipt zoo spoedig 't heilige, bevoorrechte hart binnen als de gemaskeerde hoogmoed; 't stille vergenoegen met zichzelf, 't geheime overwegen van z'n eigen verdienste, en 't fluisterend getuigen, dat men toch beter is dan de anderen. | |
[pagina 92]
| |
Ook komt er in haar leven daardoor 'n aandoenlijke trek van menschelijkheid; zij staat ondanks haar vizioenen en heldhaftige deugdzaamheid in eens naast ons; haar ziels-ontwikkeling is geen geestelijke mekaniek, dat fataal ten einde afloopt; 't is eb en vloed; 't is wijken en vooruitdringen; 't is botsing van tegengestelde kracht; 't is verlies en zege; moed en onmoed; we erkennen den aanleg van onze ziel in haar ziel; zij is één uit de vele broeders en zusters, die, als wij geroepen tot eenheid met Jezus, ook als wij gevoeld hebben - en allerscherpst - hoe moeilijk 't is: te leven volgens de onzichtbare werkelijkheden, en afgeweken van de groote heilige linie, krachtig terug te keeren. Ze is er ons des te liever om; zij weet nu uit eigen ervaring, welk 'n aarzeling en welk n' smartelijke onzekerheid kan voorafgaan aan 't glanzend oogenblik der algeheele wegschenking; aan welke schijnbare waarden wij onze liefde en levenslust verpanden en hoe onbewust wij dit zelfs lange jaren kunnen doen; en dat het lang niet zeker was, dat zij met haar hevige natuurlijke begaafdheid wel ooit zou afstand gedaan hebben van haar lief geestesgenot en 't ootmoedig zou hebben onderworpen aan Jezus welbehagen, wanneer op de geschikte tijd de Bruidegom z'n bruid niet tot bezinning had gebracht. Laat onze Geertruid dit bedenken, als God óns oordeelt en wij om haar voorspraak bidden. (Wordt voortgezet.)
Sittard. M. MOLENAAR, M.S.C. |
|